Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wapenrusting Gods 148.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wapenrusting Gods 148.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Uw lendenen omgord hebbende met de waarheid."

(Efeze 6:14b)

Zevende aanwijzing. Rust niet, voordat gij van iedere waarheid, diegij met uw verstand hebt aangenomen, de kracht gevoelt in uw hart. De ene faculteit helpt de andere. Hoe helderder een waarheid is voor het verstand, hoe meer blijvend in de herinnering. En hoe meer een waarheid inwerkt op de wil, hoe vaster zij in uw oordeel zal wezen. Al is een zaak nog zo voortreffelijk, als de mens er geen gebruik van kan maken, dan is zij voor hem van weinig of geen waarde, dan zal hij er gemakkelijk afstand van doen. Op die wijze zijn kostbare, zeldzame bibliotheken door ruwe krijgslieden, in wier handen zij waren gevallen, verkocht voor weinig meer dan voor hetgeen de banden waard waren, terwijl zij door hen, die ze hadden weten te gebruiken, als kostbare kleinodiën zouden bewaard zijn. En evenzo zal het met de waarheid gaan, al naar de personen zijn, in wier handen zij valt. Indien zij tot iemand komt, die er aan het werk mede gaat, en er de kracht en liefelijkheid weet uit te halen, dan zal die mens haar des te vaster houden in zijn oordeel, naarmate zij krachtiger gewerkt heeft op zijn hart. Komt zij echter tot iemand, die er geen Goddelijke kracht in vindt om hem te verootmoedigen, te vertroosten en te heiligen, dan zal zij spoedig de deur uitgezonden worden om elders een onderkomen te vinden. De zodanigen kunnen voor een tijd om het licht heen fladderen, dat zij na een wijle zelven zullen uitblussen. Als ik hoor van een mens, die de erfzonde en algemene verontreiniging van des mensen natuur voor waarheid hield, maar die waarheid thans ontkent, dan moet ik wel vrezen, dat hij dit of nooit zo ter harte genomen heeft, dat hij zich dieswege heeft verootmoedigd, of dat hij het werk moede werd, en door traagheid en onachtzaamheid de kracht dier waarheid in zijn hart heeft verloren, vóórdat hij die waarheid zelf in zijn oordeel of verstand had verloren. Ik zou nog vele andere bijzonderheden kunnen aanhalen, waarin belijders van de Godsdienst in onze veranderlijke tijd van hun oude beginselen zijn afgegleden. Het zingen van Psalmen is door velen als een plicht erkend en beoefend, die dit thans nalaten, en het zou wel de moeite waard zijn om hun eens te vragen, of zij vroeger in het beoefenen van die plicht niet even goed als in het beoefenen van andere plichten liefelijke gemeenschap hebben gesmaakt met God? Of hun hart niet opsprong van blijdschap in God en hemelse liefde, terwijl zij met hun lippen hebben gezongen? Het zou mij, voorwaar! zeer bevreemden, zo ik dit door een godvruchtige hoorde ontkennen. Welnu, Christen, indien dit ooit aldus met u geweest is - en ik kan mij nog niet voorstellen, dat het anders met u was - zo laat mij u nogmaals mogen vragen, of uw hart niet reeds koud en vormelijk begon te worden, terwijl gij die plicht beoefendet, eer gij hem voorgoed hebt durven nalaten? En zo ja - hetgeen ik zeer geneigd ben te geloven - dan zou ik wensen, dat de zodanigen in de vreze Gods deze vier vragen bij zich zelven wilden overwegen, 1 Johannes 2 : 23, 24.

1. Of zij niet mogen vrezen in dwaling te verkeren, en dat deze duisternis als een oordeel over hen gekomen is wegens hun achteloosheid en oppervlakkigheid in het volbrengen van de plicht, toen zij er de wettigheid van nog niet hebben ontkend?

2. Of het niet beter zou zijn, zo zij er naar streefden om de voormalige levendigheid hunner liefde voor die plichten terug te bekomen - hetgeen hen weldra wederom bekend zou doen worden met de liefelijkheid en blijdschap, die zij er vroeger in vonden - dan om hem van zich af te werpen, vanwege zo zwak een getuigenis, als zij, die er het meeste van kunnen zeggen, er tegen weten in te brengen.

3. Of het waarschijnlijk is, dat zij, die de ene plicht verwaarlozen, in andere plichten voorspoedig zullen zijn, en er de geur fris van zullen houden in hun ziel?

