Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan een jongen van zeventien jaar,

Een kort briefje kreeg ik van deze jongen. Hij vraagt mij of ik eens over de uitverkiezing wil schrijven. En hij komt zomaar niet tot die vraag. Als er gezegd wordt dat men om een nieuw hart moet vragen, dan denkt hij aan de uitverkiezing.

Zeer begrijpelijk komt zulk een vraag in een jong mens op. Hij zal daar dus de enige niet in zijn. Daarom kan het wel goed zijn, als we daar eens over schrijven. Dat er een uitverkiezing is, schijnt voor deze jongen dus wel vast te staan. De Schrift spreekt daar ook duidelijk genoeg van. De leer van de verkiezing en verwerping is op grond van de Schrift dan ook niet te loochenen. Toch hebben velen de eeuwen door zich tegen die leer gekant. Daar het niet te loochenen is met de Schrift in handen dat er een verkiezing en verwerping is, hebben velen toch in het bijzonder de soevereiniteit Gods daarin niet willen erkennen. We denken dan in hoofdzaak aan Pelagianen en Remonstranten. Maar het ontbreekt in deze tijd ook aan verkapte Pelagianen en Remonstranten niet. En als het erop aankomt behoeven we wat die mensen voorstaan, ook nog niet buiten onszelf te zoeken.

De jongen aan wie ik nu moet schrijven, stelt me dan ook wel die vraag omdat die in zijn hart opkomt. Ik moet proberen om voor hem en voor andere jonge mensen hierover dan ook zo duidelijk en eenvoudig mogelijk te schrijven. De gehele Bijbel leert het ons dat er een uitverkiezing en verwerping is. We kunnen al met Kaïn en Abel beginnen. Als ze beiden een offer brachten, lezen we zo opmerkelijk dat de Heere Abel en zijn offer aanzag en Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. De persoon wordt eerst genoemd en daarna het offer. Dat heeft ons al genoeg te zeggen. En we denken verder ook aan Ismaël en Izak en Ezau en Jakob. En verder zien we de scheidslijn lopen door het geslacht van de door God verkoren aartsvaders. En die scheidslijn loopt nog door de geslachten heen. Onder hen die tot de openbaring van Gods Kerk behoren, zijn er uitverkorenen en verworpenen. En er zijn meer verworpenen dan uitverkorenen. Jezus heeft Zelf gezegd dat velen geroepen zijn, maar weinigen uitverkoren. Dus onder de uitwendig geroepenen zijn er meer verworpenen dan uitverkorenen. Dat heeft Jezus Zelf gezegd en mag ik dat dan niet zeggen?

Maar hoe staan we daar nu tegenover? Och, de mens kan uit zichzelf het met de soevereiniteit Gods in verkiezing en verwerping nooit eens zijn. De oorzaak daarvan hebben we ook weer in onze diepe val te zoeken. We kennen en erkennen God als onze Schepper niet meer. We zoeken onrecht in een God Die de goedheid Zelf is. Hij kan nooit iets doen wat niet goed is. De soevereiniteit behoort dan ook tot het God zijn. Daar wijst de apostel ons duidelijk op in de Romeinenbrief. We lezen daar in het 9e hoofdstuk allereerst: ”Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende.” En dan stelt de apostel ook Jakob en Ezau tot een voorbeeld. En dan doet hij de vraag: ”Is er onrechtvaardigheid bij God? ” En dan zegt hij: ”Dat zij verre. Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben. Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. Zo ontfermt Hij Zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil.” En dan gaat de apostel verder een tegenwerping beantwoorden. ”Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan? ” Maar daarop volgt dan weer het antwoord: ”Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp te maken het ene vat ter ere, en het andere ter onere? ” In de tijd van de apostelen moest dus de leer van de soevereine verkiezing en verwerping al verdedigd worden. Maar in later tijd zijn de aanslagen tegen die leer ook niet uitgebleven. Wij denken in het bijzonder aan wat er in ons land gebeurd is door de opkomst van de Remonstranten. De rechtzinnige godgeleerden hebben echter de leer van de verkiezing en verwerping krachtig verdedigd tegen de Remonstranten. En het lijkt me goed dat ik hieronder nu even de omschrijving laat zien die in onze Dordtse Leerregels te vinden is van de uitverkiezing.

