Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deuteronomium 22:5 (3)

De eerste twee stukken over Deuteronomium 22:5 waren al geschreven zonder dat we ervan op de hoogte waren, dat in de jeugdrubriek van Terdege deze tekst eveneens zou worden behandeld. Uiteraard kunnen wij er nu niet omheen, dat wat daar geschreven is, in onze beschouwingen te betrekken. We zijn nog in ons tweede punt, de strekking van dit gebod. Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE uw God een gruwel.

Er zijn er, die de strekking verklaren tegen de achtergrond van afgodische feesten van het Kanaanitische heidendom. De tempelfeesten der heidense volken te midden waarvan Israël zou komen te wonen, zouden zich hebben gekenmerkt door zedeloze praktijken, waarbij ook verkleedpartijen plaatsvonden. Mannen en vrouwen wisselden van kleren om gelegenheid te hebben tot het plegen van ontucht. Zo verklaart onder meer prof dr. J. Douma deze tekst. De bedoeling zou dan niet zozeer zijn, het wisselen van kleding op zichzelf te verbieden, als wel het doel waarom dat gebeurde. Gezien die grove ontucht op de achtergrond mag volgens hem deze tekst dan ook niet zomaar toegepast worden op een vrouw of meisje die nu, zonder dergelijke praktijken te beogen, een lange broek aantrekt.

Wij achten deze conclusie bepaald niet verantwoord, ook al heet het boekje waarin prof Douma over deze zaak handelt, 'Verantwoord handelen'. Over die heidense praktijken is namelijk maar weinig met zekerheid bekend, en, wat deze verklaring bepaald drukt, er wordt in de formulering van het gebod absoluut niets over gezegd. Het gebod is algemeen geformuleerd, zonder enige beperking tot bepaalde omstandigheden.

Dr. R. Seldenrijk neemt in zijn boek 'Man en vrouw in de traditie der eeuwen' Douma's conclusie over. Seldenrijk beroept zich daarbij ook op Calvijn en Matthew Henry, die hetzelfde gezegd zouden hebben, maar dat beroep is ten onrechte.

Calvijn signaleert in zijn preek over Deut. 22:5 - 8 wel, dat er mannen en vrouwen zijn die zich tooien met kleding van het andere geslacht om tegennatuurlijke zonden te bedrijven, maar zegt niet dat dit gebod daarin opgaat. In zijn bijbelverklaring noemt hij het bij Deut. 22:5 zelfs niet. Henry schrijft in zijn verklaring wel: 'Sommigen menen dat de wetgever hier het oog heeft op de afgodische gewoonten der heidenen, bij wie in de dienst aan Venus de vrouwspersonen in mansklederen en gewapend, en de mans­ personen integendeel in vrouwenklederen verschenen', maar hij laat dit als de mening van die sommigen voor hen liggen, en komt vervolgens met twee andere verklaringen, waar hij blijkbaar meer achter staat.

Seldenrijk combineert Douma's verklaring met het verschil tussen de twee Hebreeuwse woorden voor kleed dat wij reeds bezagen. Hij hecht aan dit verschil zo'n zwaar gewicht, dat hij stelt, dat de tekst zegt, dat de man geen vrouwenkleed mag dragen, maar dat het omgekeerde niet geldt. Voor de vrouw geldt dat zij de mannelijke uitrusting niet mag dragen, 'kortom: het gaat om het mansgerei, de mannelijke 'outfit'; daarbij kan ook worden gedacht aan kleding, maar dan vooral in een bijzondere zin, namelijk in het kader van seksuele uitspattingen binnen een afgodische cultus'. Wie het nog begrijpt mag het zeggen. Dergelijk schrijven wekt de indruk, dat de bedoeling maar is, de lange broek in de alledaagse situatie niet langer af te keuren.

