Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevr. N.N. te N.,

Uw brief heb ik gelezen. En zo weet ik daaruit hoe u tot uw vragen aan mij gekomen bent. U hebt mij gevraagd om over twee teksten te schrijven die ons geheel van onszelf afwijzen en heenwijzen naar de Persoon des Middelaars. Zo schijnt het u wat te zeggen te hebben wat u in Matthéüs 1 gelezen hebt, als de engel des Heeren tot Jozef heeft gezegd: En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten Jezus; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.” Ook de woorden die we vinden in Handelingen 4:12 gaven u veel te denken. Daar lezen we: En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.” Ik had gedacht om nu over deze laatste woorden iets te schrijven.

Deze woorden moeten we in verband zien met wat we in het vorige hoofdstuk beschreven vinden. Daar kunnen we de genezing van een kreupele man beschreven vinden. Petrus en Johannes zijn daarom voor de Joodse raad gedaagd. Ik heb dit ook altijd een aantrekkelijke geschiedenis gevonden. Daarom wil ik daar ook iets over schrijven. Petrus en Johannes zijn omtrent de ure des gebeds naar de tempel gegaan. En daar vonden ze een zeker man, die kreupel was van zijner moeders lijf, die dagelijks neergezet werd aan de deur des tempels, genaamd de Schone. Die man zat daar om een aalmoes te begeren van degenen die in de tempel gingen. Hij heeft ook een aalmoes van Petrus en Johannes begeerd. Allereerst rijst nu de vraag bij ons, waarom Petrus en Johannes nu nog naar de tempel gingen. De Heere Jezus heeft Zijn discipelen gezegd dat ze het Evangelie onder alle volken moesten gaan prediken. Maar Hij heeft eraan toegevoegd: ”beginnende van Jeruzalem.” Dus zo zijn ze daarin ook de stem des Heeren gehoorzaam geweest. Deze kreupele man moest ook nog toegebracht worden. Er was in deze ure ook wel een grote toeloop van mensen te verwachten, zodat daardoor wat hier gebeurde ook meer bekendheid kreeg. Het wonder dat nu plaatsvond zou voor de mensen die Jezus verworpen hadden, toch wel het bewijs ervan kunnen zijn dat die Jezus Wiens kruisdood ze hadden begeerd, toch wel de ware Messias moest zijn geweest Die in de wereld komen zou. De verharding van dat volk was toch wel een verschrikkelijke zaak. Alleen na die uiterste verharding moesten de apostelen zich tot de heidenen wenden. Maar hoewel het merendeel van het volk zich aan de verharding overgaf, zo had de Heere er toch nog wel onder die Hij tot de zaligheid gekend en verkoren had. En we geloven dat het wonder dat aan deze man geschied is, voor zijn ziel ook ten goede is geweest.

Hij heeft meer mogen ontvangen dan een aalmoes waarom hij had gevraagd. Als hij om een aalmoes heeft gevraagd, heeft Petrus tot hem gezegd: ”Zie op ons.” En dan heeft Petrus daarop laten volgen: ”Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: In den Naam van Jezus Christus, den Nazaréner, sta op en wandel.” En Petrus heeft hem bij de rechterhand gegrepen en hem opgericht. En terstond werden zijn voeten en enkels vast. En hij opspringende stond en wandelde en ging met hen in de tempel, wandelende en springende en lovende God. Dit wonder was door al die mensen die daar waren, niet te looche­nen, want ze aanschouwden het voor hun ogen wat er nu plaatsvond. En dan vermeldt het vierde hoofdstuk ons ook nog dat deze mens meer dan veertig jaren oud was, aan wie dit teken der genezing geschied was. Dat geeft ons ook wel weer wat te denken, want hij heeft dan ongetwijfeld ook wel aan die poort gezeten als Jezus daar voorbijging. Maar Jezus heeft die man niet van zijn kreupelheid genezen. Het wacht altijd dus maar op de door God bepaalde tijd. En deze man kreeg nu niet waarom hij vroeg, maar waarom hij niet vroeg.

