Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer L.M. te U.,

In uw brief aan mij hebt u mij gevraagd om uw naam maar niet te vermelden. Later belde u mij op en liet me weten dat ik uw naam niet verborgen behoefde te houden, want wat u mij gevraagd en geschreven hebt, is een eerlijke zaak die u voor niemand verborgen behoeft te houden. Dat ben ik met u eens. Ik kan niet anders denken dan dat u mij eerlijk geschreven hebt, hoe het in uw binnenste ligt. Aan de hand daarvan hebt u mij gevraagd om iets te schrijven over wat we beschreven vinden in Johannes 21 : 15, waar we lezen: Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: imon, Jona's zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: a, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: eid Mijn lammeren."

In het hoofdstuk waarin die woorden geschreven staan, kunnen we de wonderlijke visvangst beschreven vinden aan de zee van Tiberias. Het was na de opstanding van Christus dat Hij Zich op deze wijze aan Zijn discipelen openbaarde. Petrus was de man die tot de andere discipelen gezegd had: "Ik ga vissen." Ik heb in deze woorden altijd een wat moedeloze toon bij Petrus beluisterd. Het is waar, dat de Heere Zich al aan Petrus na Zijn opstanding had geopenbaard. Het is ook zelfs opvallend, als ons beschreven staat dat hij zelfs de eerste moet zijn geweest aan wie Jezus Zich na Zijn opstanding geopenbaard heeft. We lezen immers in 1 Kor. 15: "En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve." En in Lukas 24 lezen we hoe de Emmaüsgangers te Jeruzalem bij de discipelen zijn gekomen en dat die tot hen gezegd hebben: "De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien." En in het evangelie van Markus lezen we dat de engel in het graf tot de vrouwen heeft gezegd: "doch gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft." Petrus heeft zijn Meester tot driemaal verloochend en gezegd dat hij Hem niet kende. En nu heeft het ons wel veel te zeggen als ons vermeld wordt dat Christus Zich zelfs het eerste aan hem heeft geopenbaard. Maar toch handelt de Heere altijd ook weer door een rechte weg. Er was toch nog iets goed te maken. Eigenlijk was het van 's Heerenwege al goed met hem gemaakt, als Christus Zich in de zaal van Kajafas omgekeerd heeft en Petrus heeft aangezien, wat Petrus naar buiten heeft doen gaan en bitterlijk heeft doen wenen. Het kraaien van de haan heeft hem ook genoeg te zeggen gehad. Maar toch was daarmee nog iets blijven liggen wat niet vereffend was. Er moest nog een verzoening plaatsvinden over wat er was gebeurd. Och, van Gods zijde kan er al veel geschied zijn als bewijs ervan dat de Heere het werk Zijner handen niet laat varen. Maar daar is de ziel toch ook nog niet mee geholpen. En de Heere wil ook niet dat men daarmee geholpen zal zijn. Het heeft Petrus niet met rust gelaten wat er was gebeurd. Zijn voorbarige natuur is hij wel nooit kwijtgeraakt. En zo was hij ook weer de eerste met te zeggen: "Ik ga vissen." Het was de liefde bij Christus die hem bij die droeve verloochening had doen aanzien als met een meewarige blik. En het was ook de liefde bij Christus die Hem het eerste na Zijn opstanding naar hem deed omzien. O dat wonder van die eenzijdige Goddelijke liefde zal zich nooit door ons doen vatten. Daarin ligt het werk der zaligheid voor de Kerk toch zo vast! De Kerk moet tot de zaligheid komen. Christus wil niet dat één van de door Hem gekochte schapen zal verloren gaan. Maar Wat dat te zeggen had, heeft Petrus later beter kunnen zien dan nu als hij het voorstel aan de andere discipelen deed om maar te gaan vissen. Maar hij zou met de andere discipelen in dat vissen een vergeefs werk doen. De gehele nacht hebben ze gevist zonder iets te vangen. Op het machtwoord van Christus om het net aan de andere zijde uit te werpen, mochten ze een bijzondere grote visvangst hebben. Maar na het middagmaal heeft Jezus Petrus toch eens even apart genomen en aangesproken.

