Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. N.N. te N.,

Er komt bij u steeds iets terug waar u lange tijd geen last van gehad hebt. U bent nog een oud-catechisante van mij. En dat van veel jaren geleden. Maar u hebt mij eerlijk geschreven hoe het met u gegaan is. U bent onder een verkeerde leer terecht gekomen. En dat bracht met zich mee, dat u ook aan het Heilig Avondmaal hebt deelgenomen. U bent het verkeerde daarvan gaan inzien. En nu wordt u er steeds mee achtervolgd, dat u zich een oordeel hebt gegeten en gedronken. Daarom is het nu uw vraag of ik eens zou willen schrijven over de woorden die we vinden in 1 Korinthe 11 vers 27: ”Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet of de drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren.”

Laat ik u mogen schrijven dat het me tot blijdschap is, als ik zie dat u het verkeerde bent gaan inzien van de weg die u gegaan bent. U zult u toch nog wel herinneren dat ik u op de catechisatie wat anders voorgehouden heb dan waartoe u zich later hebt doen verleiden. Het is de Heere bekend dat de catechisanten me altijd na aan het hart gelegen hebben. Daarom heb ik ze altijd gewaarschuwd voor verkeerde wegen, niet alleen door het in de wereld te zoeken, maar zich ook te laten misleiden door een verkeerde leer. Maar ik weet ook dat men in de jonge jaren ertoe geneigd is om een verkeerde weg in te slaan. Ik ben ook zomaar niet oud geworden. U bent de enige niet die ik van een dwaalweg terug zie komen. En dat verblijdt me dan toch. Maar ik begrijp dat u er zelf geen rust bij heeft dat u zo'n verkeerde weg gegaan bent. U bent in een sektarische godsdienst terechtgekomen. En zo komt men dan ook van het een tot het ander.

Het is mijn bedoeling om nu in mijn antwoord aan u iets te gaan schrijven over een waardige Avondmaalsviering. De tekst spreekt immers over een onwaardiglijk eten van het brood en een drinken van de drinkbeker. Ons formulier om het Heilig Avondmaal te houden, is hierin toch zeer duidelijk. Het formulier begint met de woorden aan te halen waarover ik nu moet schrijven. Er wordt gewezen op de instelling door Christus van het Heilig Avondmaal in de nacht waarin Hij verraden werd. Hij heeft het brood genomen en gedankt, en als Hij het gebroken had, heeft Hij tot Zijn discipelen gezegd: ”Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.” En zo heeft Hij ook de drinkbeker genomen na het eten des Avondmaals, en gezegd: ”Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren totdat Hij komt.” En dan volgen daarop de woorden waar ik nu in het bijzonder over moet schrijven: ”Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren.”

Over het Heilig Avondmaal is er al veel geschreven. We hebben ook onze Catechismusverklaringen van goede oude schrijvers, waarin we bij de verklaring van de zondagen 28, 29 en 30 heel wat over het rechte gebruik van het Heilig Avondmaal kunnen lezen. Ik raad u aan om deze verklaringen aan te schaffen en te lezen. Zelf heb ik in de jaren 61 en 62 van de vorige eeuw me ertoe gedrongen gevoeld om in ons jaarboek uitvoerig over het Heilig Avondmaal te schrijven. Het is toch zulk een heilige instelling! In de nacht waarin Jezus verraden en tot de dood veroordeeld werd, heeft Jezus dat Heilig Avondmaal tot een blijvend sacrament voor de Kerk des Nieuwen Testaments ingesteld. De discipelen hebben de betekenis daarvan toen ook nog niet goed verstaan, want zij waren ook nog niet berekend op wat er nu zou gaan geschieden. Maar wij kunnen het nu weten wat de instelling van dat Heilig Avondmaal ons te zeggen heeft. Christus' lichaam zou nu verbroken en Zijn bloed vergoten worden. En dat tot een verzoening van de schuld Zijns volks. Het geeft me dan ook op dit ogenblik weer veel te denken, als Christus over het brood als Zijn lichaam gesproken heeft. Men zou Zijn lichaam eten, alsof men zelf zijn eigen lichaam gaf tot verzoening van zijn schuld. Welk een nauwe verbinding geeft dit te kennen aan die Persoon des Middelaars. ”Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.” Het was dus alsof men zelf nu die straf onderging. Christus' sterven wordt de Zijnen toegerekend alsof men die zelf had ondergaan.

