Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. H. den H. te Z.,

Zoals ik u beloofd heb, zal ik trachten uw vragen in twee brieven te beantwoorden. Dus ik zal nu nog aandacht willen geven aan uw andere vragen. De vragen die u me gedaan hebt, sluiten wel wat op elkaar aan, want zoals u me hebt doen weten, bent u bang voor zelfbedrog en hebt u me daarom uw vragen voorgelegd. Zo hebt u ook geschreven over de wijze en dwaze maagden en me doen weten dat u in die gelijkenis gezien hebt dat "schijn" en "zijn"zo dicht bij elkaar liggen. Verder hebt u ook de opmerking in een geschrift gelezen, dat er droefheid over de zonden kan zijn, maar dat zulk een droefheid nog geen droefheid is naar God. Ook hebt u me nog een vraag gedaan over Johannes de Doper, die in de gevangenis er nog in onzekerheid over verkeerde of Jezus wel de Messias was.

Ik heb in mijn vorige brief iets geschreven over het zich benaarstigen om zijn roeping en verkiezing vast te maken. In mijn beantwoording van uw vraag over die tekst, heb ik u iets geschreven over wat Love opmerkt over deze tekst. Voor mij gaat de inspanning bij de beantwoording van de vragen soms wel wat zwaar vallen. En u hebt aan het einde van uw brief me ook doen weten dat u hoopte dat u me niet teveel vermoeide met uw vragen. Als Love een begin gemaakt heeft met een verklaring van genoemde tekst over het vastmaken van onze roeping en verkiezing, dan laat hij ons weten dat hij daartoe gekomen is nadat hij een uitvoerige verklaring heeft gegeven over de heerlijkheid des hemels en de verschrikkingen der hel. En dan erkent hij eerlijk, dat hij liever maar teksten uitkoos die het lichtst voor hem vielen om te bestuderen, maar dat het toch zijn zorg was in het prediken van Gods Woord, om niet die teksten te kiezen die voor hem in het bestuderen het gemakkelijkst waren, maar die voor de zielen zijner hoorders het voordeligst mochten zijn en die zouden mogen dienen tot meerdere kennis en wasdom des geloofs.

Als ik dit lees van Love, moet mij dat ook beschamen, want ik zie ook meest maar op tegen hetgeen mij naar lichaam en geest het meest vermoeit. Maar gezien mijn leeftijd schijnt u me dat ook niet ten kwade te duiden. Ik wil echter ook, zoveel als nog in mijn vermogen is, het goede der zielen zoeken. En zo heb ik dan toch de moeite ook graag willen nemen om in twee brieven uw vragen te beantwoorden. U hebt me dus doen weten dat de gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwaze maagden u ook veel te denken heeft gegeven.

Die gelijkenis doet ons ook zeker wel weten, zoals u hebt opgemerkt, dat schijn en zijn zo dicht bij elkaar liggen. Thomas Sheppard heeft een dik boek geschreven over de gelijkenis van de tien maagden. Misschien is dit boek ook wel in uw bezit. Sheppard is ook wel een schrijver die het kostelijke van het snode goed wist uit te trekken. Comrie schrijft in zijn voorwoord in dat boek: "De bijna-christenen zullen hier genoeg vinden om hun voor ogen te stellen de allerverborgenste droggronden, waarop zij rusten; de klein- en zwakgelovigen zullen hun zwarigheden opgelost vinden, en de sluimerende christenen zullen genoeg tot ontwaking vinden".

Als ik nu maar even iets moet schrijven over de wijze en dwaze maagden, dan kan ik maar slechts op het voornaamste wijzen. Van de ware zielsbevinding wil men vooral in deze tijd over het algemeen niets meer weten. Maar die gelijkenis zegt ons wel duidelijk dat het op die zielsbevinding voor elk mens aankomt. U schrijft mij dat u hebt gezien dat die gelijkenis ons duidelijk aantoont dat zijn en schijn dichtbij elkaar liggen. Die gelijkenis spreekt ook inderdaad niet over het onderscheid tussen een rechtvaardige Noach en een goddeloze wereld en van een rechtvaardige Lot en het goddeloze Sodom en Gomorra, maar over belijders der Waarheid. Om de kuise levenswandel worden ze allen maagden genoemd. Ze gaan ook samen de Bruidegom tegemoet. Ze hebben samen ook lampen bij zich. Het grote onderscheid openbaarde zich alleen daarin, dat de dwaze maagden geen olie met zich namen in de vaten. De olie van het zaligmakend werk des Geestes werd gemist. We hebben dan ook wel in het bijzonder te denken aan die bijzondere genadegaven van geloof, hoop en liefde. En niet voor niets wordt er over wijze en dwaze maagden gesproken. Met een rechtzinnige belijdenis mist men de ware wijsheid en openbaart daarmee dan ook zijn geestelijke doodstaat. Het is niet te zeggen hoe dwaas de mens in zijn natuurstaat is, die om het ene nodige zich niet recht bekommert. Die mist dan ook de rechte indrukken van die grote eeuwigheid die elk mens tegemoet reist. En zo heeft men dan ook niet het minste rechte besef ervan wat het zijn zal om voor eeuwig verloren te moeten gaan.