Hij heeft aan Petrus gevraagd: "Simon, Jona's zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? " Petrus had zich weer gewend tot de schepen en netten. Er zijn er onder de verklaarders die denken dat Jezus met het woordje "dezen" die schepen en netten heeft bedoeld. De Heere had immers al een keer gezegd dat Hij Zijn jongeren vissers der mensen zou doen worden. En nu scheen Petrus zich weer tot zijn oude beroep te keren. De Heere zou toch deze Petrus in Zijn dienst gaan gebruiken, niettegenstaande de diepe val die hij gemaakt had. Daarin zou hij nu juist op een rechte wijze zijn werk kunnen gaan doen. Hij had nu een toontje lager leren zingen dan voorheen. En ik kan ook niet anders denken dan dat Jezus met dat woordje "dezen" het oog gehad heeft op de andere discipelen. Hij had immers gezegd, dat al zouden ze ook allen aan Jezus geërgerd worden, hij toch nimmer aan Jezus zou geërgerd worden. En nu was hij het geweest die zijn Meester tot driemaal toe verloochend had. De Heere Jezus heeft hem daarom ook tot driemaal toe gevraagd of hij Hem liefhad. Hij werd nu geen Petrus door Jezus genoemd, maar hij werd aangesproken als Simon, Jona's zoon. Hij had zich niet als een Petrus, als een steenrots gedragen, als hij zijn Meester verloochend heeft. Daarom heeft de Heere hem ook met het noemen van zijn oude naam op die verloochening voorbereid, als Hij gezegd heeft: "Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe." De Heere heeft er echter toen ook aan toegevoegd: "Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude." Petrus kon door die verloochening dan ook niet buiten de zaligheid vallen. Hij bleef in zichzelf een Simon, Jona's zoon. De Heere weet de mens wel bij zijn afkomst te bepalen. Het geldt van ons allen: "Uw vader was een Amoriet, en uw moeder een Hethietische." Petrus moest goed weten waar het vandaan kwam, als hij zijn Meester tot driemaal toe verloochend heeft. Uit Adam is er geen goede vrucht voort te brengen. Zou Petrus een steenrots zijn, dan zou hij dat alleen in Christus zijn. Petrus heeft goed moeten weten waar die diepe val van hem toe moest dienen. De grondslag van de zaligheid ligt geheel buiten de mens.

De liefde Gods was in het hart van Petrus uitgestort. En dat is een liefde die nimmermeer vergaat. De Heere Jezus heeft dan ook met Zijn vraag niet geïnformeerd naar zijn trouw en standvastigheid, maar naar zijn liefde. En dan heeft Jezus gevraagd: "Hebt gij Mij lief? " Onbekend maakt onbemind. Petrus mocht echter zijn Meester op een zaligmakende wijze kennen. Als Jezus hem eens gevraagd heeft: "Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? " dan heeft Petrus gezegd: "Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods." En dan heeft Jezus hem daarop zalig gesproken. Hij heeft tot hem gezegd: "Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona: want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is." Die zaligmakende kennis van die Persoon is zulk een belangrijke zaak. Er kan wel reeds een heenwijzing naar die Persoon zijn gekomen. En daardoor is er ook een betrekking der liefde op die Persoon gevallen.

U hebt mij daar ook wel iets over geschreven. Maar dan hebt u er ook aan toegevoegd: als ik me niet bedrieg. Als de Persoon des Middelaars Zich doet kennen door de ziel, komt er wel meer vastigheid. Echter kan men dan van binnen ook wel zeggen dat het maar inbeelding is geweest. Toch weet men wel dat dit geen inbeelding kan zijn geweest, want die openbaring van die Persoon aan de ziel ging met zulk een onuitsprekelijke liefde gepaard. En de duivel kan geen liefde tot die Persoon in het hart geven. Die liefde kon bij Petrus ook niet meer weg. De liefde heeft hem naar buiten doen gaan en bitterlijk doen wenen. En als Jezus hem nu naar zijn liefde vroeg, dan heeft hij toch kunnen zeggen: "Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb." Tot driemaal toe heeft Jezus hem die vraag gedaan. En tot driemaal toe heeft hij mogen zeggen: "Gij weet dat ik U liefheb." De derde keer heeft hij dat wenende gezegd en er aan toegevoegd: "Heere, Gij weet alle dingen." Tot driemaal toe had hij zijn

Meester verloochend en daarom werd hem ook tot driemaal toe dezelfde vraag gesteld.

