Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N.,

U hebt me gevraagd of ik eens over de Urim en de Thummim zou willen schrijven. U bent tot die vraag gekomen, omdat we in Ezra 2:63 kunnen lezen: "En Hattirsdtha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met Urim en Thummim". De gedachte die u daarover hebt, is verklaarbaar, daar Ezra na de Babylonische gevangenschap heeft geleefd en de verklaarders zeggen dat onder de vijf dingen die er niet meer te vinden waren na de Babylonische ballingschap ook de Urim en de Thummim zijn te rekenen. Maar het is me uit uw brief gebleken dat u toch met uw vraag een bijzondere bedoeling hebt. U wilt graag dat ik over de geestelijke betekenis van de Urim en de Thummim iets schrijf

Of de Urim en de Thummim er niet meer zijn geweest na de Babylonische ballingschap, is nog niet zo met zekerheid te zeggen. De kanttekening zegt bij de door u genoemde tekst: "Versta de hogepriester, bekleed met Urim en Thummim, om de Heere in zware en duistere zaken raad te vragen. Zie Num. 27 : 21". Wat de Urim en de Thummim precies voor voorwerpen zijn geweest, is niet met zekerheid te zeggen en daar wordt veel naar gegist. We weten ook niet op welke wijze de Heere antwoord gaf door die Urim en Thummim. Zoals de kanttekening zegt, dienden ze er in ieder geval toe, om naar des Heeren wil te vragen en om Hem raad te vragen in duistere zaken. We hebben daar voorbeelden genoeg van in de Schrift, die ik u alle niet behoefte noemen. We weten van Saul, dat de Heere hem niet meer antwoordde, noch door dromen noch door de Urim noch door de profeten.

In Exodus 28:30 lezen we: "Gij zult ook in den borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aaron zijn, als hij voor het aangezicht des Heeren ingaan zal; alzo zal Aaron dat gericht der kinderen Israels geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des Heeren". We weten uit die tekst dus wel, dat die Urim en Thummim te vinden waren in de borstlap die de hogepriester ter plaatse van zijn hart moest dragen. De woorden Urim en Thummim zijn over te zetten door lichten en volmaaktheden. Nooit moeten we uit het oog verliezen dat de hogepriester Oud-Testamentisch een voorbeeld van Christus was. Bij Hem zijn in het bijzonder die Urim en Thummim te vinden. Hij draagt de belangen van Zijn volk op het hart. De efod wees wel in het bijzonder op de verdiensten van de zaligheid en de borstlap op de toepassing van de zaligheid. Het heeft ons dan ook wel heel wat te zeggen, als we lezen dat die efod van de borstlap niet mocht worden afgescheiden. De hogepriester verscheen met die borstlap voor het aangezicht des Heeren. Hij zocht op deze wijze ook verzoening van de schuld van het volk. Dat doet Christus als de grote Hogepriester ook. Hij heeft niet alleen de Zijnen door de door Hem verworven gerechtigheid vrijgekocht, maar Hij zal ze die gerechtigheid ook zeker deelachtig maken. Zo zal Hij dan ook gelijk het licht ontsteken in hun duistere zielen. Hij is het Licht der wereld. In Hem zijn al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen. Zijn Naam is Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid. Vredevorst. De geheimen van het eeuwig vreêverbond worden door Hem de Zijnen ontdekt. De weg der zaligheid, in dat verbond ontsloten, is de ziel toch zo verborgen. De mens verkeert door de zonde toch in zulk een duisternis. Al is er nog wel het licht van een natuurlijke Godskennis bij de gevallen mens te vinden, zo is men toch door de zonde van God geheel vervreemd. De vernieuwing naar Gods beeld is dus noodzakelijk. Daardoor komt de mens vanuit de duisternis tot het licht. En dat licht ontdekt de duisternis. Daar begint het dus mee, als God een nieuw leven in de ziel verwekt. Men ziet dat men zijn Schepper niet meer kent. Dat wordt voor de ziel een smartelijke zaak. Maar men ziet ook het gruwelijke van het zondekwaad zoals men dat nog nooit gezien heeft. De vorst der duisternis heeft men daarin gediend. Maar ook aan het heilig recht des Heeren zich schuldig gesteld. Maar nu komt ook de duisternis waarin de mens verkeert openbaar, als men God nog denkt te bevredigen in een weg van eigen wettisch werk. Wat is het Evangelie toch een verborgenheid voor de mens! Zoeven schreef ik over Christus als het Licht der wereld. Maar als Hij in de wereld is gekomen, is het gebleken hoe de ogen voor dit Licht gesloten waren. We lezen in Johannes 3: "En dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld is gekomen, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos". Maar dan lezen we ook: "Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn". Zo zien we het werk Gods bij Nathanaël openbaar komen, als hij in de duisternis zijner ziel onder de vijgeboom heeft gelegen, maar als hij door Filippus tot Jezus werd gebracht en als er dan door Jezus van hem werd gezegd: "Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is". Dat heeft Nathanaël doen vragen: "Vanwaar kent Gij mij? " En dan heeft Jezus hem gezegd: "Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgeboom waart, zag Ik u". En dit had als gevolg, dat Nathanaël vol verwondering uitriep: "Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israels”.

