Voleinden
Meditatie
De Heere zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid; laat niet varen de werken Uwer handen.
Psalm 138 : 8.
Geliefden, Mocht David geloven dat de Heere het voor hem zou opnemen en Zijn hand zou uitstrekken tegen de toorn zijner vijanden, doch dat hij door de rechterhand des Heeren zou behouden worden, dat deed hem ook roemen in de onveranderlijke trouw des Heeren. Want nu horen wij hem zeggen: "De Heere zal het voor mij voleinden". Dat is Davids geloofsroem. Dan ligt de Kerk bewaard in het alvermogen van een onveranderlijk God. David heeft een weg moeten gaan waar hij na zijn zalving tot koning niet op had gerekend. Het gaat zo vaak anders dan dat wij denken. Een mens rekent altijd naar zichzelf toe en rekent doorgaans niet met God. Des Heeren wegen zijn zo menigmaal onbegrepen wegen. Want Zijn weg is in het heiligdom en vindt haar oorsprong in het onveranderlijke welbehagen des Heeren dat door de hand van Christus gelukkiglijk zal voortgaan enkel ten goede Zijner uitverkorenen. Alles hier op aarde moet medewerken tot de eeuwige verlossing der Zijnen. David heeft ook tijden in zijn leven gekend, dat hij het werkelijk niet meer kon bekijken, laat staan geloven. Het ongeloof houdt God verdacht en geeft altijd harde gedachten van dat lieve Wezen. Ongeloof is de kapitein der zonden en de baarmoeder van alle onreinheid en ongerechtigheid. De mens wordt in een staat van ongeloof geboren, met een aangeboren vijandschap tegen zijn Schepper. Gods volk wordt door waarachtige wedergeboorte verlost uit de staat van ongeloof en vijandschap. Maar men komt hier nog wel in de banden van het ongeloof en als men daarin verkeert, komt men ook aan de weet dat zijn innerlijk bestaan toch maar enkel vijandschap is tegen God en Zijn wegen. Maar nu mocht het bij David eens anders zijn. U zult wellicht denken: "David was toch een man bevestigd in zijn staat, en in de stand van het leven zeer beweldadigd? " Zeker waar! Maar juist dat volk gaat nu meer en meer leren, dat als het niet vast lag in een Ander, het dan nog voor eeuwig kwijt was.
Zij gaan juist ondervinden wat het zeggen wil: "Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des HEEREN betrouwen". En in die oefening mocht David nu zeggen én geloven: "De Heere zal het voor mij voleinden". O, zegt hij: "Nu lig ik in de bewarende kracht van een trouwhoudend Wezen. De Heere is zo getrouw als sterk. Hij zal Zijn werk voor mij voleinden." O, als zo het geloof weer eens krachtig mag doorslaan, dan roept de ziel uit met de apostel: "Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? " De Heere zal het voor mij voleinden. Dan mag hij ook weer eens geloven de dingen die hem van God geschonken zijn. En dat hij nu bewaard wordt in de kracht Gods door het geloof tot de zaligheid. Ach, vele schuddingen, bestrijdingen en vertwijfelingen kunnen Gods ware volk onderworpen zijn wat hun staat betreft voor de eeuwigheid. En als zij in het donker hun weg moeten gaan onder de verberging van Gods aangezicht, dan tasten zij als blinden aan de wand. Dan wordt het eivaren: "Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk als voor een mens alleen? " Dan zucht hij menigmaal: "Moet ik dan nog eeuwig Jezus derven en zonder Borg in het oordeel staan? " Dan gaat werkelijk de afgrond roepen tot de afgrond bij het gedruis van Gods watergoten. Maar als de Heere Zijn werk weer eens wil bevestigen in het in-en afdrukken van Zijn onveranderlijke trouw en genade, en de donkerheden verdrijft, dan wordt het weer eens waar: "Die aan ons gedacht heeft in onze nederigheid; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid". Zie dat ook maar in de tekst. "De Heere zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid." Zo mocht David weten dat Gods goedertierenheid een eeuwige en onveranderlijke goedertierenheid is. Eén met Gods eeuwig Wezen. Alzo is de Heere de goedheid Zelf Van eeuwigheid tot eeuwigheid is en blijft de Heere goed en goedertieren. Hij bewijst Zijn goedertierenheid aan Zijn schepselen, doch inzonderheid aan Zijn uitverkorenen. Hij bewijst hun goedertierenheid, barmhartigheid en genade. "Genadig is de Heere en groot van goedertierenheid en waarheid." En daar mocht David nu van getuigen. Maar ook al Gods gunstgenoten zullen daarin hun roemensstof vinden. Uw goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid.
En als er weer eens iets van mag gekend worden met een zoete afdruk in het hart, dan komt men ook tot de bede: "Laat niet varen de werken Uwer handen". Dan blijft er een mens over die nu geleerd heeft dat hem niets is toevertrouwd. Dan is en blijft hij in zichzelf maar een zoon die beschaamd maakt. En het alles doorbrengt. Doch nu ligt het bewaard in die getrouwe en verstandige Knecht Die onder de broederen de ergernis zal delen. Als dat volk het moest vasthouden, dan was het voorzeker verloren.
Maar zo blijft er met al de geschonken weldaden een zuchtend volk over dat de gedurige bewaring des Heeren van node zal blijven. Toch zal de Heere het werk Zijner handen niet laten varen, want Hij is de Rotssteen Wiens werk volkomen is. En dan daarbij: een levende geloofsverwachting sluit het gebed niet uit, maar doet juist uitgaan met de Bruid in het Hooglied om nauwer met de Bruidegom verenigd te worden. "Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm." Zo is dan deze Psalm één der geliefsten van Gods volk. Zij ziet niet alleen op de gangen van vernedering en verhoging van de koning David, maar veel meer op de gangen van de Koning der koningen in de staat Zijner vernedering en in de staat Zijner verhoging. Doch ook in bevestiging van Zijn eeuwig en onveranderlijk Koninkrijk. En wat de Heere in het leven van David vervuld heeft, zal Hij nu in Christus aan Zijn erfdeel zekerlijk vervullen tot bevestiging van Zijn belofte aan hen vermaakt. Dan zal het door het geloof weer eens mogen waar worden: "De Heere zal het voor mij voleinden". Want: "Gij zult mijn kruis eindigen hier. Want goedertier' zijt Gij gestadig; het werk Uwer handen zult Gij, volvoeren vrij, o Heere genadig."
Zie geliefden, ook deze 138e Psalm hebben we een weinig mogen overdenken. De Heere mocht het uitwerken en toepassen tot nuttigheid der ziel op de doorreis naar die allesbeslissende eeuwigheid enbrenge door de bediening van Zijn Geest en Woord nog toe tot de Gemeente die zal zalig worden. Hij wende de grauwigheid van Jakob af en geve dat er meer doorbrekend genadewerk gevonden mocht worden, en Zijn Sion gebouwd op het vaste Fondament der apostelen en profeten, waarvan Christus is de uiterste Hoeksteen. Welnu, de Heere bevestige Zijn Woord en werk. Het is Zijn werk, het geldt Zijn eer en het zal strekken tot de eeuwige verlossing der Zijnen. Amen.
Ederveen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1992
De Wachter Sions | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1992
De Wachter Sions | 8 Pagina's