Dat kan alleen voor een zich schuldigkennend mens recht waarde krijgen. Ik heb nog een heel oud boekje in mijn bezit van een schrijver uit de reformatorische tijd. Het is een boekje van een Franse leraar, die een gemeente had in Parijs. Zijn naam was Carolum Drelincourt. De Dordtse Synode van 1618 en 1619 heeft het lezen hiervan aanbevolen. Het is zielsontroerend als men leest hoe hij zich eerst in het gebed heeft gesteld voor hij zich tot de verklaring van de betekenis van het Heilig Avondmaal begaf. We horen hem dan zeggen: ”Mijn Heere en mijn God, gij noodt mij door Uw genade tot de hoge maaltijd Uws eniggeboren Zoon, mijn Zaligmaker Jezus Christus, maar als ik overdenk wie Gij zijt en wie ik zelf ben, hoe rijk en kostelijk dat de goederen zijn die Gij bereidt en de kleine bekwaamheid die ik heb om dezelve te ontvangen, zo is mijn ziel beangst en ik beef in het naderen van Uw grote heerlijkheid. Bij U, o Heere is de gerechtigheid, maar bij mij de beschaamdheid mijns aangezichts. Want Gij bewoont een ontoegankelijk licht en ik ben gezonken in een afgrond der duisternissen. Gij zijt de Heilige der heiligen en de Heiligheid Zelf. En ik ben niet anders dan onreinheid. Van de voetzool af, tot het hoofd toe, is niets gezond. Op Uw heiligen zoudt Gij niet vertrouwen en de hemelen zijn niet zuiver in Uw ogen, Job 15 vers 15. Hoeveel gruwelijker en stinkender zal ik zijn, ik ellendig mens als ik ben. Indien de Seraphims die branden van ijver en vurigheid tot Uw dienst, zich verbergen voor Uw aangezicht, met wat stoutigheid zal ik dan durven verschijnen voor Uw aangezicht, ik die lauw ben in ijver en lauw in mijn gebeden, die mij niet begeve tot Uw dienst, dan veelal uit gewoonte en die meer genegen ben tot de dingen dezer wereld dan wel tot bevordering van Uw eer? De heilige apostel Petrus achtte zich niet waardig in een schip te zijn met de Zone Gods, want bekend hebbende de kracht Uwer Godheid, riep hij uit: ”Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.” De heilige Johannes de Doper, de grootste onder die van vrouwen geboren zijn en die van moeders lijf aan vervuld was met de Heilige Geest, achtte zich niet waardig nederbukkende, de riem Uwer schoenen te ontbinden. En ik die de snoodste onder alle schepselen ben, ik die van moeders lijf af een overtreder ben genaamd, zal ik mij verheffen tot de hemel, om daar aan te raken de Koning der eer en Die in te halen in het huis mijner ziel? ”

Zo gaat deze schrijver maar even door in het verfoeien van zichzelf. Het is daarbij echter wel niet gebleven, want hij gaat verder met te zeggen: Ik beken dat ik jammerlijk, ellendig, arm, blind en naakt ben, maar ik zal de raad volgen die mijn Zaligmaker de engel der gemeente van Laodicéa gaf. Ik zal van Hem kopen goud met vuur beproefd, opdat ik rijk worde, en witte klederen, opdat ik bekleed zij, en dat de schande mijner naaktheid niet gezien worde, en zalf mijn ogen met ogenzalf, opdat ik zien moge. Wanneer ik al de armste der wereld ware, zo kan ik dit nochtans kopen, want de geestelijke goederen worden gekocht zonder geld, om niet. O Heere Jezus, Gij Die mij het meeste geeft, zult mij toch het minste niet weigeren, Rom. 8:32. Dewijl Gij mij genood hebt tot Uw maaltijd, dat Gij mij Uw hart geopend hebt en de verborgenheden Uwer liefde mij te kennen hebt gegeven, zo zult Gij dan ook een verandering van klederen geven, niet gehaald zijnde van Uwe

vijanden, hetwelk Simson de Filistijnen gaf, maar genomen van Uzelf, als hetgeen Jonathan David gaf, die hij beminde als zijn ziel. Want Gij zijt ook de Heere onzer gerechtigheid. En Gij zijt ons van God geworden, wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing, 1 Kor. 1:30. Het gaat niet met deze heilige maaltijd die onze Zaligmaker bereidt, als met die van Simon de farizeeër, alwaar dat noch water was om Zijn voeten te wassen, noch olie om Zijn hoofd te zalven. Maar gelijk in het eerste Avondmaal, Jezus Christus de voeten Zijner discipelen wies en droogde die met de linnen doek waarmede Hij omgord was. Alzo, wanneer Hij Zijn Avondmaal uitdeelt, zo wast Hij ons de voeten, maakt ze nat met Zijn bloed en droogt die met die blinkende zijden sluier, welke is de rechtvaardigmaking der heiligen.”

