Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N,

Al wilt u liever niet dat ik de voorletters van uw naam vermeld, zo hebt u me wel laten weten wie de vragensteller is. Ik ken u persoonlijk wel niet, maar uw voorgeslacht is me niet onbekend geweest. U hebt me een vraag gesteld over wat we lezen in het laatste vers van Ezechiël 37, het eerste gedeelte. We lezen daar: "En de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, Die Israël heilig". Zelf hebt u er wel erg in gehad, dat een zelfde uitspraak ook is te vinden in het 36^ hoofdstuk, in het middelste gedeelte van het 23^ vers. En nu vraagt u mij of ik hier iets over wil schrijven. Deze woorden zijn wel eens met kracht in uw gedachten ingedrukt, zoals u me hebt doen weten. U durft verder over uzelf niets te schrijven, want het is op het ogenblik donker voor u en u bent bang dat u zich maar iets hebt ingebeeld. Wel hebt u me doen weten dat de Heere u nog maar kort geleden wonderlijk en door een onmogelijke weg heeft willen uithelpen voor het tijdelijke leven. De Heere heeft hierin, zoals u me schrijft, betoond een Waarmaker van Zijn Woord te zijn. Aan een allesverbeurd

hebbend schepsel heeft Hij nog voor het tijdelijke leven uitredding willen geven. En u zou nu toch wel graag zien dat de jeugd ook uit mijn antwoord nog zou mogen vernemen dat de Heere voor alle tijdelijke noden mag en kan aangeroepen worden.

Als ik nu wat moet schrijven over de door u mij aangewezen Schriftgedeelten, dan kan ik beginnen met erop te wijzen dat de Heere aan het oude bondsvolk ook nog een wonderlijke verlossing zou schenken. Dat heeft Hij aan Ezechiël in een bijzonder gezicht getoond. In de geest bracht de Heere hem in een vallei vol dorre beenderen. De Heere heeft hem gezegd en ook doen zien, dat Hij leven zou schenken in die dorre beenderen. De verlossing die de Heere uitwendig aan Juda zou schenken uit de Babylonische ballingschap werd in dit gezicht aan Ezechiël getoond. Ezechiël behoorde zelf tot het volk dat onder de koning Jojachin reeds gevankelijk naar Babel was weggevoerd. Evenals Jeremia die nu nog in het Joodse land was, had hij het volk dat met hem al weggevoerd was, doen weten dat Jeruzalem straks volkomen verwoest zou worden en dat het ganse volk naar Babel zou worden weggevoerd. Maar hij stuitte met zijn profetie ook nog op dezelfde tegenstand als Jeremia. Hoe verschrikkelijk was dan toch de verharding des harten onder het oordeel bij dat door god altijd zo beweldadigde bondsvolk.

Maar nu liet de Heere aan Ezechiël zien, wat ook Jeremia heeft mogen geloven en voorzeggen, dat Hij tot eer van Zijn grote Naam Zich over dat schuldige volk nog zou ontfermen. Daartoe vond Hij dus geen redenen of oorzaken in dat volk. Het gezicht van de vallei van dorre beenderen waaraan God nog het leven schonk, had het in ballingschap verkerende volk zeer veel te zeggen, maar heeft ook de Kerk des Heeren van op heden nog veel te zeggen. Ik zou er zin in krijgen om over de betekenis van wat aan Ezechiël getoond werd in dat gezicht van die vallei vol dorre beenderen een afzonderlijke brief te schrijven. Maar ik kan als antwoord op uw vraag me toch ook maar bij het voornaamste bepalen van wat de Heere aan Ezechiël deed zien.

De Naam des Heeren was door het van God zover afgeweken volk verschrikkelijk ontheiligd. Welke grote wonderen had de Heere toch altijd ten goede van dat volk verricht. We denken allereerst al aan de verlossing uit het diensthuis van Egypte. En verder laat Israels geschiedenis ons weten hoe de Heere altijd maar weer onverdiend verlossing schonk en de overwinning over de vijanden deed behalen. Israels geschiedenis is de heidense volken ook wel niet onbekend geweest. Maar in wat er geschied is in de verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering naar Babel, scheen het toch wel alsof Israels God de ware God niet was. Zo werd dus de Naam des Heeren als gevolg van de zonden van Zijn volk door en onder de heidenen ontheiligd.

Maar nu komen we toch in ons schrijven tot het voornaamste waarop we in het woord des Heeren door de mond van Ezechiël worden gewezen. God zou Zelf Zijn grote Naam weten te heiligen in de verlossing van Zijn schuldige volk. Hij zorgt voor Zijn eigen eer. Als dat niet waar was, kwam er niemand tot de zaligheid. De Heere doet ons door de mond van Ezechiël weten dat Hij Zijn grote Naam zou heiligen, die onder de heidenen ontheiligd was. Hij spreekt over Zijn grote Naam. Die Naam is groot, daar Hij Zijn aanbiddelijke deugden er in tot uitdrukking brengt. En de heerlijkheid van al Zijn deugden wil Hij openbaren in het zaligen van Zijn Kerk. Daarom had Hij Zijn heiligdom onder Israël. In dat heiligdom toonde Hij in al de schaduwachtige verrichtingen hoe Hij in en door Christus Zich verheerlijken wil in het zaligmakend werk. Die Middelaar moest in Ezechiëls tijd nog in de wereld komen. Maar daarom zou Juda uit Babel nog weer worden verlost en zou er weer een tempel te Jeruzalem verrijzen. Die Middelaar Die in de tempeldienst werd voorgesteld in al de schaduwachtige verrichtingen, zou de Vader heiligen in de offerande die hij voor de zonden brengen zou. God zou in het voldoenend werk van die Middelaar Zijn toorn tegen de zonde openbaren, maar ook Zijn eeuwige liefde in het zaligen van Zijn Kerk.

