Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (76)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (76)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ai, Achan en het dal van Achor

"Zie, Ik heb den koning van Ai en zijn volk en zijn stad en zijn land in uw hand gegeven." (Jozua 8:1)

Vlakbij Jericho lag op een berg het stadje Ai. Jozua zond enkele verkenners uit om die plaats in te nemen. Toen ze terugkeerden, zeiden ze: "Het is niet nodig, dat het hele leger daarheen gaat. Tweeduizend mannen zijn genoeg, want de stad is niet groot.”

Jozua luisterde naar hun raad en zond drieduizend man naar Ai. Vol goede moed gingen deze soldaten op stap. De Heere had immers beloofd met hen te zijn en daarvan had Hij duidelijke bewijzen gegeven. Droogvoets waren zij door de Jordaan getrokken en als door een groot wonder waren de muren van Jericho gevallen. Daarom konden deze mannen wel zingen:

De HEER', de God der legerscharen. Is met ons, hoedt ons in gevaren; De HEER', de God van Jakobs zaad. Is ons een burg, een toeverlaat. (Psalm 46:6)

Maar het liep heel anders dan ze verwachtten.

De burgers van Ai vielen hen aan, doodden zesendertig man en joegen de anderen uit elkaar.

Toen deze nederlaag bekend werd, zocht Jozua meteen het aangezicht van de Heere. Het kon niet anders of de Heere moest er een reden voor hebben dat Hij niet mee opgetrokken was.

In de Bijbel staat: "Toen verscheurde Jozua zijn klederen en viel op zijn aangezicht voor de ark des HEEREN, tot den avond toe, hij en de oudsten van Israël en zij wierpen stof op hun hoofd. En Jozua zeide: Ach, Heere HEERE, waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan? () Och, Heere, wat zal ik zeggen'? () Als het de Kanaanieten en alle inwoners des lands horen zullen, zo zullen zij ons omsingelen en onzen naam uitroeien van de aarde; wat zult Gij dan Uw groten Naam doen? "

Jozua wilde zeggen: "Heere, nu zullen de heidense volkeren U lasteren door te zeggen dat U ons het beloofde land niet kón geven. Waarom trok U niet met ons op, zoals U beloofd had? "

Het antwoord van de Heere op Jozua's smeekgebed was: "Jozua, er is tegen Mijn gebod gezondigd. Er is iemand, die toch van het verbodene van Jericho genomen heeft. Daarom trek Ik niet meer met Mijn volk op. Israël heeft gezondigd en zij hebben ook Mijn verbond, hetwelk Ik hun geboden had, overtreden. Dat gestelene ligt ergens onder het gereedschap van de Israëlieten verborgen. Had Ik niet streng verboden iets van Jericho te nemen? Daarom dient hij die tegen Mij gezondigd heeft, gestraft te worden. Door die zonde van diefstal is Mijn toorn over heel Israël gekomen. Zeg het volk, dat het zich voorbereidt, want morgen zal Ik door het lot de schuldige aanwijzen.”

De volgende dag werd het lot geworpen. Dat was een heilige manier om de wil van de Heere te vernemen. Toen het lot geworpen werd, wees het de stam van Juda aan. Daarna werd het lot opnieuw geworpen en werd het geslacht van Zarchi aangewezen. Daarop wees de Heere door het lot de familie van Zabdi aan en tenslotte werd door het lot Achan als de dader aangewezen.

Meteen sprak Jozua tot de dief: "Mijn zoon, geef toch den HEERE, den God Israels, de eer en doe voor Hem belijdenis; en geef te kennen wat gij gedaan hebt, verberg het voor mij niet.”

Hoe droevig was het met de dief gesteld! Had hij meteen maar zijn zonde beleden en de Heere om vergeving gesmeekt. Maar dat had hij niet gedaan. En nu wees de Heere hem als de schuldige aan.

"Zeg nu maar eerlijk, wat u gedaan hebt, " sprak Jozua.

Toen kwam de ontzettende bekentenis. "Ik ben inderdaad de dief, " sprak Achan. "Ik zag een prachtig Babylonisch opperkleed en tweehonderd sikkelen zilver en een gouden tong, die vijftig sikkelen zwaar was. Ik vond alles zo mooi, dat ik het genomen en in mijn tent verstopt heb.”

Onmiddellijk zond Jozua boden naar Achans tent. Al gauw hadden ze het geroofde gevonden en brachten het bij Jozua, die het neerlegde voor het aangezicht van de Heere.

Toen kwam de vreselijke straf

Achan werd met zijn hele gezin, zijn vee en al wat hij had naar een dal gevoerd. In dit dal zou de dief door heel Israël gestaft worden.

In Gods Woord lezen we: "En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De HEERE zal u beroeren te dezen dage. En gans Israel stenigde hem met stenen en zij verbrandden hen met vuur en zij overwierpen hen met stenen.”

Kort hierna was er slechts in het dal een grote steenhoop te zien. Daaronder lagen, Achan, zijn vrouw en zijn kinderen, die zeker van de diefstal op de hoogte waren, begraven.

Het was een zware straf, maar het was ook een zware zonde. Wat had deze zonde niet veroorzaakt? Gods toorn was over heel Israël gekomen, terwijl zesendertig Israëlieten gedood waren. Bovendien had de Heere de ban over heel Jericho uitgesproken, zodat de Israëlieten op Gods bevel door het zwaard moesten verbannen alles wat in de stad was "van de man tol de vrouw toe, van het kind tot den oude, en tot den os en het kleinvee en den ezel.”

Dat was het vreselijke oordeel van de Heere over Jericho.

Door nu iets van Jericho te stelen, bracht Achan zichzelf en zijn gezin onder hetzelfde oordeel als waaronder Jericho la& Daarom overkwam hen dezelfde straf als de inwoners van Jericho.

(Vervolg op blz. 206)

(Vervolg ‘Uit de Bron’)

Hierdoor wilde de Heere Zijn volk Israël aansporen Hem te vrezen en het boze te haten, opdat in hun hart leven mocht:

Gij bozen, wijkt, opdat ik steeds 't gebod Van mijnen HEER' nauwkeurig moog' bewaren. (Psalm 119:58)

Voortaan werd deze plaats het "dal van Achor", dat is het "dal van beroerte" genoemd.

Later werd het door de profeet Hosea "deur der hoop" genoemd.

Door de zonde van Achan was de toegang tot Kanaan afgesloten. De Heere had "de deur" naar het beloofde land dichtgedaan. Maar toen Achan gestraft was en het verkeerde uit Israël was weggedaan, opende de Heere weer "de deur" en kreeg Israël de vrije toegang tot het beloofde land.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit de Bron (76)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's