Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer C. te T.,

Van u heb ik altijd nog vragen liggen, als ik er eens niet zo ruim mee bedeeld ben. U verwacht dan ook niet dat ik uw vragen al spoedig zal beantwoorden, maar u laat me weten dat u me die vragen maar stelt voor als ik eens niet zo ruim in de vragen zit. Nu, terwijl ik nu naar u zit te schrijven, heb ik niet zoveel vragen meer. Als deze brief in ons blad verschijnt, zullen er inmiddels al wel weer vragen zijn gekomen, naar ik verwacht. Ook heb ik op het ogenblik als ik naar u schrijf, nogal heel wat vragen beantwoord, die nog geplaatst moeten worden, want ik probeer toch altijd wat vooruit te werken. Er kunnen immers ook zieke dagen komen en het krantje moet toch altijd maar verschijnen. Met het beantwoorden van uw vragen, zal ik tegelijk misschien enkele andere vragen beantwoorden. U hebt wel begrepen dat het beantwoorden van de vragen nie^ altijd even gemakkelijk valt. Ik krijg weleens briefjes en vragen waar ik echt niet zo goed raad mee weet. Met deze opmerking wens ik niemand te kleineren, maar uit uw vraagstelling heb ik soms wel begrepen, dat u wel weet hoe de vragen gesteld moeten worden. Als er een duidelijke vraag gesteld wordt over een onderwerp uit Gods Woord of over de leer, dan is voor mij het beantwoorden gemakkelijker dan dat er zomaar een beetje in het wilde weg geschreven wordt of dat me een vraagje wordt gesteld over iets waar ik toch echt niet in deze rubriek uitvoerig op in kangaan. U hebt me nu een vraag gesteld over de opwekking van Lazarus en over de zegeningen des afgronds waarover Jacob in zijn zegen over Jozef heeft gesproken.

Bij de opwekking van Lazarus lezen we, dat hij uit het graf gekomen is op het machtwoord van Jezus, maar dat de Heere Jezus toen gezegd heeft: "Ontbindt hem en laat hem heengaan". U vraagt me, of dit op een nadere weldaad wijst.

Christus heeft tijdens Zijn omwandeling op aarde vele wonderen verricht. Hij heeft grote wonderen verricht, maar het grootste wonder was toch wel, als een dode door Hem werd opgewekt. In Zijn wonderwerken heeft Hij Zijn Godheid duidelijk doen blijken, maar zeker wel, als iemand door Hem uit de dood werd opgewekt. De Heere Jezus heeft daarom ook niet voor niets zo wonderlijk gehandeld, als Hij op de boodschap die Hij kreeg van Lazarus' krankheid heeft gezegd: "Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde". Hij bleef toen nog twee dagen in de plaats waar Hij was. En daarna heeft Hij gezegd: "Laat ons wederom naar Judéa gaan". We weten wel welke bezwaren dat de discipelen daartegen hadden. Thomas is zover gegaan, dat hij heeft gezegd: "Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven". Maar Jezus zou Zijn Godheid nu in het bijzonder in de opwekking van Lazarus openbaren. In Zijn gesprek met Martha heeft Hij daar ook op gewezen. En voordat Hij Lazarus heeft opgewekt, heeft Hij Zijn ogen opwaarts geheven en gezegd: "Vader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt. Doch Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort; maar om der schare wil, die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven, dat Gij Mij gezonden hebt”.

Lazarus is de enige dode niet geweest, die door Jezus is opgewekt. Maar we zien Christus ook in het opwekken der doden Zijn Goddelijke almacht steeds meer openbaren. Het dochtertje van Jaïrus lag nog op haar bed en was nog maar even tevoren gestorven, als zij door Jezus werd opgewekt. De jongeling van Nain werd al uitgedragen naar het graf. Maar Lazarus lag al vier dagen in het graf. Zijn lichaam was al tot ontbinding overgegaan.