Seldenrijk slaat dan in zijn boek op betreurenswaardige wijze op hol. Wie toch meent, dat Deut. 22:5 rechtstreeks en uitsluitend (dat laatste doet natuurlijk niemand) betrekking heeft op het dragen van (lange) damesbroeken door het vrouwelijk geslacht, vindt daarvoor naar zijn mening geen fundament in de grondwoorden en culturele achtergrond van de tekst. Hij spreekt van een misverstand, waartoe de Statenvertaling met het woord 'kleed' aanleiding heeft gegeven. Vervolgens haalt hij er van alles bij. Hij heeft het over een biblicistisch zwart-witdenken, dat hecht aan de letter van de bijbeltekst en geen rekening houdt met het feit dat Gods Woord voor alle tijden vraagt om doorvertaling naar de actuele situatie. 'Met biblicisme vervallen we in wetticisme, in een krampachtig en niet doorleefd hanteren van bijbelteksten alsof het notariële akten zijn. Die teksten persen ons dan in een keurslijf wat de Bijbel niet van ons vraagt, ' en zo gaat het enkele pagina's door met uitvallen tegen een 'farizeïsme', dat hij alom in reformatorische kring waarneemt. Daarbij noemt hij met name de scholen. 'Leerlingen van reformatorische scholen weten soms zelfs te vertellen dat hun collega's van andere scholen vanwege hun broek(rok) in de hel zullen komen! De Heere Jezus waarschuwt voor zulke mensen, als hij spreekt over de geraffineerd brave kledij van de valse profeten. Aan hun vruchten zijn ze herkenbaar en niet aan hun kleding', enz., enz. Dat gaat op de duur behoorlijk irriteren. Het meningsverschil vindt zijn oorsprong in een verschillende uitleg van Deuteronomium 22:5. Het gaat niet aan, om hen die het niet eens zijn met de uitleg van Douma, Seldenrijk c.s., dan maar voor farizeeërs uit te maken. En ds. M.J. Kater in Terdege ontleent zijn betoogtrant en voorbeelden weer aan het boek van Seldenrijk. Wij vatten samen:

1. Het woord keli (dracht) betekent meer dan 'kleed' alleen, maar de kleding behoort er beslist ook bij, zodat Deut. 22:5 bepaald ook gebiedt dat een vrouw geen mannenkleed zal dragen.

2. De bewering, dat Deut. 22:5 (alleen) bedoeld is als verbod van bepaalde liederlijkheden in heidense religieuze plechtigheden, en dus niet uitgelegd mag worden als een algemeen verbod, is een onzekere veronderstelling, waarvoor de Schrift zelf geen grond biedt.

'Al wie zulks doet, is den HEERE uw God een gruwel.' Dat is een sterk woord. Een aanduiding dat het hier om iets gruwelijks gaat. Een gruwel is iets waarvan men de hoogste afkeer heeft, iets waarvan men gruwelt, iets afschuwelijks, afgrijselijks. Dat ligt met het Hebreeuwse woord dat in de grondtekst staat (to-ebah) niet anders. Het woord heeft iets emotioneels in zich. Wij keuren in het leven dikwijls iets af, terwijl het ons overigens verder onberoerd laat. Maar dat is anders, wanneer we iets gruwelijk vinden. Dan kunnen we het niet aanzien of ervan horen zonder dat het ons raakt. We zijn er verontwaardigd over en doen er onze afschuw van blijken.

En nu wordt het hier gezegd van de HEE­ RE, van Hem Die te rein van ogen is dan dat Hij het kwade zou zien. En let goed op. Er staat niet: Dat is den Heere uw God een gruwel, maar: Al wie zulks doet. Dus niet de zonde, maar de zondaar die deze dingen doet, wordt een gruwel genoemd. Nog sterker dus. Een gruwel des Heeren uws Gods, zoals er letterlijk staat, zie de kanttekening.

Een vrouw aan wie het kleed eens mans is, of een man die een vrouwenkleed aantrekt, is een gruwel van de Heere. Dan zal men toch niet meer durven zeggen, dat dit gebod alleen gold voor de oudtestamentische tijd. Wanneer iets de Heere een gruwel is, geldt dit nu in deze tijd nog evengoed, tenzij wij in Gods Woord een duidelijke aanwijzing zouden vinden van het tegendeel. Op de concrete toepassing hopen we nog in te gaan.

Nu denken we nog even terug aan die uitdrukking van schoolkinderen waarover dr. Seldenrijk zich zo boos maakte. Ds. Kater gaf een dergelijk voorbeeld in Terdege: 'Het behoort hoop ik tot de uitzonderingen als van een vrouw die een lange broek draagt, gezegd wordt: Dat is iemand die naar de hel gaat, hè juf? ' Wanneer het enkel traditie zou zijn, dat de een een rok draagt en de ander een broek, is de boosheid van dr. Seldenrijk en ds. Kater terecht. Maar wanneer iemand zich hierdoor tot een gruwel des HEEREN zou makenj, is deze ene daad, zelfs al had men nooit enige andere zonde bedreven, toch zeker oorzaak om voor eeuwig verloren te gaan, tenzij dan dat men voor deze zonde verzoening mocht vinden in Christus' bloed. Men denke daar toch niet gering over.

Vanzelf, wanneer die kinderen zouden denken, dat zij met hun rok de hemel zouden verdienen, zou dat helemaal verkeerd zijn. Maar wij kunnen moeilijk geloven, dat zij dat erbij zouden denken.

Dergelijke opmerkingen laten wel zien, hoe diep en fundamenteel de meningsverschillen binnen de gereformeerde gezindte zijn geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's