Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer v.d. P. te B.,

Uw brief heb ik ontvangen en dus ook de vragen mij daarin gesteld. Misschien hebt u wel op een persoonlijk antwoord per brief van mij gerekend, want u hebt mij niet laten weten dat uw vragen voor een antwoord per brief in ons kerkelijk blad bestemd waren. Als de Heere het geeft, zou ik toch juist een antwoord op uw vragen in ons blad willen plaatsen. Het onderwerp trok me een beetje aan om daar wat over te schrijven, maar dan ook niet alleen u, maar ook anderen daarmee te bereiken. U hebt me geschreven dat u met genoegen de verklaring van de Catechismus van onze overleden leraar ds. Chr. van de Woestijne zit te lezen. Maar u stuit op een paar uitspraken waar u geen weg mee weet. Allereerst leest u in die verklaring over de boom des levens in het paradijs, waar Adam en Eva na de val niet meer van eten mochten, want dan zou het alleen een sacrament in hun verdoemenis geweest zijn. Ook hebt u in dezelfde preek gelezen dat niet alleen de ark in de Jordaan moest staan, als de kinderen Israëls door de Jordaan gingen om na de woestijnreis Kanaän te gaan beërven, maar ook de priester moest daar bij zijn, anders zou het Jordaanwater niet vaneen gaan. U laat me weten dat u met uw vragen de integriteit van ds. Van de Woestijne op geen enkele wijze wilt aantasten, maar dat u wellicht in uw onwetendheid met een paar vragen daarover blijft zitten.

Als deze vragen van u mij onder het oog kwamen, ben ik begonnen om allereerst de Catechismusverklaring van ds. Van de Woestijne ter hand te nemen en de uitspraken na te lezen die hij hierover gedaan heeft. Men moet die natuurlijk ook goed in hun verband lezen. De preken die we in dit boek vinden, heeft hij zo uitgesproken. Allereerst wil ik even ingaan op zijn uitspraak over de boom des levens in het paradijs. Ds. Van de Woestijne gekend hebbende, weet ik precies hoe hij zo'n verklaring wist te brengen. In het paradijs stond niet alleen de boom der kennis des goeds en des kwaads, maar ook de boom des levens. We kunnen weten dat de oude schrijvers, waaronder ook Hellenbroek, over de boom des levens hebben gesproken als een sacrament van het verbond der werken, tot een verzegeling van de waarheid der belofte van het eeuwige leven dat God zou schenken, als de mens in het proefgebod staande zou blijven. Als de mens echter van de verboden boom gegeten heeft, heeft de Heere gezegd: ”Zie, de mens is geworden als Onzer één, kennende het goed en het kwaad. Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke en neme ook van den boom des levens en ete en leve tot in eeuwigheid.” De Heere heeft toen de mens verdreven uit de hof van Eden en cherubs bij de hof geplaatst met een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.

De weg ten leven in het werkverbond was dus voorgoed afgesneden. Dat heeft de Heere de mens op deze wijze doen zien. Als de Heere gezegd heeft: ”Zie, de mens is geworden als Onzer één”, dan heeft de Heere daarmee niet bedoeld dat dit nu werkelijk zo was, maar dat de mens dat had willen zijn. En als de Heere gezegd heeft dat de mens nu nog zou kunnen denken dat men de kans nu nog schoon zag om door het eten van de boom des levens nog tot het leven te komen, dan heeft de Heere daarmee niet bedoeld dat Adam en Eva het wellicht nog zouden proberen om door het eten van die boom tot het leven te komen, want Adam en Eva wisten nu wel dat die mogelijkheid er voor hen niet meer was. De Heere had ze al een ander en beter verbond geopenbaard, namelijk het verbond der genade. En het ware geloof mocht daar voor Adam en Eva ook mee gepaard gaan. Dat bleek wel als Adam toen de naam van zijn vrouw veranderde van Manninne in Eva, omdat zij een moeder aller levenden zou mogen zijn. Wat we dus lezen van het plaatsen van de cherubs aan de ingang van de hof, heeft ons zeer veel te zeggen. Het werkverbond is door de mens verbroken, maar het is de ellende van de gevallen mens, dat men altijd nog een weg ten leven zoekt in dat verbroken werkverbond.