Och, daar is ook al heel wat in op te merken. Er zijn mooie doden en lelijke doden, maar dood is dood. Toch blijkt het, dat er ook nog verschil is tussen dood en dood. En als er van Lazarus werd gezegd, dat hij al| riekte, dan geloof ik dat daar nog iets in op te merken is door een mens die, om het nu zomaar eens te mogen zeggen, zich moet waarnemen als nog doder dan dood. Ik schrijf dit nu zo maar even, omdat ik geloof dat ik hierin uit ervaring schrijf. U vraagt mij, om op een onderscheiding in te gaan, want u vraagt mij of het

ons op een nadere weldaad wijst, als Lazarus na zijn opstanding ook nog ontbonden moest worden. U weet wel van mij, dat ik niet zo erg van al die bijzondere onderscheidingen houd, waarmee men de indruk geeft van met zeer veel bijzonder hemels licht te zijn bedeeld. Daarbij hoop ik me altijd te houden bij het eenvoudige van het werk Gods en me dus te onthouden van bijzonderheden waarmee men eigenlijk het werk Gods, in plaats van daar meerdere luister aan te geven, omlaag haalt. Maar u mag wel van me weten, dat ik me wel eens, niet alleen als een dode Lazarus, maar ook als een stinkende Lazarus heb moeten waarnemen. En dan is het toch ook wel voor mijn ziel tot troost en bemoediging geweest, als een Lazarus werd opgewekt, van wie gezegd moest worden: "Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier dagen aldaar gelegen". Het wonder dat Christus deed in de opwekking van Lazarus, is er alleen maar groter door geworden. Welnu, als men zich als een stinkende dode Lazarus moet waarnemen, wordt het wonder ook alleen maar zoveel te groter, als er in zo'n Lazarus nog weer leven zal komen.

Wat de Heere Jezus deed, geschiedde ook tot meerdere overtuiging voor de Joden van Zijn waarachtige Godheid. Maar ook voor de discipelen tot meerdere versterking van hun geloof. Daarom heeft Jezus ook gezegd: "Lazarus is gestorven. En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt”.

En in Zijn gebed tot de Vader bij het graf van Lazarus, heeft Hij ook gezegd, dat wat er nu geschiedde, zo moest geschieden om der schare wil, opdat men zou geloven, dat Hij door de Vader gezonden was. Echter is nog zoveel te erger de vijandige doodstaat van de gevallen mens openbaar gekomen, als men na dit grote wonderwerk in vergadering bijeen gekomen is en gezegd heeft: "Wat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen". In plaats van zich door zo'n wonderwerk van Zijn Godheid te doen overtuigen, beraadslaagde men nu met elkaar erover hoe men hem zo spoedig mogelijk zou doden. Kajafas wist nu ook wel op een hooghartige wijze te zeggen: "Gij verstaat niets. En gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat één mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga”.

Uw vraag die u me gesteld hebt, geeft inderdaad toch wel wat te overdenken. Lazarus was waarlijk gestorven. Hij was aan handen en voeten gebonden met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek, zoals we kunnen lezen. Omwonden met deze doeken, moest hij uit het graf komen. Er, behoefde geen twijfel aan te zijn, dat hij waarlijk gestorven was. Zij die bij het graf stonden en de steen hadden weggenomen, zagen het voor hun ogen hoe de dode op het machtwoord van de Heere Jezus zich begon te verroeren en zich vooruit schoof in die grafcel, om eindelijk ook uit het graf naar boven te komen. Maar als hij uit het graf kwam, was hij gebonden aan handen en voeten met grafdoeken. Dat werd door de schare gezien. En nu moest de schare ook zien, dat hij niet alleen leefde, maar dat hem ook niets meer aankleefde van de dodelijke krankheid waaraan hij gestorven was. Jezus heeft gezegd: "Ontbindt hem en laat hem heengaan". Hij kon heengaan waar hij wilde en hij kon het een ieder gaan vertellen wat er gebeurd was. En dat doet me nu denken aan dat bekende versje van Psalm 103:

Loof Hem, Die u, al wat gij hebt misdreven. Hoeveel het zij, genadig wil vergeven; Uw krankheid kent en liefderijk geneest; Die van 't verderf uw leven wil verschonen. Met goedheid en barmhartigheên u kronen; Die in den nood uw Redder is geweest.

De oude berijming van Datheen zegt het ook zeer kostelijk. Laat ik dat versje ook maar even neerschrijven:

Loof Hem, Die door Zijn goedheid hoog verheven De zonden al u ganslijk heeft vergeven. En u geneest van uw gebreken groot. Prijs Hem, Die u heeft vrijgekocht uw leven Van den dood, dewelk u zeer heeft doen beven, Die u nu omringt met genade bloot.