De Heere heeft hem echter ook een opdracht gegeven. De eerste keer heeft Hij tot hem gezegd: "Weid Mijn lammeren." Petrus werd nu hersteld in de ambtelijke bediening waartoe de Heere hem reeds afgezonderd had. Die apostolische bediening had Petrus ook diep verzondigd. Maar Christus draagt als de grote Opperherder zorg voor Zijn kudde. Hij stelt mensen aan om Zijn kudde te weiden. En wat voor mensen? Zulke mensen die net als Petrus en de andere discipelen door diepe wegen vernederende lessen hebben moeten leren. Die vernederende lessen zijn heilzame lessen. Dezulken die Zijn discipelen niet meer kunnen zijn, moeten juist Zijn discipelen zijn. Die zijn de Kerk het meest tot profijt. De discipelen hebben door een diepe weg aan de weet moeten komen waar de grondslag van de zaligheid voor de Kerk vastligt. Zulke mensen kunnen de Kerk tot nut zijn. Die zullen weten waarom die Middelaar zo diep vernederd moest worden. En dat Zijn verhoging daarop volgen moest. Omdat die kudde zo trouweloos is en blijft, moest die Middelaar die vernederende borgtochtelijke gang gaan. Dat moesten die onderherders weten, opdat ze ook zullen weten hoe ze met de kudde om moeten gaan. Allereerst heeft Jezus over Zijn lammeren gesproken. Hij zei tot Petrus: "Weid Mijn lammeren." De zorg des Heeren gaat toch altijd wel in het bijzonder over de gekrookte rietjes. Dit doet me denken aan wat ik van een leraar vernam (ik meen dat het dominee Boone was) die met een geleerde dominee in de trein zat. Die Schriftgeleerde wist wel dat die dominee die zo dichtbij hem zat een ongeletterde man was. Daarom wist hij ook met zijn kennis vanuit de hoogte met hem te spreken. Maar toen wist die ongeletterde dominee hem een vraag te stellen, die hij toch als zo'n geleerde man moest kunnen beantwoorden. Hij vroeg aan die geleerde dominee of hij hem ook kon vertellen waar de wortels van het gekrookte riet liggen. Daar wist die dominee geen antwoord op. Maar toen wist die ongeleerde dominee hem te zeggen: Die wortels liggen in het eeuwige welbehagen Gods. "Vreest niet, gij klein kuddeke, het is uws Vaders welbehagen, om ulieden het Koninkrijk te geven."

De door God geroepen knechten dienen te weten waar de wortels van het gekrookte riet liggen. Het zijn Mijn lammeren, zegt Christus. Het zijn Zijn lammeren door Goddelijke verkiezing. De Vader heeft ze uitverkoren in Hem voor de grondlegging der wereld. Maar ze zijn Hem ook gegeven en als het loon op Zijn arbeid toegezegd in de eeuwige verbondssluiting. Hij heeft ze gekocht met de dure prijs van Zijn bloed. Hij verlost ze ook uit satans macht en maakt ze zo Zich tot een eigendom. De ware door God geroepen knechten zullen moeten weten hoe ze met die lammeren om moeten gaan. Waarom worden die lammeren nu juist eerst genoemd? Die hebben de meeste liefderijke verzorging nodig. In mijn omgeving zijn er nog wel wat schapen en lammeren te vinden. Ik ga die schapen weleens graag een beetje brood brengen. Aan de lammeren kan ik dat brood niet kwijt. Die kunnen blijkbaar die vaste spijze nog niet verdragen. Ze hebben mij ook wel vaste spijze willen geven toen ik die nog niet verdragen kon. Die vaste spijze viel me veel te zwaar op mijn maag. De echte geoefende kinderen Gods en de meer geoefende knechten des Heeren in de genade wisten wel hoe ze met mij om moesten gaan. En toch waren dat geen mensen die lammetjes vertroetelden die zelf te goed wisten dat zij lammetjes waren. Zulke zogenaamde lammetjes zijn er ook. Die willen graag op een gemoedelijke grond opgebouwd en gerustgesteld worden.

U hebt me geschreven dat u wel gevoelt dat u eens aan de zijde Gods gebracht moet worden. Dat hebt u weleens in een prediking beluisterd. En toen bent u gaan vragen om ontdekking en ontgronding. Maar de vijandschap kwam al openbaar als u de dakpannen hoorde rammelen door de storm. Ik zou zeggen: blijf toch maar veel om ontdekkend licht vragen, opdat u de goede Herder zult mogen leren kennen. Hij kan beter de lammeren weiden dan dat de onderherders dat kunnen.