De vraag is bij u gerezen, of de mens dan nog het leven zich kon eten aan de boom des levens. De Heere heeft gezegd dat de mens van die boom niet mocht nemen en eten en dan zal leven tot in eeuwigheid. U hebt wel begrepen dat het niet meer mogelijk was dat de mens van die boom zou kunnen nemen en eten en dan nog zou kunnen leven. De Heere heeft met dit te zeggen, dus duidelijk bedoeld dat de mens het leven niet meer zou kunnen vinden door het eten van die boom. Maar het is wel zo, dat de mens een onsterfelijke ziel heeft en als hij onbekeerd sterft, zal men dus blijven voortbestaan. Maar wat heeft ds. Van de Woestijne dus bedoeld? Wel, het zal zo vreselijk zijn als de mens het altijd in een verbroken werkverbond zal blijven zoeken wat daarin niet meer te vinden is. Dan wordt de boom des levens dus een zegel in zijn verdoemenis. Hij heeft dan ook duidelijk gezegd dat de belofte van het eeuwige leven, namelijk van de eeuwige gelukzaligheid in het werkverbond niet wordt vervuld. We hopen dat dit u nu duidelijk mag zijn.

Liever ga ik nu tot uw tweede opmerking over. De Levietische priesters moesten er dus bij zijn, als de ark des verbonds door de Jordaan moest gaan als het volk ook door de Jordaan zou moeten gaan. De Levietische priesters moesten dus eerst met de ark in de Jordaan gaan. U hebt me hier een vraag over gedaan aan de hand van wat u in genoemde preek gelezen hebt. Ik zou op die vraag u zo wel ineens een antwoord kunnen geven, want het is me heel duidelijk wat ds. Van de Woestijne bedoeld heeft, als hij gezegd heeft dat het niet genoeg was als de ark alleen in de Jordaan moest gaan, maar dat de priester er bij moest zijn. Maar ik heb er toch even de verklaring van Matthew Henry op nagezien. En toen mocht het voor mij ook een beetje gaan leven. Matthew Henry wijst er allereerst op, dat het toch wel heel wat is geweest als het volk door de Jordaan moest trekken. In het eerste hoofdstuk van het boek Jozua lezen we dat hij het volk erop moest voorbereiden wat er nu zou gaan gebeuren. Jozua zelf moest daar door de Heere ook op voorbereid worden. We lezen dat de Heere tot Jozua heeft gezegd: ”Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land dat Ik hun, den kinderen Israëls, geef. Alle plaats waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb. Van de woestijn en deze Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier Frat, het ganse land der Hethieten, en tot aan de Grote zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn. Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. Wees sterk en heb goeden moed, want gij zult dit volk het land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te geven.” Het was dus nodig dat de Heere Jozua als de leidsman des volks ook moed insprak als het nu zou gaan gebeuren wat de Heere beloofd had, want Kanaän was het beloofde land. En nu moest Jozua het volk ook moed inspreken. De ambtlieden des volks moesten door het volk heengaan en zeggen: ”Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat om te erven het land, hetwelk de HEERE uw God ulieden geeft om te beërven.”

Nu laat ik even Matthew Henry aan het woord. Hij zegt het volgende: ”Ze kwamen dus aan de Jordaan. Ofschoon hun nog niet was gezegd hoe zij die rivier zouden over komen en zij niet van het benodigde voorzien waren, om zulks op de gewone wijze te doen, nochtans waren zij dus verre voortgetogen in het geloof, zijnde hun gezegd dat zij over de Jordaan zouden gaan. Wij moeten op de weg van onze plicht treden, ofschoon we van tevoren weten dat ons op dezelve zwarigheden zullen ontmoeten, hebbende hoop en vertrouwen op God, dat wanneer ze ons kwalijk zullen bejegenen, Hij ons voor en over dezelve heen zal helpen. Wij moeten het zover brengen als wij kunnen en verder het oog vestigen op de Goddelijke algenoegzaamheid omtrent datgene waartoe wij ons onbekwaam vinden.”