We lezen in het eerste hoofdstuk der leer van de Goddelijke verkiezing en verwerping in art. 7 het volgende: Deze verkiezing is een onverandelijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardig zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijke geslacht, van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen van Zijn wil, tot de zaligheid, uit louter genade, uitverkoren heeft in Christus, Denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een Fundament der zaligheid gesteld heeft. En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft Hij ook besloten hen aan Hem te geven, en krachtiglijk tot Zijn gemeenschap door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, of met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen en te heiligen, en in de gemeenschap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van Zijn barmhartigheid en tot prijs van de rijkdommen Zijner heerlijke genade. Gelijk geschreven is: od heeft ons uitverkoren in Christus vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ef. 1:4, 5, 6). En elders: ie Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).”

Laten we het bij deze omschrijving maar houden. Ze is geheel op Gods Woord gegrond en zo door de Kerk aanvaard. De Dordtse Leerregels behoren dan ook tot onze Belijdenisgeschriften, die achter in ons Psalmbijbeltje staan. We mogen van Gods Woord en dus ook van de Belijdenisgeschriften daarop gegrond, niet afwijken. Als we er wel van afwijken, zijn we niet meer Gereformeerd te noemen. Ik heb wel begrepen uit je schrijven, dat je gelooft dat het zo is. Maar je zit met de moeilijkheid, dat je daaraan denkende, je afvraagt of je dan wel om een nieuw hart mag vragen. Al meerdere malen heb ik gezegd en geschreven, dat we de dichter van Psalm 106 horen vragen: ”Gedenk mijner, o HEERE, naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil. Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.” We weten ook wel hoe we dit in de berijmde Psalmen zingen. In de berijming van 1773 zingen we dan:

Geef dat mijn oog het goed' aanschouw', 't Welk Gij, uit onbezweken trouw, Uw uitverkoor'nen toe wilt voegen; Opdat ik U mijn rotssteen noem', En, delend in Uws volks genoegen, Mij, met Uw erfdeel, blij beroem.

Ik zal het ook in de berijming van Datheen er nog bijschrijven, want in Zeeland zingen ze die nog en ik weet niet of je misschien ook in Zeeland woont, want je hebt me geen naam en adres doen weten. Maar je korte briefje is toch goed bij me

overgekomen, waarom ik niet heb kunnen laten om je een antwoord op je vraag te geven. In de berijming van Datheen is hetzelfde vers uit Psalm 106 als volgt:

Dat wij zien en horen gemein 't Heil Uwer uitverkoornen rein; En ons daarin mogen verblijden, Dat het Uwen volken welgaat; Dat ik mag roemen 't allen tijden Met Uw erfdeel in deze staat.