Dat is het wonder van het zalig worden. Hij heeft niet gevraagd om van zijn kreupelheid verlost te worden en hij heeft ook niet om zijn zaligheid gevraagd. Er mocht echter geen bedelaar onder Israël zijn. In Deuteronomium 15 kunnen we dat lezen. De Heere zou het volk rijkelijk zegenen in het land dat Hij het volk tot een erfelijke bezitting zou geven. Maar dan moest men ook naar de stem des Heeren vlijtiglijk horen. En als er armen zouden komen, dan moest men daar goed voor zorgen. Dan zou men dus niet als die kreupele man aan de schone poort des tempels behoeven te gaan zitten om daar bedelende de hand op te houden voor die mensen die de tempel ingingen. Maar hoewel het nu niet aan Schriftgeleerden ontbrak, die de wet van Mozes toch wel goed kenden, zo zat daar toch die man te bedelen aan die poort. Het zal voor de dienaren van Mozes wel tot een ergernis zijn geweest dat die man aan de poort des tempels zat te bedelen. Ze zullen wel met minachting op hem hebben neergezien. Maar men behoefde niet met minachting op hem neer te zien, want dat die man daar zat, was eigenlijk zijn schuld niet, want als die dienaren van Mozes de wet van Mozes nauwkeurig hadden onderhouden, dan behoefde die man daar niet te zitten. Naar de wet van Mozes mocht die man niet zo arm zijn, dat hij aan die poort moest bedelen. De wet van Mozes hielp hem echter niet, dus daarom zat hij daar nu. Maar die door Mozes niet geholpen worden, die kunnen gelukkig nog door Christus geholpen worden. Maar dat gebeurde op de door God bestemde tijd. Deze man heeft dus al wel een hele tijd aan die poort van de tempel gezeten. De Heere Jezus was hem dus ook al wel voorbijgegaan. Daar kunnen we ook wel weer een lering in zien liggen. Een oprechte kreupele ziel kan ook wel eens bij zichzelf denken, dat als de Heere Jezus nog op aarde was, dat er dan wel meer kans was om door Hem geholpen te worden. Men had dan zomaar tot Hem te gaan en werd dan zeker niet afgewezen. Maar het is gebleken toen Jezus op aarde was, dat men het zomaar niet tot Hem wendt. Er moet altijd maar plaats voor Hem gemaakt worden in het zondaarshart. En als dat gebeuren mag, dan behoeft Hij er niet voor op aarde te zijn om zulk een kreupel mens te helpen, want Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. Het komt er maar op aan, dat we goed aan de weet gekomen zijn dat de wet ons niet kan helpen. Dan moet er werkelijk wat gebeuren. Die man aan de poort zal wel nooit het tijdstip hebben kunnen vergeten dat Petrus en Johannes tot hem gekomen zijn. Het was de ure des gebeds, zijnde de negende ure. Er kwamen dan altijd zoveel mensen naar de tempel. Maar die man kon daar uit zichzelf niet komen. Hij moest daarheen gedragen worden. Nu, er zijn altijd wel gewillige mensen om je naar Mozes te dragen. En uit zichzelf bleef die man het ook altijd wel bij Mozes zoeken. Maar volgens de wet van Mozes had hij daar toch niet mogen zitten. En die mensen die daar voorbij gingen, zullen zich naar de wet van Mozes ook nog wel bij de Heere zich aangenaam hebben willen maken door een aalmoes aan die man te geven. Maar ze konden die man niet van zijn kreupelheid afhelpen.

Toen Petrus en Johannes daar kwamen, begeerde hij van hen ook een aalmoes. Maar Petrus sterk op hem ziende, zeide tot hem: ”Zie óp ons.” Dat woord hield wat in! Hij moest van de dienstbaarheid van de wet afzien en hij moest op Petrus en Johannes zien als dienaren van het Evangelie van Christus. Die dienaren van het Evangelie van Christus kwamen daar niet om hem met wat zoethoudertjes buiten Christus op de been te houden. De aalmoezen moesten die man in het leven houden. En nu hoorde hij uit de mond van Petrus: ”Zilver en goud heb ik niet.” Nu, als het zo was, dan kon die man het toch beter bij die dienaren van Mozes zoeken. Die hielden hem buiten Christus in het leven. Ja, die proberen je altijd buiten Christus in het leven te houden. Maar het leven is toch alleen maar in die Persoon te vinden. Maar dat is nu juist het heilgeheim. Och, hoe lang kan de ziel toch onder de dienstbaarheid der wet bij Mozes nog om genade bedelen. Maar we zijn er goed mee, als we bij Mozes zelf terechtkomen. Mozes zelf zal je niets geven, maar de dienaren van Mozes, die Mozes niet goed kennen, trachten je altijd buiten Jezus je wat in de handen te stoppen. Mozes zelf doet dat niet. De wet wordt voor de ware kreupele ziel een tuchtmeester tot

Christus. De tempeldienst die Mozes aanvankelijk had moeten instellen, had nu al lang en breed afgedaan. Het voorhangsel des tempels was gescheurd, van boven naar beneden. Er was door een nauwkeurige onderhouding van de ceremoniële wet aan Mozes geen dienst meer te bewijzen. Straks zou die tempel helemaal afbranden.