Maar er is ook niet een met Christus verenigd geloof Men gaat wel uit met de wijze maagden de Bruidegom tegemoet, maar het is meer om de bruiloft dan om de Bruidegom te doen, hoewel men ook niet weet waar de eeuwige bruiloft of de gelukzaligheid in bestaat, want daar heeft men ook maar een vleselijke bevatting van. Maar we lezen dan ook, dat als de dwaze maagden voor een gesloten deur komen, dat ze uit de mond van de Bruidegom moeten horen: "Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet". Die de Bruidegom mogen leren kennen, krijgen de dag van Zijn verschijning lief En dan is het niet om de bruiloft te doen, maar om de eeuwige gemeenschap met de Bruidegom. We lezen dan ook zo opmerkelijk van de wijze maagden, dat zij met Hem ingingen tot de bruiloft. Als Christus niet in de hemel zou zijn, zou de hemel voor de wijze maagden geen hemel zijn.

In mijn vorige brief heb ik u ook al trachten te wijzen op de noodzakelijkheid van de kennis van Christus. Het zo noodzakelijke ontdekkende werk des Geestes zal er zich aan doen kennen, dat het de ziel drijft uit alle schuilhoeken van valse rust en in haar plaats voor Christus maakt.

Och mevrouw, ik hoop maar dat die Geest de bezem haalt door alle godsdienst die van uzelf is, dus ook door alle wettische deugden en plichten, opdat er waarlijk niet anders over zal blijven dan de behoudenis die alleen door Christus en door Zijn gerechtigheid te vinden is. Dit kan wel een beetje hard en scherp overkomen, maar als er oprechtheid in de ziel te vinden is, wil men eerlijk behandeld worden. En dan is de zuivere ontdekkende en afsnijdende Waarheid toch ook weer niet ontbloot van ware liefde tot heilbegerige zielen die de dwaze maagden niet buiten zichzelf behoeven te zoeken. Het blijkt uit uw schrijven, dat u er toch ook bang voor bent dat u tot de dwaze maagden zult behoren. Nu, er zit een man aan u te schrijven die ook de dwaze bouwer en de dwaze maagden wel bij zichzelf kan vinden. Maar daarom kan deze man ook niet denken dat hij wel genoeg olie in de lampen heeft. Hij kan niet uitgaan zonder olie ook in de vaten bij zich te hebben. En boven de dwaze maagden kan hij zich ook niet verheffen, omdat we lezen: "Als nu de Bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap".

Ik wil deze gelegenheid dan ook waarnemen om u en de lezers te laten weten, dat het nog maar kort geleden zo bij me is gekomen: "En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchter, en waakt in de gebeden". Dus wat ik nodig heb, heeft een ander en heeft u ook nodig. Uit deze innerlijke waarneming schrijf ik dus op deze wijze aan u.

U hebt gelezen, zoals u me hebt geschreven, dat er een droefheid over de zonden kan zijn, zonder dat er een droefheid naar God te vinden is. Ook dit heeft u blijkbaar aangegrepen. Het zelfonderzoek is toch altijd zo noodzakelijk. Met algemene overtuigingen kan men wel bang voor de straf op de zonden zijn en daarom spijt hebben over het bedreven kwaad, maar de droefheid naar God doet de zonden zelf bewenen omdat de zonde zo Godonterend is en ook niet alleen tegenover de allerhoogste Majesteit, maar ook tegen een goeddoend God is bedreven. En hoewel die God rechtvaardig is in het straffen van

de zonden, zo kan men het toch ook buiten Zijn gemeenschap niet meer stellen en zoekt men die bij dagen en bij nachten.

