Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan mevrouw J.W. te G.,

In een boekbespreking heb ik gewezen op het onderscheid tussen pleitbezorger en pleitbeslechter. U vraagt me of ik daar eens een nadere verklaring van zou willen geven. Ik heb dan dus te schrijven over Christus zoals Hij een Voorspraak voor de Zijnen bij de Vader is. Zo zouden we Hem dus ook een Advocaat kunnen noemen. Maar die benaming gebruik ik niet graag voor Hem. Gods Woord spreekt van Hem als een Voorspraak, maar dan hebben we aan Hem niet te denken als een advocaat die voor iemand pleit en daarmede soms ook het kwade nog goed wil praten. Ik meen uit uw vraag begrepen te hebben, dat u graag zult zien dat ik op de betekenis van dat er Voorspraak voor de Kerk bij de Vader is, eens wat dieper in zal gaan. De Heere mocht me daarin bijstaan, want het is een dierbaar onderwerp waar ik dan iets over moet schrijven.

Juist heb ik de leiding mogen hebben bij een begrafenis van een vrouw van wie we mogen geloven dat ze een Voorspraak bij de Vader had. En de tekst waarover ik te spreken had, was te vinden in 1 Joh. 2:2, het eerste gedeelte: En Hij is een Verzoening voor onze zonden.” Daar gaat vers 1 aan vooraf. Er wordt in die tekst gezegd: Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige.” Die tekst doet ons weten dat we het tweede gedeelte van vers 2 niet verkeerd hebben op te vatten. In het tweede gedeelte van vers 2 wordt immers gezegd: en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld.” De algemene verzoeningsdrijver grijpt zo'n tekst graag aan om daarmede zijn valse leer te staven. Maar er wordt met die woorden geen algemene verzoening ons voorgesteld. En dat doet het eerste vers van dat hoofdstuk ons weten, als er van Christus gesproken wordt als een Voorspraak bij de Vader. Wat heeft Hij als de Voorspraak bij de Vader in Zijn hogepriesterlijk gebed Zelf gezegd? In dat hogepriesterlijk gebed heeft Hij gezegd, dat Hij niet bidt voor de wereld. Dus daaruit kunnen we weten, dat als in 1 Joh. 2:2 gezegd wordt dat Hij een Verzoening is voor de zonden van de gehele wereld, dat daar niet de wereld van alle mensen wordt bedoeld, maar de wereld der uitverkorenen, zoals zij uit alle oorden der wereld zullen worden toegebracht.

We laten dus nu die misleidende leer van een algemene verzoening verder maar rusten. Het mocht ons gegeven zijn om tot de diepe verborgenheid van het Hogepriesterlijk werk van de Middelaar een weinig door te dringen. In Zijn voorbede voor Zijn Kerk wordt Hij toch in een weg van ontdekking, maar ook onder alle moeilijke levensomstandigheden Zijn Kerk toch zo dierbaar. Die voorbede is gegrond op Zijn voldoenend werk. Aan het recht Gods moest voor de Kerk volkomen worden voldaan, opdat er een verzoening tot stand zal kunnen komen. Het woord verzoening geeft ons ook al zeer veel te overdenken. Het wijst ons op schuld en op vijandschap. De schuld die er ligt moet verzoend worden, waarom er een volkomen voldoening nodig is, want buiten een volkomen voldoening aan het recht kan God geen schuld verzoenen of vergeven. De mens verkeert echter ook in een staat van vijandschap tegenover zijn Maker. We spreken immers over een verzoening, als men in vijandschap tegenover elkaar heeft geleefd.

We hebben ons schuldig gemaakt tegenover de Allerhoogste, als we tegen Hem hebben gezondigd. Dit doen we allen door zoveel dadelijke zonden. Als God de schuld de mens thuis brengt, zal men weten hoe men tegen Hem gezondigd heeft door zoveel overtredingen van Zijn heilige wet. Men zal echter door diepere ontdekkingen ook weten dat het niet alleen dit kwaad is dat roept om straf. Men is in ongerechtigheid geboren. De Heere brengt de mens bij wat er gebeurd is in het paradijs. Daar is de rechtschapen mens van zijn Schepper moed-en vrijwillig afgevallen. Hij heeft God naar troon en kroon gestaan. Men heeft zelf god willen zijn, ja boven God willen staan. Nooit is het te zeggen hoe gruwelijk die val des mensen is geweest. Men heeft de oorlog aan God verklaard. Zo verkeert de mens dus nu in vijandschap tegen zijn Maker. En hoe zal die vijandschap nu verbroken kunnen worden? Die kan alleen door de liefde Gods verbroken worden. Maar hoe zal God nu zulk een schepsel weer liefde kunnen bewijzen? En Hij heeft toch Zijn volk lief met een eeuwige liefde, zoals Hij in Zijn Woord getuigt. Zo heeft Hij dat volk soeverein verkoren tot een eeuwige zaligheid. Hij wilde weer in liefde en vriendschap met dat volk leven. Maar hoe was dat nu mogelijk? In de eeuwige Raad des vredes werd de weg daargesteld waardoor Hij in de volkomen handhaving van Zijn gerechtigheid de verzoening tot stand zou kunnen brengen.

