Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer J.A. te M.,

U hebt gezocht naar een preek over de bekende woorden die Johannes de Doper sprak en die we kunnen vinden in Joh. 3:30: Hij moet wassen, maar ik minder worden."Nu vraagt u mij om daarover te schrijven. Ik heb zelf ook nog naar een preek daarover gezocht voor u, maar heb die niet kunnen vinden in mijn uitgebreide bibliotheek. Dus zal ik maar proberen, mocht het zijn met de hulp des Heeren, om nu een antwoord per brie f daarover te schrijven.

Uit uw schrijven heb ik begrepen dat die woorden u iets hebben te zeggen. Om de betekenis daarvan een weinig te verstaan, zal de weg die Johannes heeft moeten gaan, ons ook niet geheel onbekend moeten blijven. Johannes de Doper heeft wel een bijzondere hoge plaats mogen innemen als hij de heraut van Koning Jezus heeft mogen zijn. Zijn komst is zowel voorzegd als de komst van Christus. In Jesaja 40 lezen we al: "Een stem des roependen in de woestijn: bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God." En Maleachi heeft als de laatste profeet van het Oude Testament ook gezegd: "Zie, Ik zend ulieden den profeet Elia, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komt." Hij heeft ook van Hem gesproken als Zijn engel, die voor Zijn aangezicht den weg bereiden zou. Johannes heeft het mogen weten dat die uitspraken op hem toepasselijk waren. En Christus heeft dit ook van hem gezegd.

Zijn geboorte is ook door de engel Gabriel aangekondigd. Die heeft ook van hem gezegd dat hij voor Christus zou heengaan in de geest en de kracht van Elia. Dit heeft ons ook wel veel te zeggen voor de tijd die wij beleven. Men zegt en schrijft het openlijk dat er geen toeleidende weg voor Christus nodig is. Maar heeft ons dan het optreden van Johannes de Doper te dien opzichte ons niet veel te zeggen? Hij moest de weg voor Christus bereiden. Hij heeft het ook eerlijk gezegd, dat hij de Christus zelf niet was. Hij was wel groter dan al de profeten die voor hem geweest waren, want al de profeten hebben de komst van Christus wel mogen aankondigen, maar Johannes heeft Hem met de vinger mogen aanwijzen en mogen zeggen: "Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt." Zulk een Messias echter Die ertoe kwam om de zonde der wereld weg te nemen, hadden de meesten onder het Joodse volk niet nodig. Ze zijn daarin ook ons ten voorbeeld, want wij hebben Hem ook niet nodig als er geen plaats voor Hem in ons hart gemaakt wordt. Het heeft ons ook veel te zeggen, als we lezen dat Johannes dit zei en dat hij met die woorden "Zie het Lam Gods" twee van zijn discipelen op Hem wees en dat die discipelen toen Jezus gevolgd zijn. Want Jezus, Zich omkerende, zeide tot hen: "Komt en ziet." En deze discipelen waren Andreas, de broeder van Simon Petrus en ook Simon Petrus zelf Deze mensen waren ongetwijfeld door de prediking van Johannes in het hart geraakt geworden. Steeds maar weer komt men met voorbeelden aandragen van mensen die Jezus zo ineens gevolgd zijn, om daarmee te bewijzen dat er geen voorbereidende weg voor Christus nodig is. Maar ongetwijfeld heeft de prediking van Johannes een vruchtbare uitwerking bij hen gehad. Nathanaël is ermee onder de vijgenboom terechtgekomen. Zo'n plekje onder de vijgenboom kennen de meesten niet. Maar daar had Jezus hem gezien. Er is bij de mens van nature voor Jezus geen plaats in het hart. De wet moet ons een tuchtmeester tot Christus worden. Men kan allerwege Kerstfeest vieren en vrolijk allerlei mooie liederen daarop zingen, maar dat is toch het rechte Kerstfeestvieren niet. Christus zal een plaats in ons hart moeten krijgen. Hij zal in de beestenstal van ons hart geboren moeten worden. Wat moeten we met Jezus doen als we geen schuld hebben. Hij is de Zaligmaker van zondaren, maar met een blote belijdenis van dat we zondaren zijn, zijn we geen zondaren. Het is niet genoeg met nadruk te zeggen en ook in deze tijd onze jeugd voor te houden, dat er buiten ware schuldontdekking geen plaats voor Jezus in onze harten is. Dat is toch wel duidelijk gebleken met Christus' komst op aarde. De meesten van Zijn volk stonden vijandig tegenover Hem. Zulk een Messias, Die de noodzakelijkheid van een nieuwe geboorte preekte, waardoor er alleen plaats voor Hem zou komen in het hart, begeerden ze niet. En het is bij ons nog net eender als bij het Jodendom in Zijn tijd. Maar we moeten verder tot ons doel komen. We lezen in Johannes 3, dat Jezus in het land van Judéa kwam en daar doopte. En Johannes doopte ook in Enon bij Salim dewijl aldaar vele wateren waren. Er rees echter een vraag bij de discipelen van Johannes over de reiniging. En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: "Rabbi, Die met u was over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie. Die doopt en zij komen allen tot Hem." Ze begrepen blijkbaar nog niet eens, dat het daar juist Johannes om te doen was. Het antwoord dat Johannes deze mensen gaf, was dan ook veelbetekenend, als hij zeide: "Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven is. Gijzelven zijt mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet; maar dat ik vóór Hem uitgezonden ben. Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden." En dan volgen daarop de woorden: "Hij moet wassen, maar ik minder worden."