Het ogenblik was voor die kreupele man aangebroken, dat hij niet langer meer tot zijn onderhoud bij die poort des tempels behoefde te zitten. O, wat is de ziel er toch goed mee, als al die ophouders op de weg ze eens schoon ontvallen! Maar het blijkt steeds maar weer, dat de Heere Zelf de mens daar eens moet brengen, anders blijft men altijd nog vrucht zoeken aan een dorre en vervloekte boom. O, zo tobt de ziel toch wat af, soms jaren lang. Nu ja, laat ik ook dit zeggen: men heeft er eigenlijk zijn gehele leven voor nodig om er steeds maar achter te komen dat men tevergeefs nog een goede hoedanigheid bij zichzelf zoekt. Toch behaagt het de Heere evenals bij deze kreupele man, een ogenblik te doen aanbreken, waarin al het eigen koopgeld er schoon aan moet. En dan wordt toch het geheim ontdekt waarvan deze geschiedenis getuigt. Dan vindt er een radikale afsnijding plaats van het leven zoeken buiten Christus. En een oprechte bekommerde ziel gaat het toch wel zien dat het daarheen moet. Maar die wordt ook gewaar dat het een Godsdaad zal zijn om een mens daar te brengen. Dat wacht echter altijd op 's Heeren tijd. En dan geschiedt dat zo onverwacht en ongedacht, net als bij die kreupele man. Als Petrus en Johannes hier niet bij die poort des tempels gekomen waren, zou hij er tot zijn dood toe gezeten hebben. Maar voor die kreupele man hielden al de aalmoezen ineens op, die uit de beurzen van Mozes' dienaren hem gegeven werden. Er kwamen nu twee mensen tot hem die moesten zeggen: ”Zilver en goud heb ik niet.” Maar daar bleef het toch niet bij. Daar volgde wat op. ”Maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: in den Naam van Jezus Christus den Nazaréner, sta op en wandel.” Dat geschiedde dus niet in de naam van Mozes, maar in de Naam van Jezus Christus den Nazaréner. In de Naam van Hem Die Zich zo diep vernederd had, dat Hij in dat verachte Nazareth was opgevoed, waarom Hij door het Jodendom veracht en verworpen was geworden. Maar die Jezus de Nazaréner was nu zo luisterrijk verhoogd, want Die had Zijn werk gedaan dat tot verlossing van zondaren nodig was. En daarom kon er nu wat gebeuren waar die man niet op gerekend had. ”En hem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels vast. En hij opspringende stond en wandelde en ging met hen in de tempel, wandelende en springende en lovende God.” Wat zullen de mensen die daar waren toch vreemd opgekeken hebben.

Maar nu laat de geschiedenis ook zien hoe de Heere getuigenis geeft aan Zijn Eigen werk. En nu kom ik vanzelf wel bij de tekst waarover ik op uw verzoek moet schrijven. We lezen dat al het volk hem zag wandelen en God loven. En zij kenden hem dat hij die was, die om een aalmoes gezeten had aan de Schone poort des tempels; en zij werden vervuld met verbaasdheid en ontzetting over hetgeen dat hem geschied was. Maar toen heeft Petrus nog een toespraak tot het volk in de tempel gehouden. Ik kan heel die toespraak nu niet citeren. Het is te lezen in het derde hoofdstuk, hoe de apostel het volk nog ernstig gewaarschuwd heeft. Hij heeft het maar onomwonden gezegd wat men gedaan had in de verwerping van Christus. En die prediking heeft veel vrucht gedragen, want het getal van de ware volgelingen van de apostelen groeide ineens van drieduizend tot vijfduizend. Het werd nu wel weer tijd voor de Joodse raad om te vergaderen. Nu, voor die raad heeft Petrus zich ook moeten, maar ook mogen en kunnen verantwoorden. De kreupele man was daar ook bij, want we lezen: ”En ziende den mens bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen.” De monden werden gestopt. O mevrouw, als zo uw kreupelheid nog eens genezen mag worden als bij die man, dan zal het ook voor u mogen gelden: ”Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt.”