Ik zou wel door willen gaan met te citeren wat deze leraar heeft geschreven over een rechte gang naar het Heilig Avondmaal. Maar daar zal dan toch iets van gekend moeten worden om aan die tafel deel te kunnen nemen. Deze leraar wist zich diep weg te zetten vanwege zijn onreinheid en onwaardigheid, maar mocht ook weten dat het Heilig Avondmaal nu juist voor zulk een mens is ingesteld. En daar zullen we ook iets van moeten weten om een onwaardige en dan toch juist als een waardige disgenoot aan dat Heilig Avondmaal deel te nemen. Het ware geloof zal er daartoe moeten zijn. Dat geloof is een door God geschonken geloof. Ik heb juist de laatste tijd er nogal eens herhaaldelijk op gewezen, dat wij allen wel gelovige mensen zijn, maar ik zeg dat niet op zo'n oppervlakkige wijze als dat dit veeltijds wordt gedaan. Zijn wij allen gelovige mensen? Ja, maar wie geloven we? We geloven de duivel, die de vader der leugenen is en een mensenmoorder van den beginne. Als deze verleider tot Eva kwam, heeft hij haar de vraag gesteld: ”Is het ook dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van alle boom dezes hofs? ” De vrouw wist dat de Heere dit gezegd had. Maar toen heeft de slang gezegd: ”Gijlieden zult den dood niet sterven. Maar God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.” Als de slang dit sprak, zag de vrouw dat die boom goed was tot spijze en dat hij een lust was voor de ogen, ja een boom die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.

Wat doen wij nu als gevolg daarvan? Altijd de duivel geloven. De man die dit zit te schrijven, sluit zich daar bij in, want hij gelooft altijd de duivel maar weer en stelt daarmee God tot een leugenaar. Maar met de duivel te geloven, komt het altijd verkeerd met ons uit. We brengen ons daarmee in duisternissen en verdenkingen van de Allerhoogste. Maar nu is de Heere zo goed dat Hij altijd bij Zijn volk er aan te pas komt, om de ogen ervoor te openen dat men de leugenaar heeft geloofd. En zo kan het ook alleen maar weer een wonder worden, als we iets goeds bij God vandaan krijgen te geloven. U hebt me gevraagd om eens te schrijven over een onwaardiglijk eten en drinken in het Heilig Avondmaal. Nu, ik wil niet hard in mijn oordeel over u zijn, want ik heb gemeend te moeten bemerken dat het u niet alleen leed is wat u gedaan hebt, maar dat u nu met vrees daarover bent vervuld. U kunt nu niet meer loskomen van de tekst waarover ik op uw verzoek nu deze brief zit te schrijven.

Wat het woord onwaardiglijk te zeggen heeft, kunnen we allen wel weten. We zullen het ons allen wel onwaardig moeten keuren om aan dat Heilig Avondmaal deel te nemen. Die leraar die ik zo-even aan het woord gelaten heb, was ook een onwaardige Avondmaalganger, maar hij was het onwaardig in de waarneming van wie hij in zichzelf was en bleef. Zulke onwaardigen worden juist genodigd tot 's Heeren tafel. Maar u hebt wel begrepen dat zulk een onwaardigheid niet bedoeld wordt. De apostel zegt niet, dat wie onwaardig zijnde en zichzelf zo kennende, maar die onwaardiglijk eet en drinkt, wat niet anders zeggen wil dan dat men niet behoort tot de genodigden aan 's Heeren dis. We moeten daar het formulier maar eens goed over nalezen. Er kan een zondige levenswandel zijn, waardoor men zich onwaardig maakt om aan die heilige dis deel te nemen. Ik heb al van alles meegemaakt, zoals u wel weet. En dan denk ik aan mensen, ja zelfs aan leraars, die in de zonden leefden en toch het Heilig Avondmaal durfden te gebruiken. Voor mij is dat echt een raadsel geweest, hoe zelfs een leraar dat heeft durven doen. Ja, afgezien nog van het Heilig Avondmaal, is het voor mij onbegrijpelijk geweest, dat zulk een leraar in het openbaar een gebed heeft durven doen. Tegen het openbaar gebed ziet men als voorganger al zo op, dus het wil toch wat zeggen als men zonder daartoe de hulp des Heeren te kunnen inroepen, zulk een gebed in het openbaar durft te doen. Ik weet wel, als ik me daar zo over uitlaat, er dan wel gezegd wordt dat het me aan ontdekking ontbreekt, maar zulke ontdekte mensen mogen hun ontdekking wel van me houden. De ware zielsontdekking openbaart zich in zulk een schuchterheid als van die leraar die ik zoeven aan het woord gelaten heb.