Johannes had er zich toen wel voor over om zelf minder te worden, als Christus maar meer mocht worden. Maar nu moet ook alles nog beleving worden. En dat is bij Johannes ook wel gebleken. En daarin wordt hij ook wel verstaan door hen die daarin een zelfde weg moeten gaan als Johannes. Het is toch zo'n aangename tijd, als ze die Persoon in het oog mogen krijgen. Die veel schoner is dan alle mensenkinderen. Johannes had Hem ook zelf nodig als een Zaligmaker voor zijn ziel. Als Jezus tot hem kwam om van hem gedoopt te worden, ging hij dadelijk een stapje achteruit en heeft hij gezegd: "Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? " En toen heeft Jezus tot hem moeten zeggen: "Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen." Hij moest ook nog recht gaan verstaan dat hij een dienende Jezus nodig had. Daarin moest Jezus ook meerder voor hem worden. "Laat nu af, " zo werd door Jezus tot hem gezegd. En dan lezen we: "Toen liet hij van Hem af" Hij heeft Jezus moeten dopen. En als Jezus opgeklommen is uit het water, zag Johannes de Geest Gods op Hem nederdalen. En ook hoorde hij een stem uit de hemel, die zeide: "Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelke Ik Mijn welbehagen heb." Daar was dus een Drie-enig God aanwezig. Maar zo zag hij nu ook die Persoon des Middelaars recht als een Goddelijk Persoon.

Maar zo moest hij ook zijn roeping recht leren verstaan, om van zichzelf af te wijzen en naar Christus heen te wijzen. Zijn discipelen stelden hem boven Christus. Zij hoorden dat Jezus doopte en dat zij allen tot Hem kwamen. Maar Johannes mocht zeggen: daar is het mij nu juist om te doen. Zijn discipelen hadden hem daar niet voor over. Ze wilden als het ware tot hem zeggen: nu lopen al uw aanhangers weg en ze gaan naar Jezus toe. Maar Johannes liet ze weten dat het hem daar juist om te doen was. Ook zag hij dit als een Goddelijk werk. "Een mens kan geen ding aannemen", zo heeft hij gezegd, "zo het hem uit den hemel niet gegeven is." Johannes' prediking was zo'n scherpe ontdekkende prediking geweest. Als adderengebroedsels had hij zijn hoorders aangesproken. Hij liet ze weten dat de bijl airede aan de wortel der bomen was gelegd en dat alle boom, die geen goede vrucht voortbracht, uitgehouwen en in het vuur geworpen zou worden. Johannes kon wel dopen met water, maar Die na hem kwam was sterker dan hij. Die zou met de Heilige Geest en met vuur dopen. De wan was in Zijn hand en Hij zou Zijn dorsvloer doorzuiveren en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden.

