Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

U hebt me iets gevraagd waar ik wel graag een antwoord op wil geven. Het is een vraag over het aanbod van genade. U weet dat daar in het kerkelijk leven wel wat over te doen geweest is. En nu is het uw vraag of ik eens zou willen schrijven over het voorwaardelijk of het onvoorwaardelijk aanbod van genade. U hebt gelezen in een boekje dat nog maar kort geleden uitgekomen is over Van der Groe, dat hij een voorwaardelijk, maar ook een onvoorwaardelijk aanbod van genade voorstond. Hoe moet u dit nu verstaan? Dat is uw vraag.

Het is wel nodig dat ik daar eens over zal schrijven. Ik heb de strijd hierover in ons kerkelijk leven van het begin af meegemaakt. Maar de strijd hierover was er eigenlijk al eerder. De zogenaamde Kruisgemeenten die in de 19e eeuw zijn ontstaan en waartoe onze gemeenten merendeels behoorden, hebben zich om dit punt ook met de afgescheidenen niet kunnen verenigen. De afscheiding van de vaderlandse kerk is er gekomen, zoals we kunnen weten, in 1834. Het is echter al spoedig gebleken, dat het niet alles Israël was dat uit Egypteland uitgeleid werd. Vele afgescheidenen waren nogal erg ruim in hun aanbod van genade. De leraars van de gemeenten onder het kruis konden zich in dat ruime aanbod niet vinden. We denken aan ds. E. Fransen en ds. C. van den Oever, die in hun geschriften er duidelijk blijk van hebben gegeven dat ze zulk een ruim aanbod niet voorstonden. Eigenlijk is de strijd hierover er al geweest in de vaderlandse kerk vóór de afscheiding. Ik heb daar al meer over geschreven.

In dit schrijven wil ik me nu meer bij de geschriften van Van der Groe bepalen. We kunnen weten dat in het bijzonder Van der Groe de man geweest is, die zijn hoorders niet op een zandgrond voor de eeuwigheid heeft willen gerust stellen. Dat heeft hem er ook toe gebracht om de Toetssteen te schrijven van de ware en valse genade. Zijn preken zijn ook zeer separerend van inhoud. Hij ging ook gebukt onder het diep verval dat zich in zijn tijd in de kerk openbaarde. Als er een breuk in de kerk ontstaat, is daar meest ook wel een voorspel aan voorafgegaan. Dat is in ons kerkelijk leven ook het geval geweest. Maar zo moeten we dit ook zien in de kerkelijke historie die voorafging aan wat er plaatsvond in 1834. Welk een vijandschap heeft zich bij die afscheiding geopenbaard bij vrijzinnigen en modernen die al rijk vertegenwoordigd waren in de kerk der vaderen. Dus de tijd die aan de afscheiding voorafging, is ook wel een zeer donkere tijd te noemen. In zulk een tijd leefde Van der Groe. De Heere heeft het hem goed doen zien welk een diep verval zich in ons land en in de kerk openbaarde. En hij heeft er zich toe geroepen gevoeld om daartegen te getuigen. Zo wordt hij ook wel de boetgezant van zijn tijd genoemd. En hoe is het nu in onze tijd met land en volk, kerk en staat gesteld? De door Van der Groe nagelaten geschriften kunnen we dan ook in deze tijd niet genoeg waarderen. We denken aan zijn ernstige biddagspredikaties.

Maar we bepalen ons nu in dit schrijven in het bijzonder bij het aanbod van genade. Eigenlijk is dat woord aanbod geen Bijbels woord te noemen. Er wordt dan ook van dat woord zo'n verkeerd gebruik gemaakt. Het misbruik van dat woord heeft er ons ook toe gebracht om liever over een voorstellen dan over een aanbieding te spreken. Maar we weten dat onze geachte oude schrijvers het woord aanbod veel gebruikt hebben. We hebben daarbij niet alleen aan de Engelse schrijvers, maar ook aan de Hollandse schrijvers te denken. En zoals deze schrijvers het aanbod van genade voorstonden, was daar ook wel niets tegen in te brengen. En in hun tijd werd er ook niet zulk een misbruik van gemaakt als men dit nu doet met hun geschriften. Die schrijvers gaven er ook geen aanleiding toe om hun woorden te misbruiken. Dat hebben de Erskines ook niet gedaan, want hun geschriften doen ons wel weten wat er plaats moet vinden in ons leven, zal dat aanbod dat ze voorstonden, voor de ziel tot zegen kunnen zijn. Maar wat ze daarvan in hun geschriften ons zeggen, daar lezen de beminnaars van een ruim aanbod meest wel overheen. In het boekje over Van der Groe dat u gelezen hebt, is er nogal wat geciteerd uit de werken van deze schrijver over het aanbod van genade. Zo kunnen we er het volgende in geciteerd vinden uit een preek van Van der Groe over Matthéüs 13:5: Verhardt uw harten niet! Vraagt gij wat er dan voor u te doen is? Wordt gij dan niet aanstonds door Hem geholpen, o, houdt door krachtige gebeden en smekingen, en onder een ernstig gebruik van alle genade-en bekeringsmiddelen toch standvastig bij Hem om hulp en genezing aan! Vermoeit Hem maar door uw aanhouden en laat niet af voordat Hij uw gebed verhoord heeft. Gij kunt verzekerd zijn dat allen die de weg inslaan, ook zekerlijk door Jezus zullen geholpen worden, want Hij, Die het beloofd heeft, is waarachtig en getrouw. Amen.”