U hebt me ook nog een vraag gedaan over Johannes de Doper. Het is ook werkelijk wel iets wat ons wat te zeggen heeft in verband met uw andere vragen, als we van hem lezen, dat hij in de gevangenis gehoord hebbende de werken van Christus, twee van zijn discipelen tot Hem zond met de vraag: "Zijt Gij Degene Die komen zou, of verwachten wij een ander? " Was dat nu die Johannes, die reeds van vreugde opsprong in de buik van Elisabeth, bij het horen van de groetenis van Maria? Van deze Johannes lezen we ook, dat hij gezegd heeft: "Hij moet wassen, maar ik minder worden". In Johannes 3 wordt ons zo opmerkelijk medegedeeld, dat hij dit gezegd heeft, als hij nog niet in de gevangenis was geworpen. Ze kwamen tot hem en zeiden tot hem: "Rabbi, Die met u was over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie. Die doopt en zij komen allen tot Hem". Dit waren wel echte aanhangers van Johannes. Maar zij begrepen het doel van Zijn wonderlijk optreden niet. Het was dan ook alsof Johannes nu tot hen ging zeggen: "Daar is het me juist om te doen, dat ze mij zullen verlaten en zich tot Hem zullen wenden". We lezen dan ook: "Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven is. Gij zelven zijt mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet; maar dat ik vóór Hem heen uitgezonden ben. Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. Hij moet wassen en ik minder worden".

Als ik nu een antwoord moet geven op uw vraag, of Johannes nu in zulk een duisternis verkeerde, dat hij er zelf aan twijfelde of het de Messias wel was van Wie hij hoorde dat Hij zoveel wonderen verrichtte, dan moet ik u schrijven dat vele verklaarders de mening zijn toegedaan dat Johannes met deze vraag die discipelen naar Jezus heeft gezonden om bij hen alle twijfel dienaangaande weg te nemen. De kanttekenaren stellen het zo, in navolging ook van Calvijn. Volgens deze door ons zeer geachte verklaarders kon er bij Johannes niet de minste twijfel over bestaan dat het de Christus was van Wie hij vernam dat Hij al die wonderwerken verrichtte. Hij wist toch wat tot zijn vader Zacharias door de engel Gabriel gezegd was van hem als de Elia die komen zou en die de weg voor Christus moest bereiden? Ook had hij Jezus gedoopt en toen die stem uit de hemel gehoord: "Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb". Ook heeft Johannes Hem met de vinger aangewezen en zonder enige twijfel van Hem gezegd: "Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt". Hij heeft dus ook wel goed geweten dat de Messias er niet toe in de wereld zou komen om een aards koninkrijk op te richten, maar om door een weg van diepe vernedering de schuld Zijns volks te verzoenen.

Hoewel Matthew Henry ook dit gevoelen toegedaan is, zo sluit hij echter de mogelijkheid niet uit dat Johannes zijn discipelen voor zichzelf met deze vraag tot Jezus heeft gezonden. Hij schrijft, dat het billijk is, dat men in zaken welke Jezus en onze zaligheid betreffen, ten volle overtuigd en verzekerd wil zijn. Hij schrijft dat de twijfel van Johannes kan ontstaan zijn uit zijn eigen toenmalige omstandigheden. Hij was door Herodes in de gevangenis gesloten en hij scheen van elk vergeten te zijn. Zelfs Jezus, hoewel Hij wist dat Johannes in de gevangenis gesloten was, bezocht hem niet en verloste hem niet. En nu hoorde Johannes dat er zulke grote wonderwerken door Hem werden verricht, want zelfs een jongeling te Naïn was door Hem uit de dood opgewekt, maar over het lot van Johannes scheen Hij Zich niet te bekommeren. Christus had nu toch ook wel op een wonderlijke wijze Johannes uit de gevangenis kunnen verlossen? Matthew Henry doet hierbij de opmerking: "Let hier, dat er bij de ware gelovigen somtijds nog wel enig inmengsel van ongeloof kan plaats hebben en dat de besten, niet juist te allen tijde en in alle gevallen even sterk zijn. Dat de verdrukkingen om Christus' wil, in het bijzonder als de lijders lang ongetroost moeten blijven, zeer zware en nauwelijks verdragelijke proeven van het geloof kunnen worden; en dat het overblijvend ongeloof der vromen soiT" .y.'^n in een uur van verzoeking, wel aan de wortel kan treffen, om hen zelfs aan de best gevestigde grondwaarheden te doen twijfelen".

