Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Bron (152)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Bron (152)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Salomo bidt om een wijs hart

"Geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten ". (1 Koningen 3:9)

Salomo's macht was heel groot. Niet alleen in het binnenland, maar ook in het buitenland werd zijn naam genoemd. Zelfs nam hij een dochter van Farao, de koning van Egypte, tot vrouw. Hoewel zij een heidin was, zo bestrafte de Heere Salomo hierover niet. Hieruit bleek dat zij haar heidense afgoden vaarwel had gezegd en de dienst des Heeren had aangenomen.

Ter gelegenheid van dit huwelijk werd Psalm 45 gemaakt. In deze Psalm wordt gezongen over de rijkdom en heerlijkheid van de koning Salomo en over zijn Egyptische bruid die het huis van haar vader moest verlaten om van een vreemd volk, het volk van de Israëlieten, te gaan houden.

O dochter, hoor, en zie, en neig uw oren; Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekoren, Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen U dierbaar en beminnenswaardig scheen. (Psalm 45:5)

Maar in dit huwelijk werd vooral heengewezen naar de Heere Jezus, de "meerdere Salomo", Die straks op aarde komen zou om niet alleen Israëlieten, maar ook heidenen tot Zijn onderdanen te maken. Duidelijk blijkt dit uit Psalm 72, de Psalm die David vlak voor zijn sterven voor Salomo gemaakt had. Ook in deze Psalm gaat het niet zozeer over Salomo, maar vooral over de Heere Jezus, Die ook door heidenen gediend zal worden. Daarom zingen wij:

Dan zal, na zoveel gunstbewijzen, 't Gezegend heidendom 't Geluk van dezen Koning prijzen. Die Davids troon beklom. (Psalm 72:10)

Salomo ging zijn volk ook voor in het dienen van de Heere. Eén ding was er echter. waarin hij geen goed voorbeeld gaf en dat was "het offeren en roken op de hoogten". Salomo en het volk gingen offeren op andere plaatsen dan de Heere voorgeschreven had. Hij wilde immers dat er op het brandofferaltaar bij de tabernakel te Gibeon en bij de ark te Jeruzalem geofferd werd en dat Zijn volk niet zou doen als de heidenen die op allerlei bergen en hoogten hun afgoden offerden.

Helaas, Salomo en zijn volk weken hiervan af en gingen op allerlei hoogten de Heere offeren en deze zonde schoot zo diep wortel, dat zij daarna nooit is uitgeroeid. Toch was het tegen het bevel van de Heere.

Daarom lezen we in de Bijbel: "En Salomo had den HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David, alleenlijk offerde en rookte hij op de hoogten".

Op een keer ging Salomo naar Gibeon, waar de tabernakel stond, om de Heere te offeren. Daar was het grote koperen brandofferaltaar, dat Bezaleël in de woestijn gemaakt had, op een uitgestrekte hoogte geplaatst, zodat er voldoende plaats was voor het offeren van dieren.

Die uitgestrekte vlakte was niet overbodig. Salomo offerde maar liefst duizend brandoffers om vergeving van zonden te vragen voor zichzelf en zijn volk. In Salomo's hart leefde het:

Ik zal het brandaltaar doen roken Van 't edelst' vee uit kooi en stal; Zo worden vet en merg ontstoken. Bij 't lieflijk rijzend lofgeschal. (Psalm 66:7)

Terwijl Salomo in Gibeon overnachtte, sprak de Heere tot hem door middel van een droom. Duidelijk hoorde hij de Heere vragen: "Begeer wat Ik u geven zal. Wat wilt u van Mij hebben, Salomo? "

Wat zouden wij antwoorden, als de Heere ons dit eens vragen zou? Wat zouden wij kiezen? De één zou zeggen: "Ik wil honderdjaar worden". Een ander zou zeggen: "Ik wil de rijkste man van het land zijn" en weer iemand anders zou koning over enkele landen willen worden. Zo zouden er verschillende "wensen" gedaan worden.

Maar wat zei Salomo? Waarom vroeg hij? Wat was zijn begeerte?

Eerbiedig antwoordde hij: "O Heere, U hebt mijn vader zo lang hij leefde steeds gezegend. Hij diende U oprecht en trouw. Mij hebt U als koning in zijn plaats gesteld. Ik ben jong en voel me niet bekwaam genoeg om zulk een groot volk te regeren. Geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten en met wijsheid te leiden."