De Jordaan moet ons in het bijzonder doen denken aan de Jordaan des doods. Daar heeft ds. Van de Woestijne in het bijzonder op willen wijzen. Ik wil dan ook hem even citeren in wat voor u onduidelijk scheen te zijn. Hij zegt in die preek het volgende: ”En de Rode zee dan? Die was niet droog hoor! Maar God scheidde de wateren vaneen. Het is gelukkig als God je er geestelijk wat van leert, jongeren en ouderen. Dan kun je wel eens tot op de bodem van de Jordaan kijken. Want daar moet je een keer door. Moet je dan naar Palestina de Jordaan overtrekken? Je moet de Jordaan over om in het hemels Kanaän te komen, de doodsjordaan. En weet je wat nu zo groot is? Als God ze eens een keer laat leeg lopen en dat dan de priesters met de ark erin staan. Dan kun je er zo doorkijken en anders kan je niet sterven. Al zou de ark erin staan, dan gaat het nog niet, want dan wordt de bediening gemist. Wat moest Aäron doen op de ark? Hij moest het bloed der verzoening sprengen op het verzoendeksel. En dan kon hij pas met God spreken. En wij kunnen nimmer tot God komen, zonder het verzoeningswerk van de Middelaar, ook zonder de Priester niet, want Die moet het toepassen. Al zou de ark bij de Jordaan staan en de Priester er niet bij is, dan gaat het water nog niet vaneen. Want de Heere zegt, dat de priesters de ark moesten dragen en in het midden van de Jordaan gaan staan. Zo gaat het geestelijk ook. Vandaar dat zo menig kind van God het benauwd heeft als men sterven moet, omdat men soms de Ark der verzoening wel een weinig heeft leren kennen, maar de Priester niet ziet. En daar hebben de meeste mensen maar geen erg in. Die denken dat het allemaal wel kan buiten de Heere Jezus om.” Ds. Van de Woestijne wijst dan verder op Stéfanus. Hij mocht de hemel geopend zien en de Zoon des Mensen zien.

De ark wees dus duidelijk op het verzoenende werk van de Middelaar. Maar de priester doet ons zien hoe de toepassing daarvan nodig is aan de ziel. En laat ik het nu eens zo eenvoudig zeggen: velen hebben er genoeg aan dat ze weten dat Jezus in de wereld gekomen is om de zonden weg te dragen, van de straf te verlossen en de hemel te openen, maar als u aan hen vraagt of ze ook de Persoon des Middelaars kennen, dan weten ze daar niet van. Die Persoon heeft Zich nooit aan hen geopenbaard en nu denken ze met hun geloof in Zijn verzoenend werk zo de hemel in te kunnen gaan, maar met zulk een geloof komt men er niet. Dan zal straks die Persoon tot hen zeggen dat Hij hen niet kent. Weet u wat het zeggen wil om door de doodsjordaan te moeten gaan? Dat lezen we ook in Jozua 3. Daar horen we de Heere zeggen: ”Want gijlieden zijt door dien weg niet gegaan gisteren en eergisteren.” Hadden de kinderen Israëls niet veel meegemaakt in de woestijn? Ja, dat weten we wel uit de geschiedenis. Maar de weg die ze nu moesten gaan, waren ze nog niet gegaan, gisteren niet en eergisteren niet. En och beste vriend, er zit een man aan u te schrijven die ook heel wat achter zich heeft liggen, maar hij moet nu toch nog een weg gaan die hij nog niet is gegaan, gisteren niet en eergisteren niet. Hij kan er alleen maar door, als die meerdere Jozua er hem door helpt. Als hij Die maar in het oog mag krijgen net als Stéfanus, dan zal het gaan. Dat wordt het uitzien van de ziel, dat Jozua er zijn zal als men door de Jordaan moet. Dat kunnen we ook in de Christenreize van Bunyan beschreven vinden.

Ik heb u al geschreven, dat ik nu weer met smaak heb mogen lezen wat Matthew Henry van deze geschiedenis zegt. Dus daar is uw vraag nu ook weer aanleiding toe geweest. Hij wijst erop dat de ark de ark des verbonds was. Ze werd genoemd de Ark des Verbonds van de HEERE hun God. En nu mochten ze ook vertrouwen op de priesters en de Levieten, die tot dat einde bestemd waren, om de ark voor hen heen te dragen. En dan besluit Matthew Henry de verklaring van deze geschiedenis op de volgende wijze: Dat de priesteren was bevolen in de Jordaan stil te houden, verstrekte:1. Om hun geloof te beproeven en hen een bewijs af te vorderen of zij moed genoeg hadden om hun post hun door God aangewezen, te behouden, daar de wateren boven hun hoofden gerezen waren. Gelijk zij een kloekmoedige stap deden toen ze allereerst hun voeten in de Jordaan zetten, evenzo was hun lang stand houden in dezelve een daad van geen mindere kloekmoedigheid; doch zij wisten dat zij hun bescherming bij zich hadden. Dus moeten in tijden van gevaar de bedienaars van Gods verborgenheden voorbeelden wezen van standvastigheid en van vertrouwen op Gods almacht en goedertierenheid. Ook diende zulks:2. Om het geloof des volks te versterken, ten einde zegepralend Kanaän in te treden en voor geen kwaad te vrezen, zelfs niet in het dal van de schaduwen des doods (gelijk de Jordaan toen was), verzekerd zijnde van Gods tegenwoordigheid, dewelke zich in het midden stelde tussen hen en het allerijselijkste gevaar, tussen hen en de stoute wateren, dewelke anders over hun zielen zouden gegaan zijn. Dus worden Gods kinderen wanneer ze zich in nood bevinden, door Zijn stok en staf beveiligd en vertroost, Psalm 23:4.”