De Zoon van God heeft mens moeten worden en in de plaats moeten gaan staan van de schuldige mens om de verzoening aan te brengen. Door een rechte weg moest die verzoening tot stand komen. We kunnen met iemand wel in onvrede hebben geleefd, maar zal er weer vrede kunnen worden gesloten, dan moet dat op een rechte wijze geschieden. Het is al zo dikwijls gebleken, dat met over alles maar heen te stappen, de verzoening niet op een rechte wijze plaatsvindt. We zijn er natuurlijk wel altijd goed mee, als men voor elkaar in kan vallen. Dan komt men veelal er beide niet onschuldig onderuit. Maar de verzoening die met God tot stand moet komen, is een verzoening van de schuld die er alleen bij de mens ligt. God staat in geen enkel opzicht schuldig tegenover de mens. Als de mens door de wet tot de kennis der zonde wordt gebracht, dan zal men zien dat men tegen een goeddoend God gezondigd heeft, Die in geen enkel opzicht Zich schuldig gemaakt heeft tegen de mens. Maar zo kan het wonder ook zoveel te groter worden, dat het die God behaagd heeft om de schuld van de mens op Zijn Eigen geliefde Zoon te leggen, op Hem Die met Hem eeuwig en waarachtig God was en het Voorwerp van al Zijn verlustiging. O, als we daar wat van krijgen te zien, dan zinken we in heilige verwondering daaronder weg.

Op deze wijze heeft God dus Zichzelf een volkomen voldoening gegeven, opdat Sion door recht verlost zou kunnen worden. Het behaagt Hem op Zijn tijd dat wonder van het werk der zaligheid aan de zich schuldigkennende zondaar te ontdekken. Komt daarin van de mens iets in aanmerking? Ganselijk niet. Zo wordt men zalig uit loutere genade, zonder enige verdiensten van de mens, alleen door de verdiensten van de Middelaar. De zaligheid moest verdiend worden. Daar ging niets van af. De Heere had immers het eeuwige leven verbonden aan het doen van de wet. En daar kan ook alleen het leven aan verbonden zijn, want de wet eist liefde tot God en de naasten. Als de mens die wet overtrad, kwam er haat voor de liefde in de plaats. En die haat moest teniet gedaan worden. De vijandschap kon dus alleen verbroken worden, als er aan het eisend recht voldaan werd en dat door een volmaakte gehoorzaamheid aan de wet. En de ongehoorzaamheid moest gestraft worden. Daarom moest de Zoon van God als Middelaar een dadelijke gehoorzaamheid geven aan de wet en een lijdelijke gehoorzaamheid in het ondergaan van de geëiste straf.

Zo moest dus de verzoening worden aangebracht door een volkomen voldoening. Zo moest de weg ontsloten worden waardoor God liefde kon bewijzen aan de schuldige zondaar. En die liefde zou ook tot een ware wederliefde brengen. Daar er volkomen voldaan is aan het Goddelijke recht, is het voor God ook mogelijk om de Hem vijandige zondaar te vernieuwen naar Zijn beeld en daardoor de haat in liefde te veranderen. Wat heeft die verzoening door voldoening ons dan toch veel te zeggen. Daar kan ik nooit over uitgewonderd raken. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Buiten het geloof in die Per

soon is het leven nooit meer te vinden. De weg tot de zaligheid is alleen in Hem geopend. Maar zo kan Hij dan ook alleen de Voorspraak bij de Vader zijn. En zo kan Hij dan ook niet alleen de Pleitbezorger, maar ook de Pleitbeslechter zijn. Hij kan de vrijspraak van de Zijnen eisen van de Vader. Het houdt dus wat in als de apostel zegt: ”En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige.” Mozes kon voor het schuldige volk wel in de bres springen en verzoening zoeken over de schuld die er lag, maar hij kon die verzoening niet eisen. En Aäron kon met zijn wierookvat wel tussen de levenden en de doden staan, opdat niet het ganse volk verdelgd zou worden, maar meer ook niet. En Joab kon wel voor Absalom tot David gaan, opdat hij des konings aangezicht weer zou mogen zien, maar hij kon dat niet eisen. Christus kan wel de vrijspraak van Zijn volk eisen van de Vader, daar Hij door voldoening een volkomen verzoening heeft aangebracht.