Nu ik deze versjes opgeschreven had, zag ik dat ik een tijd geleden ook een brief geschreven heb aan een echtpaar over de uitverkiezing. Men had mij een zelfde vraag daarover gedaan als die ik nu van jou ontvangen heb. En toen heb ik ook deze versjes in die brief geschreven. Maar deze herhaling hindert niet, want het mocht eens in waarheid een gebed des harten worden. Ik kreeg nu juist weer het boekje in mijn handen dat ik heb liggen van Calvijn over de uitverkiezing. Hij heeft de leer der uitverkiezing ook nog moeten verdedigen tegen een vreemde indringer die in Genève gekomen was om Calvijn in zijn leer van de verkiezing verdacht te maken. Hoe krachtig heeft deze grote Hervormer vastgehouden aan de zuivere leer van de verkiezing en verwerping. Men wil in deze tijd graag reformatorisch en Calvinistisch zijn, maar men schrijft en spreekt liever niet zo scherp reformatorisch en Calvinistisch over de leer van verkiezing en verwerping als Calvijn dat gedaan heeft. Men wilde in zijn tijd ook wel beweren dat het beter is om over het leerstuk der verkiezing maar te zwijgen in de prediking. Met zulke mensen heb ik ook kennis gemaakt. In mijn jonge tijd als student en leraar was er een predikant die bijna elke zondag scherp stond te waarschuwen tegen die jonge eenzijdige verkiezingspredikers, want die waren zeer gevaarlijk volgens zijn zeggen. Het bleek even later dat hij zelf zeer gevaarlijk was in zijn levenswandel, waarom ze hem hebben moeten afzetten. Maar wat zegt Calvijn? We lezen in dat boekje dat in mijn bezit is en dat ik nu juist weer in mijn handen kreeg: ”Wat nu hen aangaat die zeggen, dat men deze leer in het prediken voorbij zou kunnen gaan en slechts leren van het geloof en de boetvaardigheid, zonder te zeggen dat God verkiest tot de zaligheid; dezen willen wijzer zijn dan Hij Zelf. Het is waar dat wij sober en matig moeten wezen, zoals ik reeds gezegd heb, en wij kunnen de matigheid niet te zeer bewaren. Dat wij onze palen niet te buiten gaan, gelijk God ons bevolen heeft. Maar waar moet men deze mate van soberheid vanaf nemen? Van ónze wijsheid, of van God Zelf? Zeker is, dat God weet hetgeen voor ons nuttig is om te verstaan. Daar het nu zo is, dat Hij ons verklaart hetgeen wij besproken hebben, zo is het dan nodig dat wij dat erkennen. Laat ons daarom bekennen dat het God toekomt, ons te verklaren hetgeen Hij wil, dat openbaar is; en ons betaamt het, dat in alle nederigheid aan te nemen en niet verder te vragen.” Het was in Calvijns tijd dus alzo, dat men liever die leer der verkiezing geheel verzweeg. En dat zien we nu weer. Daarom wil ik waarschuwen voor een geheel verzwijgen daarvan.

Als in de prediking en in geschriften het woord verkiezing in het geheel niet wordt gebruikt, moet ons dat wel wat te denken geven. In de rechte prediking wordt die leer niet verzwegen. Een leraar door God geroepen en geleerd, zal in zijn prediking uit de eeuwigheid opkomen. Daar klopt het hart der Kerk. Het vrije welbehagen Gods moet in de prediking worden verklaard. Wordt deze prediking misbruikt, dan ligt dat voor rekening van de hoorders. Calvijn zegt daar ook weer van: ”Is het zo, gelijk men lastert, dat God verkoren heeft degenen die het Hem belieft, dan is het niet nodig dat wij geloven en moeite doen om heilig te leven, want de leer van de verkiezing brengt dat met zich mee.” Maar daarop geeft Calvijn ten antwoord: ”Zulke lieden doen niet dan morren en wat zullen zij daarmee vorderen? Merk op, de Heilige Schrift geeft een korte en eenvoudige oplossing aan in 2 Tim. 1 vers 9 en Efeze 1 vers 4. Daar staat, dat wij zijn verkoren met een heilige roeping, opdat we onze onreinheid niet meer volgende, heilig zouden wezen en zonder besmetting van de wereld.”