De schrijver van het boekje over Van der Groe, dr. W. Fieret, schrijft hierover het volgende: Een vraag die veel pennen in beweging heeft gebracht, is of er wel of geen voorwaarden vooraf gesteld moeten worden voordat een zondaar de toevlucht mag nemen tot de Heere Jezus. Met voorwaarden wordt dan bedoeld: ondekennis. In aansluiting bij de tekst uit Matthéüs 9:12: Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn”, wordt vaak gesteld dat mensen die hun zonden niet kennen en gevoelen, geen behoefte hebben aan een Verlosser. Ds. Van der Groe noemde deze voorwaarde ook met regelmaat in zijn preken. In het boek De bekering beschrijft hij een voorbeeld van een huis dat schoongemaakt moet worden. Eerst gaat alles open, ramen en deuren, om het vuil te kunnen zien. Daarna begint de schoonmaak. Het beeld is duidelijk. Eerst kennis van de zonde, daarna zoeken naar verlossing ervan. Dit komt ook overeen met de drieslag in de Heidelbergse Catechismus: llende, verlossing en dankbaarheid. In de preek waarin ds. Van der Groe dit beeld gebruikt, lezen we verder: iet geliefden! Op zodanige wijze geraakt de mens tot een klaar gezicht en kennis zijner zonden, zóver moet hij aan zichzelf ontdekt worden, of hij zal nimmer tot een rechte droefheid naar God gebracht worden. En in het boekje Die overwint schrijft hij dat degenen die nog nooit de wapenen tegen de zonde hebben opgenomen geen voordeel zullen hebben van de beloften. Die ware, geestelijke droefheid over de zonde gaat gepaard met zelfwalging. Ds. Van der Groe constateerde in zijn tijd dat er honderdduizenden in de kerk zitten die menen geheel of half bekeerd te zijn zonder zondekennis. ”Maar, mijn toehoorders, dit zeggen wij u, dat álle zodanige mensen zich wel deerlijk door de duivel en door hun snood en arglistig hart laten verleiden en bedriegen, en dat zij nooit één aas of druppel van ware bekering in hun zielen gehad hebben, want een bekering zonder droefheid en tranen is evenals een fontein of put zonder water.”

De schrijver van het boekje, dr. Fieret, laat zo Van der Groe even aan het woord en schrijft daar verder het volgende van: ”Uit bovenstaande citaten blijkt dat ds. Van der Groe een voorwaardelijk aanbod preekte. Immers, pas als er zondekennis is, ontstaat er een behoefte om van de zonden verlost te worden. Toch laat hij zich ook op een andere wijze uit. Twee voorbeelden. In de zevende preek uit het boek De bekering schrijft hij: ”Vooral heeft men zich te wachten iemand gerust neder te zetten, en hem Christus en de zaligheid toe te wensen op enige preparatoire of voorbereidende wettische droefheid, hoe groot, hoe geweldig die ook mogen zijn.” De schrijver van het boekje over Van der Groe laat alzo zien, dat Van der Groe enerzijds een onvoorwaardelijk aanbod van genade heeft voorgestaan en anderzijds een voorwaardelijk aanbod van genade.

Nu, dat geeft ons juist wel stof om daar wat over te schrijven. Als wij over een voorwaardelijk aanbod van genade spreken, dan weet men ons het verwijt te doen, dat wij dus een voorwaarde in de mens stellen waardoor hij zich de genade waardig maakt. Men heeft er blijkbaar geen erg in dat men met zijn zogenaamd onvoorwaardelijk aanbod zelf een vermogen in de mens legt dat hem de genade doet waardig zijn. We hebben allen iets onder het oog kunnen krijgen dat ons dat wel duidelijk doet zien. In ons Reformatorisch Dagblad heeft dr. W. Verboom de gelegenheid gekregen om zijn mening over het aanbod van