Het schijnt mij toe uit het briefje dat ik van u kreeg, dat u met een bedoeling mij uw vraag gesteld hebt. Ik denk dat u wel zult begrijpen welk onderscheid er is tussen een pleitbezorger en een pleitbeslechter. Gevoelt u misschien een gemis bij uzelf als er over een Pleitbeslechter wordt gesproken? Ziet u er naar uit om Christus als uw Pleitbeslechter te mogen leren kennen? Daar is de vrijspraak van de Vader immers onafscheidenlijk aan verbonden. Al wat Gods Woord ons van het werk der zaligheid doet weten, moet immers bevindelijk gekend worden. Velen kunnen het met de uitspraken van de Schrift wel doen, want ze passen die wel op zichzelf toe. Maar een oprecht bekommerde ziel kan het buiten een ware zielsbeleving niet doen. Die ziet er naar uit om de Vader als een verzoend God in Christus te mogen leren kennen. Maar bange vrees vervult menigmaal de ziel, als ze eraan denkt dat ze als gans schuldig voor een vertoornd Rechter zal worden gesteld. We kunnen ons leven niet verliezen. Het is maar gelukkig dat God met Zijn werk onwederstandelijk door gaat. Er wordt dan ook niet gezegd: die zijn leven wil verliezen, maar die zijn leven zal verliezen. Het is een Godsdaad om de mens daar te brengen. De noodzakelijkheid daarvan kan echter door de ziel wel gezien worden. Maar ze moet het ook in die weg leren dat de mens uit zichzelf niet onvoorwaardelijk voor God kan worden. Men zal moeten weten dat men niet als een vriend, maar als een vijand met God verzoend wordt. Als het werk der zaligheid ook maar enigszins van ons afhing, dan was het zeker een verloren zaak. We staan eigenlijk altijd dat werk maar tegen. We kunnen voor God niet worden die we zijn. Daarom hebben we ook maar te vragen of de Heere ons wil schenken wat we niet willen hebben. En het is gelukkig dat de Heere dat wil doen.

Zo wordt het geheim van het werk der zaligheid ons ontdekt. En daar wil de Heere Zich door ons in doen kennen. God was in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenende. Al wat van ons is, valt geheel weg. De Heere gaat met Zijn werk onwederstandelijk door. En zo gaat de weg met ons ook zo geheel anders dan dat we ons ooit hebben kunnen indenken. De discipelen wilden de Heere Jezus graag altijd bij zich houden. Dat was een weg van genot voor de ziel. Maar zo bekommert de mens zich eigenlijk om het recht des Heeren niet. De dochters van Jeruzalem beklaagden de Heere Jezus als Hij die smartelijke lijdensweg moest gaan. Was het woord dat Jezus tot die vrouwen sprak nu niet erg hard? Hij liet ze immers weten dat ze over Hem niet moesten wenen, maar over zichzelf, want als dit aan het groene hout geschiedde, wat had dan het dorre hout te verwachten. Dat was toch maar een liefdeloos woord dat Jezus tot die vrouwen sprak, zo zouden we kunnen denken. Nee, dat was een oprecht woord dat Hij tot die vrouwen sprak. In die tranen die zij schreiden lag eigenlijk een afkeer verscholen van die weg die de Borg moest gaan tot de zaligheid der Zijnen. Zo was het ook bij de discipelen. De mens bekommert zich uit zichzelf om het recht des Heeren niet. Maar de Rechter moet voldaan en bevredigd worden. Het is gelukkig dat wat tot de zaligheid nodig was te doen, in de handen lag van een Borg Die niet kon rusten voor dat het recht Zijns Vaders bevredigd was, al moest dat dan ook voor Hem door dat smartelijke lijden en die vervloekte kruisdood heengaan. Zo rust die Man niet totdat Hij het ganse werk voleindigd heeft. Die meerdere Boaz brengt Zijn volk in de poort van het recht. En dat opdat de Vader recht gekend zal worden in de eeuwige liefde die Hij Zijn Kerk toedraagt. De verzoening gaat van de Vader uit. Al moest Hij Zijn Eigen Zoon er voor overgeven aan dat smartelijke lijden en aan die vreselijke dood, maar zo moest Zijn welbehagen door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaan. En daar had Christus als Borg Zich ook zo gewillig voor over.