Als de Zoon ons vrijgemaakt heeft, dan zullen we waarlijk vrij zijn. Men kan uit de gevangenis ontsnappen, maar'dan is men niet waarlijk vrij.Een oprechte bekommerde ziel beseft dat wel en daarom blijft ze staan waar ze staat. En zou men uit de gevangenis weggevlucht zijn, om het zo eens te mogen zeggen, dan zou men 'zelf weer naar de gevangenis terugkeren en daar verder blijven zitten met de bede: Voer mij uit mijn gevangenis. De Zoon maakt vrij, maar de Geest doet van de vrijheid een recht gebruik maken. "De Heere nu is de Geest; en waar de Geest de Heere is, aldaar is vrijheid”.

We moeten de Goddelijke personen in hun onderscheiden werk leren kennen. Ik heb zoeven geschreven, dat ik me graag van bijzondere onderscheidingen onthoud. Als we bepaalde bijzondere onderscheidingen gaan maken in de weg der bevinding, dan bedoelen we daar meest onszelf ook wel mee. Men is dan nog net een stapje verder dan een ander. Ik heb daarin ook al genoeg gezien en ben daarom misschien voor bepaalde personen wel een moeilijk mens geworden. Het werk van God is eenvoudig, maar wij zijn niet zo eenvoudig. We hebben echter Goddelijk licht nodig, om te zien hoe een Drieënig God Zich in Zijn werk doet kennen. En dan gaan we dat Goddelijke werk bewonderen. Als dat gebeurt, dan worden we als vanzelf ontbonden, want dan vallen niet alleen de wettische banden van ons af, maar ook die doeken van eigen vindingen, die ons verhinderen om waarlijk in de vrijheid te staan, want we weten dan nog te goed alles precies op een rijtje te plaatsen en binden God dan aan ons systeem dat we er van Zijn werk op nahouden. Maar bij Lazarus werden die doeken van hem afgedaan en hij mocht vrij henengaan, alsof hij niet dood geweest was en niet in het graf gelegen had en niet stinkende was geweest. Het is het werk des Geestes om een mens zo te ontbinden. Hij toont ons de dingen die ons van God geschonken zijn. Als u nu vraagt naar een nadere weldaad, dan is dit een nadere weldaad te noemen. De apostel zegt tot de Galaten: "Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen". Ik geloof er iets van te weten, om zo ontbonden te zijn geworden en van de wet vrijgemaakt, maar om dan ook te ontvangen, niet de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar de Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader!

Maar nu moet ik gelijk denken aan wat Psalm 85 zegt, want ik krijg wel eens te zien dat het daar veel bij me hapert. In die Psalm lezen we zo opmerkelijk; "Ik zal horen, wat God de Heere spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid keren". Van dat laatste ben ik echt nog niet bevrijd.

U hebt me nog een vraag gedaan, die ik nu gelijk zal proberen te beantwoorden. Het zijn waarlijk opmerkelijke woorden, die we vinden in Genesis 49:25, waar we lezen: Van uws vaders God, die u zal helpen en van den Almachtige, Die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder". Zegeningen des hemels kunnen we beter als zegeningen zien dan zegeningen des afgronds. Wat de letterlijke betekenis van deze zegen van Jacob over Jozef betreft, dan behoeven we daar niet veel moeite mee te hebben. Als Jacob over zegeningen des afgronds heeft gesproken, dan zegt de kanttekening daarvan: Versta, de grote diepte, die in de aarde is, waaruit de zeeën, fonteinen, rivieren, meren, beken enz. haar oorsprong nemen”.

Ik meen uw bedoeling wel te begrijpen in de vraag die u me hierover hebt gesteld. We behoeven niet te vergeestelijken, om toch wel geestelijke dingen op te merken in verschillende uitspraken in Gods Woord. Er is toch altijd wel hemels licht toe nodig, om te geloven dat God van boven ons zegent met zegeningen uit de afgrond. Het woord afgrond heeft voor ons toch maar een ongunstige klank. Maar in Genesis 1 lezen we al over de afgrond. Daar begint Gods Woord mee. "In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond." Voordat God schiep was er niets, dus ook geen afgrond.