De Joodse raad kon niets meer beginnen. Petrus heeft het die raad maar eerlijk gezegd, dat Christus de Steen was, Die van hen als de bouwlieden veracht was, maar tot een Hoofd des hoeks geworden was. En dan heeft hij daarop laten volgen: ”En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.” Wat heeft Petrus daar nu vrijmoedig getuigenis van mogen geven. Dat was nu dezelfde Petrus die zijn Meester had verloochend en tot drie keer toe gezegd had: ”Ik ken de mens niet.” O, wat gaat dat werk Gods dan toch onwederstandelijk door! Christus had voor Petrus gebeden dat zijn geloof niet op zou houden. De satan had hem wel zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar die aanslag is toch mislukt. Het ligt voor de Kerk toch zo eeuwig vast in die onveranderlijke Goddelijke raad en in dat volbrachte werk van Christus. Petrus heeft dan ook in de tekst gesproken over een moeten zalig worden. Dat zalig worden houdt toch wat in! God wil geen ongerechtigheid meer in Zijn volk aanschouwen. Men wordt verlost van het hoogste kwaad en gebracht tot het hoogste goed. Van eeuwigheid is men daartoe verkoren. En in de tijd is de dure prijs daarvoor betaald. Niemand zal de door God gekenden uit Christus' hand kunnen rukken, noch uit de handen des Vaders. God wil geen zonden meer in die door Hem verkorenen en gekenden zien. Ook de zonde van het ongeloof telt Hij niet meer mee. Men kan met zijn geestelijke kreupelheid overal aan getwijfeld hebben, maar die twijfel staat God ook niet in de weg. Hij zegt: ”Komt dan maar, en laat ons te zamen rechten.” O, dat is om bang van te worden! Nee, zegt de Heere, daar behoeft u niet bang voor te zijn. ”Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” U zult zeggen: ”Ja maar, daar moet de Heere een mens brengen. Dat is goed opgemerkt, maar als u zo kreupel bent dat u uit uzelf ook geen stap kunt doen, evenals die kreupele man, dan kan de Heere Zijn werk doen. Maar altijd op Zijn tijd en wijze. Daar wachtte het bij die man ook op. Hij is evenals andere dagen naar die poort des tempels gebracht en had gedacht daar ook wel weer kreupel vandaan te komen. Maar nu kwam hij er springende en zingende vandaan.

Men zal moeten weten dat dit geen mensenwerk, maar een Goddelijk werk is. De woorden waarover ik op uw verzoek iets moet schrijven, houden toch wat in! De zaligheid is in geen ander. We moeten afgebracht worden buiten die enige naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Dat is niet tegen te houden. Dat werk gaat onwederstandelijk door. Christus heeft Zijn werk ook niet voor niets gedaan. Die naam is onder de mensen gegeven. De Vader heeft er Zijn Zoon voor over moeten hebben. Een andere weg tot de zaligheid was er niet. Er is maar één Ladder Jakobs geweest en maar één koperen slang. De Zoon van God moest mens worden. De zonden van gevallen mensen moesten Hem toegerekend worden, alsof Hij Zich daar schuldig aan had gemaakt. En toch, Hij was niet alleen waarachtig mens, maar ook rechtvaardig mens. De Joden hebben valse getuigen moeten zoeken om Hem te beschuldigen. Pilatus moest Hem ook onschuldig verklaren en ook Pilatus' vrouw. Hij moest sterven als een Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Och, ik hoop dat dit dierbare borgwerk u recht gepast zal mogen worden. Wat valt de mens er dan toch met al wat van hem zelf is schoon tussen uit. Daar moet het heen, want met al ons eigen werk komen we er niet. We willen altijd nog anders zijn dan dat we zijn. Dat moet een keer ophouden. We moeten worden die we zijn en het ten volle overnemen dat er van ons niets goeds meer te verwachten is. Zo kan het werk van de Middelaar recht alle waarde voor ons krijgen. Dat heeft Petrus ook geweten. Daarom heeft hij ook nog zo'n diepe val moeten maken. Maar Jezus heeft hem toen liefderijk aangezien. En toen is hij naar buiten gegaan en heeft hij bitterlijk geweend. Zo heeft Christus een volkomen Zaligmaker voor hem kunnen zijn. Ik hoop dat dit bij u ook spoedig zal mogen gebeuren. Nu zou ik wel willen blijven schrijven over dit onderwerp, want het zit bij mij ook altijd nog maar weer daar vast dat ik anders wil zijn dan dat ik ben. Ik moet ook steeds maar weer overnemen dat er geen zelfverbetering van me wordt geëist. Nu, ik sluit hier maar dit schrijven af en wens u van harte toe dat het geschrevene u tot lering zal mogen zijn. En dat de Heere u Zelf dit leren zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's