Hij wist dus wel goed dat hij minder dan Jezus was. Hij was de Zaligmaker niet. In hem kon men duidelijk zien voorgesteld dat de wet een tuchtmeester tot Christus is. Maar nu waren er

onder zijn volgelingen die het bij hem bleven zoeken. Zulke volgelingen zijn er altijd nog. Die blijven het tot hun dood toe onder de wet zoeken. Ze hebben meer met Johannes dan met Jezus op. Daarom hield het woord van Johannes ook zoveel in, als hij sprak: "Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven is.”

Waarlijk, het was toch een goede tijd voor Johannes, als hij zo van zichzelf af mocht wijzen en naar Christus heen mocht wijzen. Wat zag hij toen toch een waarde in die Persoon. Die Persoon kon hij niet genoeg verhogen. Maar nu moest hij de betekenis van zijn eigen woorden nog recht leren verstaan. Hij werd in de gevangenis geworpen. Daar kwamen zijn discipelen tot hem en boodschapten hem welke wonderen er door Jezus werden verricht. En dan lezen we dat Johannes zeker twee van zijn discipelen tot zich geroepen heeft en hen tot Jezus heeft gezonden met de vraag: "Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een ander? " Er zijn hier verschillende gedachten over. Er zijn er die denken dat Johannes die discipelen tot Jezus heeft gezonden om er zichzelf van te overtuigen of Hij waarlijk de Messias was. Die discipelen zouden daarover voor zichzelf dan nog in twijfel zijn geweest. Maar ik stem meer in met het gevoelen van die verklaarders die menen dat Johannes zelf in zulk een duisternis is terechtgekomen, dat de twijfel in hem oprees of deze Jezus nu waarlijk Degene was Die komen zou. Het heeft me zoveel te zeggen, als we lezen dat Jezus tot die discipelen gezegd heeft: "Gaat heen en boodschapt Johannes weder de dingen die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt." Ik heb altijd de oude en grote verklaring van Matthew Henry nog in mijn bezit. Dat zijn niet minder dan 54 delen. Er worden daarin nog andere verklaarders aan het woord gelaten tot aanvulling van wat door Matthew Henry wordt gezegd. En zo vult ook een verklaarder daar bij aan: "Johannes schijnt deze leerlingen gezonden te hebben voor zichzelf, want hij scheen er zich aan te ergeren, dat hij, zo Jezus de Messias was, Die te komen stond, en Wiens voorloper hij toen geweest was, en noch meende te moeten blijven, door Deze in de gevangenis gelaten werd, terwijl Hij andere arme vissers uitzond, om wonderen te doen, en in Zijn Naam te prediken. Hij oordeelde derhalve dat zijn dienst niet naar verdiensten vergolden werd, en vreesde dat er geen wonder ter zijner verlossing uit de kerker, hetwelk hij toch scheen te hopen, zou gewrocht worden. Uit ongeduld zond hij dus deze discipelen tot Christus, om te vernemen of Hij Degene was. Die komen zou, dan of men een ander verwachten moest. Niet omdat hij twijfelde of Jezus de Messias was, maar alleen omdat hij meende te mogen klagen dat Jezus omtrent hem zo handelde, zoals hij dacht dat de Messias zou gehandeld hebben, want Deze zou Zijn verdrukt en verlegen volk komen verlossen, hoe kon Hij dan een mens, die de weg en het pad ter Zijner komst gebaand en velen tot Hem bekeerd had, in het uiterste gevaar zijns levens laten zitten? "