genade duidelijk te vertolken. Hij heeft het maar heel duidelijk gezegd dat hij als het over de verwerping gaat in onze Dordtse Leerregels dat hij dan zijn vragen daarover heeft. Het volgende van hem was dan in ons R.D. te lezen: ”Ja, er is een verwerping van eeuwigheid. Maar die vat ik op grond van de Bijbel zo op dat God besloten heeft die mensen te verwerpen die Hem blijven verwerpen. Die laat Hij als het ware in hun verlorenheid liggen, omdat ze Hem en Zijn liefde blijven afwijzen. Als je leert dat er een verwerping van eeuwigheid is waarbij God mensen voorbestemd heeft voor het verderf, dan kun je niet volhouden dat een mens verloren gaat door eigen schuld. En dan hebben we een heel groot probleem in de prediking. Dan kunnen we niet meer op de preekstoel zeggen dat God allen genade aanbiedt. Want hoe kan God nu degenen die Hij verworpen heeft genade aanbieden? Dan gaat de spanning tussen Gods werk en onze verantwoordelijkheid er volstrekt uit, met alle gevolgen van dien.”

Als ik nu zo even dr. Verboom aan het woord gelaten heb, dan is in hem met zijn stelling over het aanbod van genade de remonstrant uit de tijd van onze Dordtse vaderen toch wel duidelijk terug te vinden. God zou dus niet uit soevereiniteit, maar onder een voorwaarde van geloof en bekering verkoren en verworpen hebben. Wat heeft de remonstrant anders geleerd? Men ziet dus waar men met zijn zogenaamd onvoorwaardelijk aanbod toe komt. Men is zelf met zijn stelling geheel voorwaardelijk. Wellicht zal men mij nu de vraag stellen, of ds. G.H. Kersten in zijn korte lessen over het Kort Begrip niet hetzelfde beweert. We lezen in dat boekje als het over de genademiddelen gaat: Hoe kan de Heere dan welgemeend de zaligheid aanbieden, zelfs aan verworpenen, van wie Hij in Zijn eeuwige raad bepaalde, dat zij de zaligheid niet verkrijgen zullen? ” Het antwoord op die vraag luidt als volgt: Dat kan, omdat Gods eer boven onze zaligheid staat. De Heere zoekt Zijn eer, ook door de prediking van het Woord. Hij zal verheerlijkt worden in degenen, die verloren gaan, zowel als in degenen die behouden worden. Zo zegt Paulus in beide een goede reuk Christi te zijn. Dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven (2 Kor. 2:15 en 16). Welnu, de Heere beoogt de verheerlijking Zijner deugden in de aanbieding aan allen, tot wie Hij Zijn Woord zendt en die Hij nodigt en roept. Zijn aanbieding is waarachtig en zij zal voeren tot de verheerlijking Zijner gerechtigheid, zowel als van Zijn barmhartigheid. Want niemand zal God de schuld kunnen geven als hij onder het Woord verloren gaat; dat is alleen vrucht van de hardheid en verharding zijns harten.”

Daar hebt u nu eenmaal de kern van de rechte prediking. God brengt uit louter genade de mens tot de zaligheid en de mens gaat rechtvaardig verloren om eigen schuld. En daar zal de mens nu juist eens onder moeten vallen. In elke afwijking van de zuivere leer komt duidelijk openbaar dat de mens door zijn droeve afval van de levende God, God geen God meer kan laten. Hij kan niet aan de zijde Gods vallen. En dat zal nu juist zo nodig zijn, want God is niet van onrecht te beschuldigen. Hij heeft de mens eenmaal zo goed geschapen. Heel de schepping getuigt van de volmaaktheid van het Goddelijke Wezen. En zeker wel de schepping van de mens die de Heere als het pronkstuk van Zijn schepping uit Zijn handen deed voortkomen. Die mens is moed-en vrijwillig van de levende God afgevallen. En nu had God rechtvaardig alle mensen kunnen laten verloren gaan. Maar dat heeft Hem niet behaagd. Een tweede Verbondshoofd is er tegenover het eerste verbondshoofd gesteld. De grootste der zondaren kan nog door Hem zalig worden. Dat mag aan allen gepredikt worden. De vrije genade Gods kan niet ruim genoeg aan alle hoorders worden voorgesteld. Er is echter maar geen plaats voor vrije genade bij een mens die niet recht aan zijn schuld is ontdekt en de boosheid van zijn hart niet kent. Hij is nog zo vol eigengerechtigheid en blijft daarom altijd nog te goed voor de hel en dus ook voor vrije genade. Men kan dus uit vrije genade zalig worden en dat is het onvoorwaardelijke in het aanbod van genade. Maar omdat er geen plaats is voor vrije genade, moet de noodzakelijkheid van ware zielsontdekking de hoorders ook gelijk op het hart worden gebonden. En dat is dat voorwaardelijke in het aanbod van genade. Zo heeft Van der Groe het aanbod van genade gepredikt. En zo hebben al de goede oude schrijvers dat met hem gedaan. Om nog even bij Van der Groe te blijven, in één van zijn biddagstoffen zegt hij duidelijk het volgende: ”God deed door de apostelen de zaligheid aan alle mensen zonder onderscheid aanbieden op voorwaarde van geloof en bekering.”