We zullen het onszelf recht onwaardig moeten leren keuren om niet onwaardiglijk te eten en te drinken. Daar heb ik nu in het bijzonder even op te wijzen. U bent onder een zuivere separerende en ontdekkende waarheid opgegroeid en u kon het dus weten wat er gekend moet worden om een ware disgenoot te kunnen zijn. Maar u hebt u door een valse leer laten misleiden. En nu komt het bij u terug wat u in uw jeugd is voorgehouden. Nu, ik ben er blij mee, als u dat bent gaan inzien. En ik wil u dan ook in liefde een antwoord op uw vraag geven. U hebt me meegedeeld dat u lange tijd die zelfveroordeling niet gehad hebt over wat u gedaan hebt. Maar nu de laatste tijd wordt u er wel over aangevallen in uw binnenste. U weet niet of dit van God of van de satan is en omdat u bang bent voor zelfbedrog, hebt u mij uw vraag gesteld. Nu, ik kan u wel zeggen dat het van de satan is, als het u van binnen gezegd wordt dat u nu nooit meer zalig kunt worden. Met u zullen er vele andere mensen zijn, die onder een verkeerde leer zijn opgegroeid en aan het Heilig Avondmaal hebben deelgenomen, maar die zijn gaan inzien dat het anders is dan dat het ze van der jeugd aan is voorgehouden. Nu is het bij u wel zo, dat u zich schuldig gevoelt, omdat het u in der jeugd anders is voorgehouden en dat u zich daarmee bij een verkeerde leer hebt aangesloten. Maar daarmee hebt u toch nog niet de onvergefelijke zonde tegen de Heilige Geest gedaan. Een jong mens ligt ervoor bloot om zich voor een tijd te laten misleiden door een valse godsdienst die voor het vlees veel aantrekkelijker is. Maar zo kan men ook voor een tijd zich laten misleiden tot een zondige weg in de wereld. Dat staat echter de Heere niet in de weg om naar zulk een mens nog in genade om te zien. Maar u moet het nu wel zoeken onder een prediking als waaronder u opgegroeid bent. De Heere mocht het opgaan onder de zuivere leer der Waarheid voor u nog dienstbaar willen stellen tot uw eeuwige zaligheid. Ik weet niet of u ook nog kinderen hebt, maar als die er mogen zijn, dan mocht u maar recht gevoelen dat zij ook een ziel hebben die voor een eeuwigheid bestemd is. Het is nog niet zolang geleden dat ik zo'n gezin met kinderen gedoopt heb, want die kinderen waren ongedoopt gebleven. Bij het grote verval dat zich in deze tijd openbaart, doet het me nog goed als ik dit mag beleven. Door het schrijven van het antwoord per brief ben ik aan de weet gekomen dat er meer mensen zijn die in hun jonge leven een verkeerde stap gedaan hebben, maar die op latere tijd toch tot inkeer komen en zijn gaan zien dat het nodig is om terug te keren tot wat ze verlaten hebben.

De zonden mochten recht zonden voor u worden. Dan zal men weten wat men te doen heeft, om zich niet langer schuldig te maken aan het lichaam en bloed des Heeren. Denk over die woorden toch eens goed na. Er zal plaats moeten komen in ons leven voor wat in het Heilig Avondmaal in het verbroken brood en de vergoten wijn ons wordt voorgesteld. Zo zal men als een zich schuldigkennend mens ertoe verwaardigd kunnen worden om door de tekenen heen te mogen zien op dat verbroken lichaam en vergoten bloed van die gezegende en dierbare Zaligmaker. Dat wens ik u van harte toe en wil daarmee mijn brief voor u en de andere lezers besluiten. De Heere schenke over dit geschrevene Zijn onmisbare zegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's