Voor mij heeft het ook altijd wel wat te zeggen gehad, als we zo lezen: "Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet". Dit werd dus door de Heere Jezus tot die discipelen van Johannes gezegd, als ze met die vraag tot Hem kwamen of Hij Degene was Die komen zou, of dat zij een ander verwachtten. Ze moesten dus Johannes boodschappen wat er nu plaatsvond. De blinden werden ziende en de kreupelen konden wandelen, de melaatsen werden gereinigd en de doven mochten horen, de doden werden opgewekt en de armen het Evangelie verkondigd. Maar dan volgden daarop die veelbetekenende woorden: "En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden".

De ware genade die ons aan Christus verbindt, wordt beproefd. Johannes had zeer ruim van Christus mogen getuigen. Als de vriend des Bruidegoms had hij zijn werk gedaan. Het was zo oprecht gemeend bij hem, als hij gezegd heeft: "Hij moet wassen, maar ik minder worden". Hoe stond hij toen toch in het licht! Maar dat minder worden hield voor Johannes heel wat in! Hij kwam in de gevangenis terecht en uiteindelijk moest zijn hoofd eraf Alles wat we in het licht besproken kunnen hebben en wat toen zo oprecht gemeend en aangenaam voor ons was, moet praktijk worden in ons leven. We zullen met Christus gekruisigd moeten worden. En zalig is hij, die dan aan Hem en dus aan zulk een weg tot de zaligheid niet geërgerd zal worden.

We lezen, dat als die discipelen van Johannes van Jezus weggegaan waren, dat Jezus een loflijk getuigenis van Johannes is gaan geven. "Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder wordt bewogen? " Ja, Jezus is gaan zeggen dat Johannes een profeet was, zelfs ook veel meer dan een profeet. Onder degenen die van vrouwen geboren waren, was niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper. En dan heeft Jezus ook weer wat gezegd wat veel te denken gaf. "Doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij". De minste van de discipelen, die nadat Christus alles volkomen volbracht had, zouden Hem nog klaarder mogen prediken, niet alleen aan de Joden, maar ook aan de heidenen.

Toch hebben deze woorden van de Heere Jezus mij ook nog weleens wat meer te denken gegeven. Jezus Zelf heeft de minste willen worden. En Hij was meerder dan Johannes de Doper. O, dat onze ziel toch maar meer aan die Persoon recht verbonden mocht worden! Maar dat gaat door zulke vleeskruisigende wegen heen. De apostel mocht zeggen: "Christus, Die ons leven is". Maar hij moest ook zeggen: "Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil". Zo moest het leven van Jezus in zijn sterfelijk lichaam geopenbaard worden. De discipelen werden op zulk een leven voorbereid, als Jezus na Zijn opstanding niet gedurig meer bij hen was. Hij zal Zijn verblijf meest wel te Galiléa gehad hebben. Zijn menselijke natuur was wel niet alomtegenwoordig, maar Zijn discipelen mochten Hem niet gedurig meer zien. Ze moesten van Zijn lichamelijke tegenwoordigheid worden afgebracht en door het geloof leren leven in de gemeenschap met een verhoogde Middelaar. En dat zou nu ook de weg voor hen worden die ze moesten gaan in een voor zichzelf stervend leven.

Mevrouw, ik geloof dat ik daar nu ook wel iets van leer verstaan. Ik heb dit in het licht ook wel mogen bespreken, maar nu moet ik veelal in de duisternis deze les gaan leren. Het houdt dus ook wel heel wat in, om in zulk een weg zich te benaarstigen om zijn roeping en verkiezing vast te maken, om dit doende nimmermeer te struikelen. Dus nu besluit ik met de tekst waar ik op uw verzoek ook al over heb geschreven. Struikelen we niet? Ja, we struikelen dagelijks in vele, zoals de apostel Jacobus heeft geschreven. Maar de Waarheid wordt toch de gordel der lendenen voor hen die oprecht in Christus geloven en aan Hem verbonden mogen zijn. Daar heeft de vijand dan toch boog en schild en vurige pijlen op verspild. De eeuwigheid zal er voor nodig zijn om dat te bewonderen. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1999

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1999

De Wachter Sions | 8 Pagina's