In de uitwendige roeping komt allereerst de eis van geloof en bekering tot ons. Aan die eis kunnen we niet beantwoorden. Maar die eis zal dan ook een gebed moeten worden. En dat zal het ook worden als God met de uitwendige roeping de inwendige roeping gepaard doet gaan. De Heere wil immers de uitwendige roeping als middel gebruiken, om ons inwendig te roepen. En het is de wens en de verzuchting van de door God geroepen knechten, dat de Heere Zijn Geest daartoe aan Zijn Woord zal willen paren. Het is ze om het heil van de zielen te doen die aan hun zorgen zijn toebetrouwd. Ze weten bij bevinding hoe verschrikkelijk het zal zijn om voor eeuwig verloren te gaan. Daar hebben ze niet één van hun hoorders voor over. Daarom kunnen ze ook zo van harte met de apostel instemmen: ”Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciëntiën geopenbaard te zijn.” En zo kunnen ze ook met dezelfde apostel instemmen, als hij zegt: ”Want de liefde van Christus dringt ons.” Men kan niet genoeg de hoorders het verschrikkelijke voor ogen stellen van het voor eeuwig verloren te moeten gaan, maar ook kan men niet genoeg het heerlijke en begeerlijke van de dienst des Heeren zijn medemens aanprijzen. Niet genoeg kan men de dierbaarheid van de Persoon des Middelaars met al wat in Hem te vinden is, de hoorders verkondigen. Men gevoelt daarom ook altijd zo'n tekort nog in de prediking die men brengt. Men zou wel een tong en een mond willen hebben om voluit alles te kunnen zeggen wat er van hel en hemel, van Adam en Christus te zeggen is. Spreken we over een aanbod, dan verstaan we daar niet anders door dan dat we het zo dicht mogelijk bij het hart zouden willen brengen wat er van de zaligheid in Christus en van God en Zijn dienst te zeggen is. Dat is de gunning die er in het hart van de door God geroepen knechten is te vinden.

Maar ze hopen er ook voor bewaard te blijven om zielen te misleiden voor die grote eeuwigheid die we tegemoet gaan. Ze hebben gezien waar die algemene aanbieding die velen voorstaan toe brengt, want het ontbreekt dan wel haast aan bekeerde mensen en Avondmaalgangers niet. De vrucht laat echter wel zien dat men er een godsdienst op nahoudt die bekoorlijk is voor het vlees. Ik wens met dit schrijven geen mensen te verheerlijken, maar wil wel erop aandringen om het te houden bij de goede oude schrijvers en ook bij de geschriften van de oude leraars die onder ons Gods Woord verkondigd hebben. Men kan zich voor een verkeerd algemeen aanbod bijvoorbeeld willen beroepen op een leraar als ds. G.H. Kersten, maar men moet dan ook maar eens lezen wat hij gezegd heeft bij de herdenking van het veertigjarig bestaan der gemeenten. Dan heeft hij het wel duidelijk gezegd wat de oorzaak was waarom de gemeenten onder het Kruis zich met de afgescheidenen niet konden verenigen. Hij lag daarom volkomen verenigd met wat dr. Steenblok voorstond wat het aanbod van genade betrof. Laatstgenoemde leraar moet tot op de dag van heden nog steeds uit het graf gehaald worden, om hem in zijn strijd tegen een verkeerde wijze van het brengen van een aanbod van genade zo laag mogelijk neer te zetten, maar we hebben hem van nabij gekend en meegemaakt en weten hoe de ware vreze Gods er hem toe drong om zijn hoorders voor misleidende leringen te waarschuwen. Maar zijn nagelaten preken laten ons ook wel zien hoe liefdevol en ernstig hij zijn hoorders in hun onbekeerde staat heeft aangesproken en ze de weg der zaligheid in Christus heeft voorgesteld. Als een antwoord op de vraag die me is gesteld, heb ik niet kunnen laten om te proberen om zoveel mogelijk duidelijk te maken wat er over het aanbod van genade te zeggen valt en waarom wij ook als de vroegere leraars uit de Kruisgemeenten tegenover een verkeerd gebruik van het woord aanbod, liever maar spreken over een prediken en voorstellen, zoals Gods Woord daar op deze wijze ook over spreekt. Het is me een behoefte om zo voor mijn heengaan van hier de lezers nog te laten weten wat wij voorstaan in de prediking. De Heere beware ons bij die door ons beleden leer en heilige die daartoe aan de harten van hoorders en lezers, Zijn Naam tot eer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's