Weet u wat we goed moeten leren verstaan? Wel, dat wij niet met een advocaat of voorspraak naar de Vader kunnen gaan, maar dat de Vader Zelf voor een Voorspraak heeft gezorgd. O, wat wordt het toch een wonderlijk meevallen voor de Kerk! Het woord van Christus moeten we leren verstaan, als Hij gezegd heeft: ”En Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal, want de Vader Zelf heeft u lief.” Hij wil ons de liefde des Vaders doen kennen. Wat wordt het toch een wonderlijk meevallen voor de ziel, als het de Heere behaagt om Zich zo in Zijn verzoenende liefde in Christus te doen kennen. Dan doen we echt niet meer mee, want daar doet God Zich kennen in het werk waarin Hij Zich verheerlijkt. Is er dan bij Hem, bij de Vader een Gezant, Eén uit duizend, zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. De Vader heeft Zelf de verzoening gevonden. Er wordt van Christus gezegd: ”En Hij is een Verzoening voor onze zonden.” Er wordt dus zomaar niet gezegd dat Hij de verzoening heeft aangebracht, maar dat Hij de Verzoening is. Zo heeft de Vader Zelf voor de verzoening gezorgd. Zijn Zoon is de Verzoening waarin Hij Zijn Kerk aanschouwt. Hij doet deze Pleitbeslechter Zelf naderen. Daar doet de schuldige zondaar zelf niets. De Vader zal het de schuldige zondaar doen weten dat Hij in Christus Zelf de verzoening heeft aangebracht. Christus behoeft geen goed woordje voor de mens bij de Vader te doen. Die er zo over spreken, verstaan het niet recht wat het zeggen wil dat Christus de Pleitbeslechter is. Er wordt van Hem als de Rechtvaardige gesproken. Een advocaat die ons te hulp komt in het aardse recht, kan nog wel recht spreken, maar hij is geen rechtvaardige. Christus is de Rechtvaardige. In die Rechtvaardige wordt de Kerk door de Vader aanschouwd. Zo gaat geheel de rechtspraak eigenlijk van de Vader uit. De Vader Zelf brengt die Voorspraak ons onder de aandacht en doet ons zien wat die Borg voor ons gedaan heeft. Dan worden we in Zijn Borgtochtelijke gangen ingeleid en mogen we het welbehagen des Vaders daarin aanschouwen. En dan mogen we de liefderijke stem des Vaders beluisteren, als Hij zegt: ”Ik ben het Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet.” Och, wat denken we toch altijd menselijk van dat Goddelijke werk. Dat werk is geen natuurlijk, maar een geestelijk werk. De Geest brengt de Goddelijke vrijspraak tot de ziel. Hij leidt ons zo diep in dat verlossingswerk in. Hij zal ons ook doen weten dat God niet alleen een verzoend God, maar ook een liefderijk Vader voor ons is. Zo wordt een Drie-enig God door de ziel tot zaligheid gekend.

Zouden we er niet begerig naar moeten worden, om zo een Drie-enig God tot onze zaligheid te mogen leren kennen? Maar zo worden de drie Personen ook afzonderlijk tot de zaligheid door ons gekend. En zo zal Christus als Voorspraak bij de Vader ook steeds meerdere waarde voor ons krijgen. In smartelijke wegen der verdrukking, als ook onder de verbergingen van Gods aangezicht het water ons dreigt te overstromen, wil de Heere er ons de betekenis van doen verstaan, dat er een Voorspraak bij de Vader is. De duivel heeft het altijd op onze ondergang gemunt. Als we over een Voorspraak spreken, moeten we altijd aan een rechtsgeding denken. Daar zijn beschuldigers aanwezig. Satan is hier zeker aanwezig. En onze eigen consciëntie moet ons altijd aanklagen. En ook de wet moet ons schuldig verklaren. Dus daar houden onze verontschuldigingen op. Maar als we dan weer eens mogen ervaren dat er een Voorspraak bij de Vader is, dan kan er weer geen kwaad voor ons bij zijn.

Ik moet nu weer met het schrijven hierover ophouden. Maar ik wens u en al de lezers van harte toe om zo de Voorspraak bij de Vader te leren kennen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 2006

De Wachter Sions | 8 Pagina's