In Nathanaël hebben we er wel een duidelijk voorbeeld van, wat er aan de mens gebeuren moet. Men kan altijd onder het licht van het zuivere Woord van God hebben geleefd, maar hoe duidelijk dat ons ook de leer van vrije genade kan zijn voorgehouden, we zoeken in de weg der overtuiging een weg tot het leven in een verbroken werkverbond. Zo zoekt men buiten Christus zijn zaligheid. Maar dit is dan toch het kenmerkende van het ontdekkende werk des Geestes, dat het de mens in de duisternis doet terechtkomen, in zulk een duisternis waarin men de weg niet weet. Dan kan men zich met geen beschouwend licht meer helpen. Men heeft een ontdekkende en afsnijdende prediking nog nooit recht verstaan. Vandaar denkt men dat er bij God nog wel wat goed te maken is. Door de ontdekkende werking van Gods Geest komt hij nu echter tot de ontzettende gevoelige gewaarwording van wat het betekent tegen God gezondigd te hebben en onder zulk een ontzaglijk oordeel besloten te liggen. Men zal de volle waarheid moeten leren aanvaarden van wat in de rechte prediking steeds is voorgehouden van de totale onmogelijkheid van 's mensen zijde om ooit uit zijn ellende verlost te kunnen worden. Maar ook ziet men zich schuldig staan tegenover een God Die van Zijn recht geen afstand kan doen. Zo blijft er geen mogelijkheid van verlossing over, noch van 's mensen kant noch van Gods kant. Ik schreef u, dat de woorden Urim en Thummim zijn over te zetten door lichten en volmaaktheden. Maar de volmaaktheid Gods houdt ook Zijn rechtvaardigheid in, waarom men Urim en Thummim ook wel vertaalt door de woorden licht en recht.

Hoeveel betekenend zijn de woorden van Mozes geweest in de zegen die hij voor zijn sterven uitgesproken heeft over de twaalf stammen Israels. Van Levi zeide hij: "Uw Thummim en Uw Urim zijn aan den man. Uw gunstgenoot". Christus is in het bijzonder de grote Gunstgenoot des Vaders. Licht en recht heeft Hij van eeuwigheid al op het hart gedragen. Hij heeft Zich met Zijn hart borg gesteld en alzo in de plaats van de schuldige zondaar aan het eisend heilig recht willen voldoen. Maar nu schreef ik, dat de borstlap van de efod niet af te scheiden was en in het bijzonder wees op de toepassing van de door Christus verworven gerechtigheid. Het is Christus ook een zaak des harten om de Zijnen te doen delen in de door Hem verworven zaligheid. Ze moeten uit de duisternis tot het licht komen. In de Goddelijke roeping worden ze al uit de duisternis tot het licht gebracht. En toch komen ze dan in die duisternis waar ik zoeven over schreef. Maar in die duisternis zal de Heere ze niet doen blijven. Een mens die rechtvaardig naar de hel moet, wordt rechtvaardig behouden. Dat baart zulk een verwondering in de ziel, dat men uitroept: "Kan ik dan nog zalig worden? " Ja, als een doodschuldige wordt men zalig, zonder dat het recht gekrenkt wordt. Als die grote Profeet Die de verborgenheden van Gods eeuwige raad tot onze verlossing ons ontdekt, doet Christus het licht in de duisternis opgaan. Dan mag men geloven dat God gedachten des vredes over zulk een mens gekoesterd heeft en niet des kwaads. En dat van eeuwigheid al. God de Vader heeft van eeuwigheid al raad gehouden met die Man Die Zijn Gunstgenoot is. Hij heeft van eeuwigheid in de raad Gods gestaan. Maar daarom heeft de Vader het ook vanuit de hemel uitgeroepen: "Deze is Mijn geliefde Zoon, in denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!" Hij wil Zich als de drager van licht en recht door de Zijnen doen kennen. Hij draagt het gericht der kinderen Israels op Zijn hart. Hij is een volkomen Zaligmaker in verdiensten en toepassing. Men zal het mogen weten wat er in Hem voor een arm, verloren, ellendig en gans hulpeloos schepsel is te vinden. Als die volheid van zaligheid zich voor de ziel ontsluit die in die Persoon te vinden is, dan twijfelt men er niet aan of men mag daar deel aan hebben en men deelt er ook in. Die Persoon wil Zichzelf door de ziel doen kennen, maar ook de ziel zulke dierbare inleidingen geven in het werk dat Hij ten goede voor Zijn kerk gedaan heeft. Dan mag men ook geloven dat de verdiensten en de toepassing van de zaligheid niet van elkaar te scheiden zijn. Maar och, hoe ziet men zich dikwijls toch nog als voor een gesloten voorhangsel staan! En nu is het waar, dat de ziel maar licht nodig heeft. Maar licht en recht zijn ook weer niet van elkaar te scheiden. De Urim en de Thummim behoren bij elkaar. Christus is echter de Hogepriester die beide de Urim en de Thummim op het hart draagt. Hij heeft het grote werk moeten doen waartoe Hij in de wereld was gekomen. Het recht draagt Hij op het hart. Het wrekend zwaard van Gods gerechtigheid is tegen Hem ontwaakt. De schapen zijn verstrooid geworden. Dat was een harde zaak voor de discipelen. In welk een duisternis kwamen ze toen terecht. Maar die weg was nu nodig voor hen om hen door de verheerlijking van het recht tot het volle licht te brengen. Als dat recht niet voldaan was, zou er voor de kerk geen zaligheid geweest zijn. Wat dus voor de discipelen tegen hen scheen te zijn, was juist vóór hen.