Maar als God de aarde schiep, was er duisternis op de afgrond. De kanttekening zegt: Dat is, op het diepe en ondoorgrondelijke water, hetwelk de aarde bedekte als een kleed, en stond boven de bergen, Ps. 104 : 6. Zie 2 Petrus 3 : 5”.

Die teksten moet u ook maar nalezen. Ze werpen hierover ook wel een bijzonder licht. De afgrond kan tot de vruchtbaarheid van het land echt niet gemist worden. Maar wij hebben liever dat de zegeningen zomaar van boven op ons nederdalen, zonder dat we ook maar met enige verschrikking aan een afgrond hebben te denken. Maar we kunnen toch beter op een stuk land wonen dat vanuit de afgrond bevochtigd moet worden, om het gezaaide en het geplante te doen groeien, dan dat we op de bergen van Gilboa wonen, waar geen dauw of regen valt. En een land zoals van Kalebs dochter, zonder waterwellingen, daar hebben we ook niet veel aan. Dat was een dor land, zoals zij tot haar vader moest zeggen.

Och vriend, ik heb zoeven over dwaasheid geschreven, maar ik ben toch ook zo'n dwaas schepsel. Ik kan maar niet denken, dat de zegeningen uit de afgrond komen. En dat dan toch dus die zegeningen van boven komen. De afgronden zijn me ook niet onbekend gebleven, dat weet u wel. Maar ik heb toch wel eens mogen zien, dat ze vruchtbaar voor mijn ziel geweest zijn. En toen zag ik, dat dit een

zegen van boven was. Bij de Middelaar heeft de afgrond geroepen tot de afgrond, bij het gedruis van Gods watergoten. Als dat niet was gebeurd, zou er voor mij uit de afgrond nooit een zegen hebben kunnen voortkomen. Maar wat nu tegen mij scheen te zijn, was juist vóór mij. Ik ben steeds maar te dwaas om dat te zien. En als de afgrond van binnen zich opent, dan zie ikhelemaal niet meer dat dit van enig nut voor mij zou kunnen zijn. Dit gaat meest zo met elkaar gepaard. Als we met afgronden van die diepe en zware verdrukkingen kennis maken, dan gaat er ook zo'n afgrond open in stad mensenziel. En dan gaat ook de ene afgrond roepen tot de andere afgrond bij het gedruis van Gods watergoten. Die afgrond waarover ik nu schreef, is er bij de Middelaar niet geweest. Hij heeft zonder enige zondige murmurering Zich het allervreselijkste lijden onderworpen. En nu kan voor mij de waarneming van die afgrond van binnen nog van enig nut zijn. Die afgrond maakt me ontvankelijk voor vrije genade. Dat mag ik soms toch weleens zien. Dan ben ik niet jaloers op mensen die zonder zulk een ontdekking hoog in de wolken zitten, ver boven alle afgronden verheven. Die zijn vruchtbaar in zichzelf en in een godsdienst naar het vlees. Dat is een genietend leven, maar daar komt God niet mee aan Zijn eer.

We kunnen echt hier m dit leven die afgronden niet missen.

O, die zegeningen des afgronds! De Heere weet ons wel tot de erkenning ervan te brengen, dat die afgronden werkelijk zegeningen voor ons zijn geweest. Aan waarheden ontbreekt het bij vele mensen niet, maar het zijn meest waarheden naar zichzelf toe. Er zijn er nog niet zoveel, die een waarheid bij zich krijgen als: "Gij hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde". Maar daar volgt dan toch ook op: "En gij hebt vergeten de vermaning, die tot u als zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heerftn, en bezwijk niet, als gij van Hem bestraft wordt. Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, dien hij aanneemt". Maar vriend, ik zie dat ik weer op moet houden met schrijven. Ik had nog gelijk enkele andere vragen van andere vragenstellers willen.beantwoorden, maar daar ben ik niet aan toegekomen.

Dus, u ziet dat uw vragen me soms nog wel wat stof geven. Ik wens u geen narigheid of zwarigheid toe, maar toch wel de zegeningen des afgronds.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's