Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wapenrusting Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wapenrusting Gods

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

”Uw lendenen omgord hebbende met de waarheid.”

(Efeze 6:14b).

190.

De vertroostende kracht der oprechtheid

Ten derde. Oprechtheid heeft een ondersteunende en vertroostende kracht. Zij houdt het hoofd boven water, en doet de christen met heilige kloekmoedigheid en tegenwoordigheid van geest op de golven van alle benauwdheden drijven. "Den oprechten gaat het licht op in de duisternis, " Psalm 112 : 4, niet slechts licht na duisternis, als de nacht voorbij is, maar ook in de duisternis. Spijze gaat uit van de eter en zoetigheid gaat uit van de sterke. De beproevingen, die het hart des geveinsden verteren, zijn spijzen, waarmede de oprechte ziel zich kan voeden, en waaruit zij zoetigheid kan halen, ja zij kunnen strekken om beide zijn genade en zijn vertroosting te voeden en te versterken. Een verdorven hart kan alleen vrolijk zijn, zolang zijn vleselijk genot duurt. God zegt van Israël, dat Hij haar feesten en haar vrolijkheid zal doen ophouden, Hoséa 2 : 10. Als haar maaltijden afgelopen zijn, is ook haar vreugde weg. Oprechtheid doet de christen zingen, al heeft hij ook niets op tafel. Toen David in de spelonk was, was zijn toestand allesbehalve gunstig, maar nooit zien wij hem vrolijker. Zijn hart maakt liefelijker muziek dan hij ooit aan zijn harp heeft weten te ontlokken. "Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen, " Psalm 57 : 7. De blijdschap der geveinsden is als de snaren van muziekinstrumenten, in vochtig weer barsten zij; maar oprechtheid houdt de ziel in elk weer in goede stemming. Het is een ongezond lichaam, dat met het weer sympatiseert - opgewekt bij fraai weer, maar krank en vol van pijnen als het regent of waait. Zo gaat het ook met het ongezonde hart. Er zijn slechts enige moeilijke omstandigheden nodig, om hem aan de gang te brengen, hem te doden zoals een strenge winter een zwak lichaam doodt, terwijl de oprechte ziel nooit gezonder is en zich nooit gelukkiger gevoelt. Beproevingen bewijzen hem slechts de dienst, om zijn genegenheden op te wekken, die in de zomer van zijn voorspoed wellicht te veel naar genot of genoegen uitgingen, om ze meer ten volle op Christus te vestigen, tot Wiens hart zij, als de stormen opsteken, even direct henengaan, als de bijen naar de korf; en wie zijn hoofd op Christus' borst ter ruste kan leggen, moet zich voorzeker wel aangenaam en behagelijk gevoelen. Oprechtheid houdt de mond der ziel open, om de liefelijke vertroostingen op te vangen, die uit het woord en de Geest vloeien, ja alle de beloften zijn tot de zodanigen gericht. Doch geveinsdheid is als de keelontsteking bij een kranke; hij gloeit inwendig, maar hij kan niets naar beneden krijgen, om het vuur te blussen, dat zijn zonden in zijn ziel ontstoken hebben. Als hem liefelijke beloften worden voorgehouden, dan zegt het geweten: "Dezen zijn niet voor mij, ik heb trouwelooslijk gehandeld met God en de mensen. Het is de oprechte ziel, die door God wordt uitgenodigd, maar ik ben een verdorven geveinsde." En hoe veel minder is de foltering nu van zulk een ongelukkige, dan die van de rijke man in de hel? Deze brandt en heeft geen druppel waters om zijn tong te verkoelen. En de geveinsde, die zich in beproeving bevindt, brandt ook, en hij heeft niet slechts een druppel, maar een ganse rivier, een fontein vol van water, ja van bloed, die hem wordt aangeboden, maar hij kan er niet van drinken, hij kan er geen gebruik van maken hem ten goede. Zijn tanden zijn zo vast op elkaar geklemd, dat geen sleutel ze kan openen. Zijn geveinsdheid staart hem aan, zij ligt als een hond aan zijn deur, en wil geen troost tot hem toelaten. En wie is er erger aan toe - hij die geen brood heeft, of hij die wel brood heeft, maar er niet van eten kan? Niemand is zo slim en vernuftig als de geveinsde - in voorspoed om bestraffing af te weren; en in beproeving als de consciëntie ontwaakt, dan is niemand zo knap als hij om met de vertroostingen des woords te twisten. Thans is hij Gods gevangene, geen vertroosting kan tot hem genaken. Als God spreekt van verschrikking, wie kan dan spreken van vrede? "Geef hun hartzeer, uw vloek zij over hen, " (Klaagliederen 3 : 65). Hartzeer is Gods vloek over de geveinsde in beproeving, en wat God oplegt, blijft vastkleven. Het Hebreeuwse woord voor "smart" of "zeer" in deze tekst betekent een schild, dat omringt en bedekt, en het geeft de krankheid te kennen, merkt iemand aan bij deze plaats, die door de geneesheren cardiaca passio genoemd wordt, een krankheid, die het hart zo benauwt, dat het bedekt wordt als met een schild, of deksel, en alle verlichting van het hart weert. Zodanig nu is de smart van de geveinsde in beproeving, als zijn geweten eens ontwaakt is, en God hem vervult met de verbaasde gedachten aan zijn eigen zonden, en Gods toorn hem dieswege achtervolgt. Maar ik zal nu als voorbeeld enkele soorten van beproeving noemen, en aantonen welke vertroosting er voor de oprechte mee gepaard gaat.