Zo houdt het heiligen van die grote Naam des Heeren heel wat in! God heiligt Zich in het zaligen van de zondaar Hij doet daarin zien Wie Hij in al Zijn aanbiddelijke deugden is. Dat kan niemand verhinderen. Satan heeft met de ganse hellemacht dat niet tegen kunnen houden. Het is altijd in de strijd van de heidense volken tegen Israël bij de macht der hel er om te doen ge­ weest om het Goddelijke verlossingsplan te verijdelen, opdat er niemand tot de zaligheid zou kunnen komen. En daar heeft de vorst der duisternis er ook die mens in mee die God tot de zaligheid wil brengen, want die mens wil uit zichzelf ook niet tot de zaligheid komen. Dat zien we duidelijk in Israël, als men door zijn eigen boze handelingen zich bracht onder de macht van de heidense volken, waardoor Gods Naam ontheiligd werd. Maar als God ons tot de zaligheid wil brengen, houdt de duivel dat niet tegen en ook ons eigen boze hart houdt dat niet tegen. Het is daarom toch van zoveel betekenis als we in Ezechiël 36 in de verzen die op het 23® vers volgen, zo lezen: "Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen, en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal een vlezen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn”.

Och vriend, als ik dit zo neerschrijf, dan is het mijn innige wens voor u, dat de Heere zo Zijn grote Naam in u zal willen heiligen tot uw eeuwige zaligheid. Ik heb wel aangevoeld waarom u mij gevraagd hebt om over deze woorden uit Ezechiëls profetie iets te schrijven. U hebt me doen weten dat de Heere in uitwendige uitreddingen Zich niet onbetuigd gelaten heeft. Maar u gevoelt ook wel dat er meer nodig is. Wat moet ik u nu toewensen? Wel, ik wens u niet anders toe dan het ontdekkend werk van die Geest Die plaats voor Christus en voor de kennis van Zijn verlossend werk maakt in het hart. Dan zult ge weten hoe God Zijn Naam heiligt Die ook door u onder de heidenen ontheiligd is. Dan kunt ge boven die heidenen niet uitkomen, maar dan is het alleen vrije soevereine genade die u van die heidenen onderscheidt. Maar zo komt God volkomen aan Zijn eer. En dat wordt de zaligheid van de Kerk. God doet Zich eeuwig bewonderen in het werk der zaligheid.

Er zit een man aan u te schrijven voor wie het wonder van het werk der zaligheid steeds groter wordt. Die man moet in zijn ouderdom nog maar steeds dieper graven in de wand van dat boze hart en vindt dan nog steeds meer gruwelen. O, wat wordt de weg dan toch nauw en als men binnen zal mogen gaan in dat hemelse heiligdom, dan zal het door een enge poort zijn. Is dat nu Evangelie? Als men predikt dat men zalig moet worden door een nauwe weg en een enge poort, dan zeggen velen dat zulk een prediking geen Evangelie behelst.

En toch mag de schrijver van deze brief wel eens zien dat dit nu juist het volle Evangelie is. Christus heeft dit toch gepredikt? Heeft Hij geen Evangelie gepredikt? Ja, dat heeft Hij zeker gedaan als de grote Leraar der gerechtigheid. Maar dat Evangelie is bedekt in degenen die verloren gaan. Als Christus gezegd heeft dat men door een nauwe weg en door een enge poort tot de zaligheid komt, dan heeft Hij daarmee gezegd dat er van de mens in het werk der zaligheid niets bij kan komen en ook niets bij behoeft te komen. Als er wat van de mens bij moest komen, dan was het een verloren zaak. Daar komt men wel achter als men in die wand moet graven. Dan behoeft men nog geen openbare ergerlijke zonden bedreven te hebben. Het is groot als de Heere ons daar ook voor bewaart, ook na ontvangen genade.

Maar o, die ontheiliging van die grote Naam van binnen! Gelukkig dat er een enge poort is. Maar het is dan toch die poort waar de dichter van Psalm 118 van zingt:

Dit is, dit is de poort des Heeren; Daar zal 't rechtvaardig volk door treên. Om hunnen God ootmoedig t' eren. Voor 't smaken Zijner zaligheên.

Vriend, ik wil het hier nu maar bij laten. Ik wens u van ganser harte toe om zo de inhoud van die teksten uit Ezechiëls profetie te mogen verstaan. Ik eindig daarom nu met hartelijke groeten, u Gode en die genade bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 2000

De Wachter Sions | 8 Pagina's