Enerzijds is er dus een ergernis aan de leer der verkiezing bij de van God afgevallen mens en anderzijds weet men er ook misbruik van te maken. Maar in het een zowel als in het ander openbaart de mens dat men het met God niet eens kan zijn. En daarom wil ik nu de brief maar gaan besluiten met te wijzen op wat voor ons allen nodig is. We zullen het met de Heere eens moeten worden. Beste jonge vriend, dat wens ik je nu van harte toe. En daar kun je nu maar niet genoeg om vragen. Al heb je me maar een paar woorden geschreven, ik heb toch wel aangevoeld dat je het in ernst me hebt gevraagd. Je gevoelt dat bekering noodzakelijk is. Maar als je daarom vraagt, houdt gelijk de uitverkiezing je bezig. Je weet wel dat als je niet uitverkoren bent, dat dan al je vragen tevergeefs zal zijn. Maar het mocht je maar recht om de Heere te doen zijn. Als je de Heere niet meer missen kunt, dan houdt de verkiezing je er niet van terug om Hem om bekering te vragen. Dan wordt het recht gevoeld wat het is om zonder God in de wereld te zijn. Hoe smartelijk wordt dan die scheiding die er ligt tussen God en je ziel. En dan gaat men ook recht gevoelen wat het zijn zal om eeuwig van dat lieve Wezen gescheiden te moeten blijven. Och, ik hoop dat dit eens het zwaarste op je zal gaan drukken.

De Heere eist bekering van de mens. En dan komt de nodiging zelfs tot de mens, zoals we die kunnen vinden in Ezechiël 33:11, waar we lezen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? ” God heeft geen lust in het verderf van de mens, maar wel in zijn bekering. Van deze nodiging des Heeren kan ook wel weer op een verkeerde wijze misbruik worden gemaakt, alsof het in des mensen macht zou staan om zich te bekeren. Maar de eis Gods moet een gebed voor ons worden. Och, vraag maar of de Heere je op het plekje zal willen brengen waar je uit jezelf nooit komen kunt. De Heere weet wel hoe vijandig de mens tegenover Hem staat. Maar nu behaagt het de Heere om die vijandschap te verbreken, want Hij maakt geen vrienden, maar vijanden zalig. De liefde Gods alleen kan die vijandschap verbreken. Dan kan men de Heere niet langer meer missen. En dan zal men niet op een verkeerde wijze met de verkiezing werken. Dan zal er een droefheid en een waar berouw over de zonden bij ons te vinden zijn. En dan zal men zich ook strafwaardig kennen. Maar men gevoelt dan ook hoe vreselijk die straf zal zijn. En nu laat de Heere ons zo duidelijk in geheel Zijn Woord weten, dat het Hem behaagd heeft een weg tot de zaligheid voor de gevallen mens te openen. Hij had rechtvaardig alle mensen kunnen laten verloren gaan. En zou Hij er dan niet vrij in zijn, als Hij nog een zeker getal mensen tot de zaligheid wil brengen, aan wie Hij dat zal schenken? Maar die Hij het schenkt, zullen het zichzelf allen onwaardig leren keuren. En och, het is toch zo'n goed plekje, als de Heere je eens geen kwaad meer kan doen. Vraag toch maar of de Heere je daar brengen wil. Al waren dan alle mensen uitverkoren en jij alleen verworpen, dan heb je niets te zeggen, want dan kunnen alle mensen nog zalig worden, maar zo'n mens als jij bent niet meer. En zo'n mens kan nu juist nog zalig worden. Voor zo'n mens heeft de Heere de zonden aan Zijn Eigen lieve Zoon willen straffen. En dat heb ik je toch ook nog weer te zeggen, dat het een getrouw woord is en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken. Ziende op de weg die in Hem geopend is, behoeft geen mens verloren te gaan. Maar we zijn er altijd nog maar te goed voor om uit genade zalig te worden. Daarom kunnen we maar niet genoeg vragen om ware zielsontdekking, waardoor we van onszelf geen goed en van God geen kwaad meer kunnen denken. Daar zijn we nu nog voor in het heden der genade. Och beste jonge vriend, ik gun het je zo van harte, dat je dat wonder van het zalig worden zult mogen leren kennen. De Heere mocht daartoe wat ik je geschreven heb, eens willen gebruiken. De duivel is er mee bezig om je met de gedachten aan de verkiezing van de bekering af te houden, maar voor hem is er geen bekering meer mogelijk, maar voor jou nog wel. Ik moet nu besluiten. De Heere heilige het geschrevene aan je hart tot zaligheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's