1. Oprechtheid ondersteunt en vertroost de ziel onder de versmaadheden van mensen. Dat zijn geen kleine, nietige beproevingen; zij worden gerekend onder de martelingen der heiligen, Hebreeën 11 : 36, waar zij "bespottingen" genoemd worden, ja niet onwaardig worden geacht, om bij het lijden van Christus te worden vermeld. Het weergaloos geduld en de grootmoedigheid van Zijn geest kwamen niet slechts uit in het verdragen van het kruis, maar ook daarin, dat Hij "de schande heeft veracht", waarmee de onreine tong Zijner bloeddorstige vijanden Hem onbarmhartig heeft bedekt. Het eerzuchtig gemoed van de ^ mens kan het minst van alles schande verdragen. Aanzien en toejuiging is de grote afgod van mensen, die wegens gaven of talenten of positie bovenaan staan in de schatting der wereld. Geef hun dit, en wat zullen zij er niet voor doen of voor lijden? Iemand die verstandiger was dan de rest kon die hoogmoed bespeuren in Diogenes, die het verdroeg om naakt in de kou te staan en een hoop sneeuw te omhelzen, zolang hij toeschouwers had, die hem bewonderden, en daarom vroeg hij hem "of hij dit ook zou doen, als er niemand was, die hem zag? " De geveinsde maakt van alle mensen het meest jacht op eer en aanzien in de wereld. Hij leeft schier uitsluitend op hetgeen de adem van der mensen lof hem toewaait. Faalt die lof, dan ontzinkt hem de moed, maar als hij in smaad en verachting overgaat, dan sterft hij, en dat kan ook niet anders, want bij God is hij niet in eer, en door de mensen wordt hij veracht, terwijl oprechtheid de ziel staande houdt tegen de wind van des mensen nietige ademtocht in, omdat zij de consciëntie en God Zelf tot Getuige heeft, op Wie zij zich van des mensen oordeel durft te beroepen. O hoe liefelijk is het genot dat een goede consciëntie en de Geest Gods, die met haar getuigt, de christen op zulke tijden geeft te smaken! Terwijl de christen vrolijk en wel binnenshuis is, behoeft hij zich niet te bekommeren om de hagel van der mensen smaadredenen, die daar buiten klettert. Een sterk voorbeeld hiervan is David: "Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen", Psalm 41 : 12. Hoe, o David, juicht uw vijand dan niet over u? Denk aan de toestand, waarin hij zich toen bevond. Hij was in grote zonde vervallen, en de hand Gods drukte op hem in een krankheid, waarmee Hij hem voor die zonde kastijdt, zoals blijkt uit vers 5. Dit maken zijn vijanden zich ten nutte om hem nu gans en al als een onwaardige voor te stellen, vers 6. "Mijne vijanden spreken kwaad van mij" - daar zij hem ongetwijfeld van geveinsdheid zullen beschuldigd hebben. Als zij hem bezoeken, dan is het slechts om kwaad bij hem te zoeken, dat zij dan onmiddellijk rondbazuinen, vers 7; ja zij schamen zich niet te zeggen, vers 9, dat hem een boze krankheid, of gelijk het in j het Hebreeuws luidt "een Belials stuk" - t dat is, zijn zonde - "aankleeft".

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De wapenrusting Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1994

De Wachter Sions | 8 Pagina's