U hebt me gevraagd of ik ook iets zou willen schrijven over het eten van de heiligste dingen. U weet dat het brood alleen voor de kinderkens is. U bent bang dat de woorden van Jesaja 29 : 8 op u van toepassing zijn. We lezen daar: "Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet; maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of, gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt; maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog

mat en zijn ziel is begerig". U vertelt het me heel eerlijk, dat er ogenblikken zijn dat u uzelf vergeet en alle omstandigheden vallen dan voor een ogenblik geheel weg. U kunt dan met verwondering zitten luisteren of lezen, maar de dominee heeft nog geen amen gezegd en uw boek is nog niet dicht geslagen, of u komt weer tot de harde werkelijkheid van: verbeeld jezelf maar niets, want al wat ge u inbeeldt, is alleen maar voor Gods volk en niet voor jou. En dat maakt u nog ellendiger dan voorheen. U ziet het wel, dat het wat inhoudt, alles schade en drek te leren achten om Hem te mogen gewinnen. Er is dan een uitzien en een verlangen, maar u vraagt uzelf af of het een verlangen is dat de Heere Zelf gewerkt heeft. Is het wel een ware honger, want hongerigen zullen toch met goederen vervuld worden. U weet, dat ik op deze vragen geen antwoord kan geven. U weet ook wel, dat voordat Ai werd ingenomen, eerst Achan moest worden gestenigd. En u vindt zoveel Achans in uw hart en u bent niet bij machte om er één uit te werpen. U schijnt er dus wel een oog voor te hebben waar het bij u aan hapert. Een mens heeft altijd nog meer met het genot op dan met de eer van God. We zijn nu eenmaal van God afgevallen en onszelf toegevallen. Maar Christus is die grote Hogepriester Die de wet Zijns Vaders droeg in het binnenste Zijns ingewands. En zo had Hij de verheerlijking van het recht boven alles op het oog, al kostte het Hem het leven. U hebt de opmerking gedaan, dat in de nieuwe tempel de Urim en de Thummim niet meer te vinden waren. Ik heb daar nu al iets over geschreven. Maar dit is in ieder geval zeker, dat men voor Christus de Urim en de Thummim niet heeft gebruikt om daardoor de Heere te vragen of Hij schuldig was en gedood moest worden. Maar Christus heeft dat ook niet geëist. Het recht moest voldaan worden. Als er zulk een Middelaar niet was geweest, de kerk zou nooit tot het licht hebben kunnen komen. Maar nu is Hij die grote Doorbreker Die voor het aangezicht Zijns volks is opgetrokken. En daarom zal Zijn volk ook mogen doorbreken en door de poort mogen gaan. Dat is die poort des Heeren, door dewelke de rechtvaardigen zullen ingaan. En dan zal men mogen zeggen: "De Heere is God, Die ons licht gegeven heeft. Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen van het altaar”.