Johannes zou volgens deze verklaarder niet hebben kunnen denken dat de Heere Jezus het nu zou toelaten dat hij deze smadelijke behandeling zou ondergaan. Zijn discipelen mochten door het land gaan en vele wonderen verrichten en hij als de heraut van deze Koning kwam in de gevangenis terecht. Daar kwam dus de hoogmoed van Johannes voor de dag. En hij had toch kunnen zeggen dat Jezus moest wassen en hij minder worden? Ja, maar daar ziet ge dat de beleving altijd nog weer anders is dan onze schone belijdenis. Het hoofd van Johannes moest er ook nog een keer af Hij heeft echt niet kunnen denken dat hij als de wegbereider van Christus zulk een weg zou moeten gaan. Daar hebt ge nu de praktijk van de Christen. Men zal daar Johannes wel in leren verstaan. Johannes had zeer groot van zijn Koning op mogen geven. Als zijn discipelen het erg vonden dat velen hem verlieten en Jezus volgden, dan heeft hij dus gezegd: "Hij moet wassen, maar ik minder worden." Maar hij heeft nog meer mogen zeggen. Hij heeft aan die woorden toegevoegd: "Die van boven komt, is boven allen. Die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen." Christus kwam van boven als een waarachtige God, maar Johannes was een gewoon mens, hoewel hij in een ruime mate met Gods Geest begiftigd was. Hoe hoog Johannes ook verlicht mocht zijn, hij wist dat de overblijfselen der verdorvenheid ook nog in hem te vinden waren en dat hij uit zichzelf niet anders dan aardse dingen kon spreken en bedenken. Hij was maar een brandende kaars, maar Christus was het ongeschapen Licht. O, hoe heeft hij Hem toch als een Goddelijke Persoon en als een volkomen Zaligmaker mogen aanwijzen. "God geeft Hem de Geest niet met mate", zo heeft hij gezegd. En dan volgt daar nog op: "De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem."

Hoe heeft Johannes Hem dus als een volkomen Zaligmaker mogen prediken. Maar nu komen we weer bij Lukas 7. En dan zien we dat hij zijn discipelen liet vragen: "Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een ander? " Jezus was toen juist bezig om vele kranken te genezen en van boze geesten te verlossen. En dan heeft Jezus de discipelen van Johannes met een boodschap teruggestuurd naar Johannes. Hij heeft gezegd: "Gaat heen en boodschapt Johannes weder de dingen die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden worden opgewekt, de armen wordt het Evangelie verkondigd." En dan heeft Hij ook nog gezegd: "En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden." O, dat laatste had voor Johannes heel wat te zeggen!

Toch heeft Jezus een goed getuigenis van hem gegeven. Want als die boden van Johannes weer weggegaan waren, is Jezus tot de scharen van Johannes gaan zeggen: "Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens met zachte klederen bekleed? Zie, die in heerlijke kleding en wellust zijn, zijn in de koninklijke hoven. Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. Deze is het, van welken geschreven is: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U bereiden zal. Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet dan Johannes de Doper.”

Maar nu moest deze Johannes van wie Jezus zo hoog opgaf, zo'n weg van diepe vernedering gaan. Die het meeste van de Heere mogen leren, krijgen een zwaar blok aan het been. Ze blijven in zichzelf zondige mensen, en dat moeten ze weten. Als ze zalig worden, worden ze ook uit genade zalig en zal het zo nauw voor hen uitgaan, dat het voor hen gelden zal: "En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden." Johannes had in het genot iets mogen zeggen, zonder de diepe inhoud van zijn eigen woorden recht te verstaan. O, wat loopt het toch laag met een mens in zichzelf af, met de genade waar de Heere hem mee heeft bedeeld. Wat moet men dan soms in grote duisternissen en diepten terechtkomen. Er schiet niet anders dan een arme zondaar over, voor wie het een eeuwig wonder wordt, als men zalig wordt en straks niet voor een gesloten deur zal komen. Zo wordt het nog een nauwelijks zalig worden. Maar in die weg van minder worden, zal toch de Zaligmaker wassen. O, dat minder worden houdt wat in! Men moet nog een zucht krijgen om recht te zuchten. De gebedjes gaan zulk een mens nog veroordelen. Men ziet zich dan heus niet geschaard straks in de hemel onder die leraars die blinken als de zon en als de glans des uitspansels. Liep het zo laag af met Johannes, die meerder was dan al de profeten die voor hem geweest waren? Ja, zo laag liep het af Het grootste wonder zou zijn, als hij er komen zou. En zo moest hij de inhoud van de woorden van Christus recht leren verstaan: "En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden." Dat zal alleen door volhardende genade zijn, naar dat eeuwig Goddelijk welbehagen.

Vriend, ik moet eindigen. Dat doe ik als een man, voor wie die woorden wat te zeggen hebben gekregen: En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. Maar in die weg gaat die Persoon toch steeds meer wassen in de ziel. Ik wens u uit mijn armoede vandaan, hetzelfde toch toe en wil hiermee deze brief besluiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's