4. Of het, indien God hun zou toelaten achteruit te gaan in hun genegenheden voor een andere ordinantie - hetgeen Hij moge verhoeden, - voor Satan niet gemakkelijk zou zijn om genoeg argumenten te verzamelen, waardoor zij eerst aarzelen, en daarna ook die ordinantie gaan verwerpen, zowel als de andere? En dat er reden is om dit te vragen, dat kunnen de tijden, die wij beleven, ons zeggen, nu elke ordinantie op haar beurt in twijfel wordt getrokken, ja geheel ontkend wordt. De een wil niet zingen; een ander wil zijn kind niet gedoopt hebben; een derde wil van geen waterdoop weten, evenmin als van het Avondmaal, een vierde stopt zijn oren toe voor het horen des Woords, en wil, dat wij een onmiddellijk onderwijs, als door de stemmen van de hemel, zullen verwachten. Beginnen ordinantiën en waarheden dus eens dood voor ons te worden, wijl wij er ons onder misdragen hebben, dan kunnen wij bereid worden gevonden, om - hoe schoon zij voormaals in ons oog ook geweest zijn - ze van voor onze ogen te laten begraven; ja, wij zullen daar zelfs naar verlangen. Deze dingen ter harte genomen zijnde, zullen u reden geven om na te denken; en ofschoon deze aanwijzing het laatst in mijn rede genoemd is, behoort zij onder de anderen die genoemd zijn, in uw Christelijke zorg en praktijk noch de laatste, noch de minste plaats te hebben.

TWEEDE OMGORDING

Het is des Christens plicht de waarheid openhartig en vrijmoedig te belijden.

Daar Satan in de personen van bloedige vervolgers soms verschijnt als een leeuw en de Christenen door vuur en zwaard van de waarheid zoekt weg te schrikken, zo is het ons, om ons tegen zijn aanslagen te verdedigen, nodig, omgord te zijn met de waarheid, zodat wij haar met heilige vastberadenheid ook in het aangezicht van gevaar en dood kunnen handhaven. De tweede wijze, waarop de waarheid aangerand wordt, is kracht en geweld tegen haar te gebruiken. De duivel lapt de vossenhuid der verleiders met de leeuwenhuid der vervolgers. De bloedigste tragediën der wereld zijn afgespeeld op het toneel der kerk, en de onmenselijkste moorden en algemene slachtingen zijn gepleegd op, en aangericht tegen, de argeloze, onschuldige schapen van Christus. De eerste mens, die in de wereld gedood werd, was een heilige, en het was om de godsdienst, dat hij werd omgebracht. En, gelijk Luther zeide, Kaïn zal Abel doden tot aan het einde der wereld. Het vuur der vervolging kan nooit geheel en al uitgaan, zolang er nog een vonkje van haat smeult in het hart der bozen op aarde, en er een duivel in de hel is, om het aan te blazen. Daarom is de tweede manier van des Christens lenden met de waarheid omgord te hebben, even nodig als de eerste, en die tweede manier bestaat in de waarheid te belijden. Velen, die door geen argumenten ooit van de waarheid waren weg te slaan, zijn er van weggedreven door het vuur der vervolging. Het is niet de rechtzinnige mening of denkwijze, die de mens in staat zal stellen om op de brandstapel voor de waarheid te lijden. Dan zou de arme Smith, van wien wij lezen in onze Engelse Martelaarsgeschiedenis, niet zulk een lafhartig antwoord gegeven hebben aan zijn vriend - die bereid was te lijden voor die waarheid, welke Smith hem zelf had onderwezen - "dat het wel wezenlijk de waarheid was, maar dat hij zich niet kon laten verbranden." Zonder heilige kloekmoedigheid zal de waarheid in het hoofd iemand op de zwaardvis doen gelijken, die, zoals Plutarchus zegt, een zwaard in de kop heeft, maar geen hart heeft om het te gebruiken. Alleen dan wordt de mens onverwinlijk, als hij door de hemel met een heilige kloekmoedigheid wordt begaafd, om het zwaard des Geestes te trekken en in het aangezicht van gevaar en dood een openlijke belijdenis der waarheid af te leggen. Dit, dit is het, wat het zeggen wil onze "lenden omgord te hebben met de waarheid." Zodat uit deze tweede soort van omgording met de waarheid volgt de Stelling, dat het de plicht der