Ik heb dit laatste stukje graag even over willen schrijven, want dat mocht me ook nog weer een weinig tot bemoediging zijn. En misschien zijn er onder de lezers die er ook nog een weinig door bemoedigd worden. Het is nog ouderwetse taal die ik heb moeten citeren, want ik heb ook de oude verklaring van Matthew Henry nog tot mijn beschikking. Maar het kan geen kwaad als de jonge mensen zich door het lezen daarvan zich ook die oude spelling nog eens een weinig eigen zullen maken. Ik hoop dat de vragensteller nu ook is gaan zien wat ds. Van de Woestijne bedoelde, als hij erop wees, hoe de grote Hogepriester toch bij de ark zal moeten zijn. De ark mag er zijn, want de Heere heeft ons de zuivere instellingen gegeven die ons wijzen op de verzoening die door Christus in Zijn dood is aangebracht. En het is groot als we dat bevindelijk voor onszelf aan de weet gekomen zijn. Dan is het binnenste heiligdom des hemels voor ons geopend geworden en hebben we de Godsspraak van boven het verzoendeksel mogen beluisteren. Toen konden we ook sterven en was er zelfs een sterk verlangen om Kanaän in te gaan. Maar na een moeilijke reis door de woestijn en de huilende wildernis van dit zorgvolle leven, al heeft de Heere Zich daarin ook niet onbetuigd aan ons gelaten, kunnen we met al onze bevinding toch niet door de doodsjordaan, als die Jordaan vol aan al haar oevers is. Dan zal de grote Hogepriester over het huis Gods eraan te pas moeten komen om ons door de Jordaan heen te helpen.

Het wonder zal toch ook zo groot zijn als we Kanaän zullen mogen beërven. Hellewichten mogen hemelingen worden. Wie kan dat wonder vatten? Dat heeft de Zoon van God die diepe vernedering en ook die bange zielenangsten gekost onder dat smartelijke lichamelijke lijden. Zijn ziel is geheel bedroefd geweest tot de dood toe. En aan het kruis is Hij van Zijn lieve Vader verlaten geweest. De afgrond heeft geroepen tot de afgrond bij het gedruis van die watergoten. Maar zouden we daar ook niet iets van aan de weet moeten komen? God doet Zijn volk niet gepakt en beladen op de hemel aanreizen. Hij heeft de ellendigen dat land bereid door Zijn sterke hand als Israëls Ontfermer. Maar het meevallen zal daarom zoveel te groter zijn. Men zal er de eeuwigheid voor nodig hebben om het te bewonderen dat men er gekomen is. En toch zou men ook niet graag altijd in die woestijn willen blijven. Hier is men uitwonende van de Heere en inwonende in het lichaam dezes doods. En zo kan men toch wel eens zeer begerig worden om uit dit lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen, om Hem welbehagelijk te mogen zijn. Het zal toch wat zijn om van die oude mens voorgoed verlost te mogen worden en eeuwig bij de Heere te mogen zijn. Dan behoeft men nooit meer te zondigen, ook niet in de gedachten, maar zal men ook in de eeuwige zoete zalige gemeenschap van een Drie-enig God gesteld worden. Daar kan toch het verlangen wel eens sterk naar uitgaan, al zal het wonder steeds groter worden als dat zal mogen gebeuren. Toch gaat het verlangen er wel naar uit en stemt men met die lieve berijming van Datheen in Psalm 42:1 in:

O Heer'! wanneer komt die dag, Dat ik toch bij U zal wezen, En zien Uw aanschijn geprezen?

Ik wil hier maar mee eindigen en ik wens het u en al de lezers van harte toe, dat zo de grote Hogepriester Zich zal doen vinden in de Jordaan des doods, want zo alleen zal men Kanaän binnen kunnen gaan. Dit is, dit is de poort des Heeren; Daar zal 't rechtvaardig volk door treên, Om hunnen God ootmoedig t' eren, Voor 't smaken Zijner zaligheên. Zijt hartelijk gegroet en Gode bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's