U hebt me nog gevraagd wat het verschil is tussen vasthouden en aanhangen. Och beste vriend, denk maar nooit dat u zelf wat vast zult kunnen houden. U wilt misschien ook wel vasthouden wat er zou kunnen zijn geweest. Maar zo wil een mens zijn leven ook vasthouden, maar men zal zijn leven moeten verliezen. En al heeft de Heere dierbare en grote weldaden aan de ziel geschonken, er is door ons niets vast te houden. Het is gelukkig dat de Heere Zijn eigen werk vasthoudt voor Zijn volk. Als wij het vast moesten houden, we raakten het zeker kwijt. John Newton kreeg in zijn onbekeerde staat een droom, die hij zijn levenlang niet meer is vergeten en die hem na zijn bekering tot aan zijn dood toe veel te zeggen heeft gehad. Hij droomde dat hij op het dek van het schip was als matroos en dat er een persoon tot hem kwam en hem een ring gaf met het uitdrukkelijk bevel, dat hij die moest bewaren. Hij gaf hem de verzekering erbij, dat als hij die goed bewaarde, dat hij gelukkig en voorspoedig zou zijn, maar indien hij die ring zou verliezen, dan had hij niet anders dan moeite en ellende te verwachten. Er kwam echter al spoedig een tweede persoon tot hem, die de ring aan zijn vinger ziende, hem vroeg, wat die ring betekende. Newton vertelde hem welke waarde die ring had. Die persoon spotte daarmee en drong erop aan om die ring maar weg te werpen. De ring werd toen door de bezitter ervan in de zee geworpen. Maar op hetzelfde moment zag hij een verschrikkelijk vuur uit de Alpische gebergten opgaan, op enige afstand van Venetië. De bergen stonden in volle vlam. Toen bemerkte hij zijn dwaasheid en nu wist zijn verzoeker hem te zeggen met bitsheid en verwijt, dat alle goedertierenheden, die God voor hem bewaard had, in die ring waren opgesloten geweest. Nu moest hij maar met hem meegaan naar de brandende bergen. O, wat werd het hem toen benauwd! Hij stond daar geheel veroordeeld in zichzelf, als iemand die op niets goeds meer te hopen had. Maar toen kwam die persoon terug die hem de ring gegeven had en vroeg hem naar de oorzaak van zijn droefheid. Hij heeft hem dat zonder enige verschoning of bewimpeling oprecht erkend. Hij bestrafte zijn onzinnigheid en vroeg hem of hij in het toekomende wijzer zou zijn, als hij de ring weer terug zou krijgen. Daarop wist hij geen antwoord te geven, maar dat behoefde ook niet. Hij zag dat die persoon op hetzelfde moment zich in het water begaf, juist op de plaats waar hij de ring had laten vallen. Hij kwam weer boven water en had de ring in zijn hand. Op hetzelfde moment hielden de vlammen der bergen op. Hij wendde zich met blijdschap tot de persoon die de ring weer uit het water opgehaald had om de ring weer terug te mogen ontvangen. Maar hij weigerde dat en zeide: "Indien deze ring u werd toebetrouwd, gij zoudt u aldra weder in dezelfde ellende storten. Gij zijt niet in staat die te kunnen bewaren, maar ik zal het voor u doen, en wanneer gij die nodig mocht hebben, zal ik die aan u geven”.

Beste vriend, begrijpt u de betekenis? Wat ligt daar toch veel in! Ik heb over die Persoon met een kleine letter geschreven, maar ik wilde u even nieuwsgierig laten. Die Persoon is niemand minder geweest dan de Persoon des Middelaars, Die Zich voor Zijn kerk naar de plaats begeven heeft waar de ring is neergeworpen. Al Gods golven en Gods baren zijn over Hem heengegaan. Maar nu is Hij die grote Hogepriester, Die voor de Zijnen de Urim en de Thummim draagt. Als het zo niet was, was het voor mij voor eeuwig verloren. Ge behoeft niets vast te houden, maar ge mocht die Persoon maar aanhangen. Ik moet eindigen, hoewel ik nog wel wat meer over de Urim en de Thummim zou willen schrijven. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1993

De Wachter Sions | 8 Pagina's