Salomo bad om hetzelfde wat wij zo vaak thuis en in de kerk zingen:

Geef mij verstand, met Godd'lijk licht bestraald;

Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren. (Psalm 119:17)

Die woorden van de jonge koning waren goed in de ogen van de Heere. Hierin toonde Salomo dat hij van zichzelf maar heel gering dacht en Gods hulp niet missen kon. Hij wilde door de Heere geleid worden en vroeg: "Heere, wijs mij de weg en leer mij hoe ik wandelen moet."

Omdat hij zich zo nederig voor de Heere gedroeg en alleen Gods eer en het welzijn van zijn volk op het oog had, ging de Heere hem nog andere dingen geven. Daarom sprak de Heere: "Omdat u wijsheid begeert, Salomo, en geen rijkdom, een lang leven of de dood van uw vijanden, zal Ik u een groot verstand geven. Zó groot als niemand vóór u ooit ontvangen heeft en na u nooit iemand meer krijgen zal. En wat u niet begeerd hebt, zoals rijkdom en eer, dat zal Ik u bovendien schenken. Geen koning zal aan u gelijk zijn. Zo u Mij gehoorzaamt en naar Mijn wetten leeft, zult u een lang en gezegend leven hebben."

Geen wonder dat het eerste werk van Salomo was terug te reizen naar Jeruzalem en bij de ark des Heeren Gods naam te erkennen voor Zijn grote weldaden en opnieuw de Heere brandoffers en dankoffers te brengen.

Niet lang hierna kwam de grote wijsheid van de koning uit.

(Vervolg op blz. 203)

(Vervolg 'Uit de Bron')

Op een dag zat Salomo in de troonzaal om de mensen te ontvangen, die hem raad wilden vragen in twistzaken. Twee vrouwen werden voor de koning geleid.

De een had een kindje op de arm en begon te vertellen: "O koning, deze vrouw woonde met mij samen in één huis. Wij kregen beiden een zoontje op dezelfde tijd. Wij legden ieder ons kindje in ons eigen bed.

Maar er gebeurde iets ergs. Op een nacht heeft mijn vriendin in haar slaap op haar kindje gelegen en het is gestorven. Toen ze wakker werd, merkte ze het en weet u, koning, wat ze toen deed? Ze legde het dode kindje bij mij, en mijn levende kind nam ze stilletjes weg en legde dat bij haar in bed. Toen het licht werd, zag ik meteen dat het mijn kind niet was dat naast mij lag. Maar zij houdt vol, dat het levende van haar is en het dode van mij. En het is juist andersom."

Daar stonden de twee vrouwen voor de koning. De ene vrouw sprak: "Het levende kind is van mij, koning".

En de andere vrouw sprak: "Nee, het is niet van haar, maar van mij, koning".

Zo stonden ze daar voor de troon te kibbelen en ruzie te maken.

Wat moest de koning hierop zeggen? Hoe kon hij ooit weten wie de moeder van het levende kind was? Hoe kon hij ooit in deze zaak rechtspreken?

Streng klonk het woord van de koning: "Haalt mij een zwaard."

Dadelijk brachten de soldaten van de lijfwacht een zwaard.

"Neem het levende kind, " sprak de koning "snijd het precies middendoor en geef aan elke vrouw een helft."

Maar vóór één van de mannen dit bevel uitvoerde, viel één van de twee vrouwen snikkend voor de koning op de knieën en riep: "O nee, dat niet! Geef het dan maar aan de andere vrouw, maar laat het kind in leven."

Maar de andere vrouw sprak koelbloedig: "Wat de koning gezegd heeft, is goed. Het meest eerlijke is dat we samen het kind delen."

Toen wist de wijze koning meteen wie de moeder van het levende kind was. "Geef haar het kind, " beval hij, "zij is de moeder!"

Daarop werd het kind gegeven aan de vrouw die op haar knieën voor de koning was neergevallen. Wat was ze blij dat ze haar kind weer bij zich had.

Deze rechtspraak van Salomo werd in het hele land bekend. Duidelijk zag het volk dat de Heere hem grote wijsheid gegeven had.

In de Bijbel staat: "En geheel Israël hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht des konings; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen."

Dan zal, na zoveel gunstbewijzen, 't Gezegend heidendom 't Geluk van dezen Koning prijzen. Die Davids troon beklom. Geloofd zij God, dat eeuwig Wezen, Bekleed met mogendheên; De HEER', in Israël geprezen, Doet wond'ren. Hij alleen. (Psalm 72:10)

C.vR.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit de Bron (152)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's