heiligen is, en hun zorge moet zijn, om niet slechts een gevestigd oordeel te hebben over de waarheid, maar die waarheid ook standvastig te belijden. Hierop dringt de apostel aan: Laat ons de onwankelbare belijdenis der hope vasthouden", Hebreeën 10 : 23. Hij zegt dit in oppositie tegen hen, die in deze gevaarvolle tijden uit vrees voor vervolging de bijeenkomsten der heiligen hebben gemeden; hij noemt dit een "wankelen, " en hij die wankelt, bevindt zich reeds aan de deur der afvalligheid. Wij moeten de zeilen onzer belijdenis niet uitzetten in een windstilte, om ze terstond in te halen, zodra de wind opsteekt. Pergamus wordt, Openbaring 2 : 13, vanwege haar vrijmoedige belijdenis geprezen: Ik weet uw werken, en waar gij woont, namelijk daar de troon des Satans is; en gij houdt Mijn naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden." Het was een plaats, waar Satan op de zetel der overheid was gezeten, waar het was: et is genoeg om een Christen te zijn, om de dood te verdienen. Ja, er was dan nu reeds voor hun ogen bloed vergoten, en zelfs toen hebben zij de waarheid niet verloochend. Dit heeft Gode zeer behaagd. Streng en strikt is Paulus' vermaning aan Timotheüs: Maar gij, o mens Gods! vlied deze dingen, en jaag naar gerechtigheid", enz., 1 Timotheüs 6:11. Terwijl anderen ijverig in de weer zijn om de wereld te zoeken, doe gij alles wat in uw vermogen is om geestelijke schatten te vergaderen. jaag hiernaar met even veel ijver als zij er naar jagen om tijdelijke schatten te verkrijgen. Indien dit echter niet op vreedzame wijze kan geschieden, moeten de winkels dan maar gesloten blijven, en het beroep worden nedergelegd? Moet hij wachten met Godsdienstig te zijn, totdat er gunstiger tijden komen? Geenszins! Hij zegt hem in vers 12: Strijd den goeden strijd des geloofs." Gij moet uw beroep, dat is uw belijdenis, niet laaghartig laten varen, maar uw leven en alles in de waagschaal stellen om haar te behouden. En ten einde hem nu de terugtocht af te snijden zegt hij in vers 13: Ik bevele u voor God, Die alle dingen levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, dat gij dit gebod houdt." Alsof hij gezegd had: Indien gij - die liever uw leven moet verliezen, dan de waarheid te ontkennen of te verhelen - ooit Christus' aangezicht bij de opstandig in vrede wilt aanschouwen, zo blijf standvastig en houd u aan uw vaandel. In de Bekentenissen van Augustinus komt, lib. VIII, Cap. 11, een merkwaardige geschiedenis voor van zekere Victorinus, vermaard in Rome wegens zijn rhetorica, die hij de senatoren onderwees. Deze man werd op hoge leeftijd tot het Christendom bekeerd, en kwam tot Simplicianus, die in die tijd uitblonk in vroomheid en godsvrucht, en fluisterde hem in het oor: k ben een Christen, maar deze heilige man antwoordde: k geloof het niet, en ik zal er u niet voor houden, vóórdat ik u onder de Christenen in de kerk zie. Daarop lachte hij, zeggende: ijn het dan deze muren, die iemand tot een Christen maken? Kan ik geen Christen zijn zonder daar nu juist openlijk voor uit te komen, zodat de hele wereld het weet? Dit zeide hij uit vrees, daar hij, ofschoon een oud man, toch nog slechts een jong bekeerde was; maar toen hij na een wijle meer bevestigd was in het geloof, en ernstig bij zichzelf overwoog, dat, indien hij aldus voortging met zich Christus te schamen, Christus Zich ook zijner zou schamen, als Hij met de heilige engelen zou komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, toen veranderde hij van toon, en hij kwam tot Simplicianus, zeggende: aat ons naar de kerk gaan, thans wil ik in ernst een Christen wezen, en ofschoon men daar nu een geloofsbelijdenis in het geheim, of met gesloten deuren van hem zou hebben aangenomen, verkoos hij toch het in het openbaar te doen, zeggende, dat hij in het openbaar de rhetorica had beleden, die geen zaak was, die met de zaligheid van doen heeft, en zou hij dan nu bevreesd zijn het Woord Gods te belijden in het midden der gelovigen? God eist beide de godsdienst van het hart en van de mond. "Met het harte gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mondt belijdt men ter zaligheid", Romeinen 10 : 10. Een belijdenis met de mond, zonder dat er geloof is in het hart, is grove geveinsdheid. Geloof voor te wenden zonder het met de mond te belijden, is beide geveinsdheid en lafhartigheid.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De wapenrusting Gods 148.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's