Hij heeft in Zijn opdracht aan Petrus Zijn liefderijke zorg over de lammeren getoond. Ze moeten niet hard behandeld worden, maar op een liefderijke wijze moeten ze naar de Herder heen­ gewezen worden. Men heeft in de prediking altijd te beginnen met de minste geringste beginselen van het genadeleven te verklaren en die van het nabijkomend werk te onderscheiden. Dat kan de lammetjes al een beetje werk geven. En dan is er ook weer werk voor de onderherders. Waar het nodig is, dienen ze de lammeren te onderwijzen en te vertroosten en tegelijk te trachten de zielen naar Christus heen te leiden. Het zijn de ware lammeren niet die geheel hun leven in een wettische gang buiten Christus bekeerd kunnen blijven. Daar heb ik altijd in mijn bediening de meeste moeite mee gekregen. Dat zijn geen lammeren, maar verzekerde christenen op een wettische grond.

Het blijkt in dat alles dan ook wel dat de bediening van de onderherders een gewichtvolle bediening is. Petrus kreeg een drievoudige opdracht. Als de Heere Jezus voor de tweede keer aan hem gevraagd heeft of hij Hem liefhad, heeft hij de opdracht gekregen om de schapen te hoeden en de derde keer om de schapen te weiden. Over die opdracht is er nog wel wat te zeggen, zoals u zult begrijpen. Dat hoeden en weiden zal ook uit de aard der liefde moeten geschieden. O welk een weg lag er nog voor Petrus klaar om die opdracht te kunnen vervullen. Dat lezen we verder in datzelfde hoofdstuk, als de Heere Jezus na deze gewichtige opdracht tot Petrus is gaan zeggen: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gordet gij uzelven, en wandeldet alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden en brengen waar gij niet wilt." De ouderdom zou Petrus nog wel een beetje milder maken dan dat hij was geweest. Dan zou hij beter weten hoe hij met een afgedwaald schaap om zou moeten kunnen gaan. De schapen blijven immers altijd tot afdwalen geneigd. Maar zo'n afdwalend schaap als Petrus was, zou het beste weten hoe hij met een afdwalend schaap om zou moeten gaan. Hij zou zelf zijn handen uit moeten gaan strekken en gegord moeten worden en gebracht worden op een weg die hij niet wilde gaan. Jezus heeft gezegd: "Voorwaar zeg Ik u, zo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen als een kindeke, die zal geenszins in hetzelve komen." De door God geroepen knechten moeten dus ook kindekens worden. Zo kan de Heere ze het beste in hun bediening gebruiken.

Bij het lezen van de zendbrieven van Petrus, zien we in hem een geheel andere Petrus dan toen hij zich zelfs boven de andere discipelen stelde. Toen was hij wel paus af gemaakt. Dan horen we hem zeggen: "En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen." Hij wees wel op onvervalste melk. Hij laat er dan ook op volgen: "Tot Welken komende als tot een levende Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar. Zo wordt gij ook zelven als levende stenen gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. Daarom is ook vervat in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden."

Hoe heeft Petrus toch ook zelf goed onderwijs gekregen, opdat hij anderen zou kunnen onderwijzen. Het ging met hem ook wel door diepe wegen heen, opdat hij anderen tot een hand en een voet zou kunnen zijn. En dat is doorgegaan tot het einde van zijn leven. Maar daar mocht de Kerk goed mee zijn. Daar heeft men meer aan dan aan herders met een geleerd lesje, die geen melk en geen vaste spijze hebben.

Och vriend, ik hoop dat de Heere me tot het einde van mijn leven voor de kudde nog ten goede dienstbaar zal willen stellen. Maar ik kom er wel achter dat dit door geen aangename weg voor het vlees gaat. De Heere weet er wel voor te zorgen dat we niet boven de lammetjes uit kunnen komen, want al wat we zelf meer zijn dan een lammetje en een kindeke, dat zijn we teveel. Maar als men zelf een lammetje wordt, dan kan men met die hoogstaande christenen het niet vinden. En het wordt zelfs zo, dat men het een steeds groter wonder zal gaan vinden, als men zelf een lammetje zal mogen zijn. Dus nu weet u wie deze brief aan u geschreven heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's