Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Feestdagen

Waar komt het gebruik vandaan om de feestdagen in het kerkelijk leven te onderhouden? Waarom zijn Pasen en Pinksteren op zondag en Kerst niet? Waarom komt daar nog een tweede feestdag achteraan? Waarom is Hemelvaartsdag een vrije dag met overdag kerk en Goede Vrijdag een werkdag met een kerkdienst 's avonds? Waarom houden de Schotten de feestdagen niet en wij wel? Kunnen wij er eigenlijk wel principieel op tegen zijn, wanneer de overheid een van de algemeen erkende christelijke feestdagen (bijvoorbeeld Tweede Pinksterdag) zou willen afschaffen?

Vragen waarvoor in de zomertijd goede gelegenheid is om eens nader op in te gaan.

Om te beginnen stellen wij vast dat er een principieel verschil is tussen de zondag en de feestdagen. De wekelijkse rustdag ten behoeve van de dienst des Heeren is een instelling Gods. Deze dag is door de Schepper bij de schepping geheiligd tot Zijn dienst. Van de feestdagen kan dat niet gezegd worden. Zij zijn ingesteld door de kerk.

Hoe is dat gegaan? In het Nieuwe Testament lezen we daar nog niet van. Maar een geslacht verder blijkt de kerk haar eigen jaarlijkse Pasen te hebben. Wij weten dat uit het meningsverschil dat toen openbaar kwam over de datum. De gemeenten in Klein-Azië hielden vast aan de veertiende van de maand Nisan, op dezelfde dag als de Joden hun Pascha vierden en waarop Christus met Zijn discipelen had aangezeten. Zij noemden deze dag het 'Pascha van het kruis', terwijl zij twee dagen later, op 16 Nisan, het 'Pascha van de opstanding' hielden. Daarbij deed het er niet toe of deze dagen op zondag vielen of op een dag in de week. In Rome gaf men echter de voorkeur voor de zondag na 14 Nisan als de eigenlijke dag van Christus' opstanding.

De welbekende bisschop Polycarpus van Smyrna, die de apostel Johannes nog gekend had, reisde in zijn hoge ouderdom omstreeks het jaar 154 naar Rome om in een gesprek met bisschop Anicetus te trachten, doch tevergeefs, deze zaak op te lossen. Het verschil in praktijk bleef bestaan totdat in 325 op het concilie van Nicea besloten werd dat voortaan overal Pasen gevierd zou worden op dezelfde dag, te weten de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente.

Uit deze geschiedenis blijkt, dat men in die tijd Pasen een bredere betekenis gaf dan de herdenking van Christus' opstanding alleen. Pasen was één herdenking van het heil dat Christus voor Zijn kerk verworven had en omvatte de gedachtenis van Zijn lijden en sterven, opstanding en hemelvaart met de uitstorting van de Heilige Geest. Dit groeide uit tot een zogenaamde 'Paaskring' die vijftig dagen duurde, waarin Christus' verhoging werd herdacht, uitlopend op de Pinksterdag. Deze Paascyclus werd voorafgegaan door een periode van veertig dagen vasten, waarin men bepaald werd bij Christus' vernedering.

Deze vastendagen ontwikkelden zich tot de lijdensweken die wij nu nog kennen, met speciale aandacht voor de laatste week, met Palmzondag en Goede Vrijdag. In de vijftig dagen na Pasen kregen Hemelvaart op de veertigste en Pinksteren op de vijftigste dag na Pasen een zelfstandige betekenis. Een en ander kreeg zijn beslag in de vierde eeuw.

De herdenkingsplechtigheden breidden zich al verder uit. Zo werd Pinksteren eerst één dag gevierd, maar in de negende eeuw was dat al uitgegroeid tot acht dagen, die welhaast onvermijdelijk aanleiding werden tot allerlei losbandigheid, zodat paus Bonifatius VIII (rond 1300) het aantal pinksterdagen weer terugbracht tot drie. Soortgelijke dingen gebeurden bij de andere feestdagen, die eveneens de neiging vertoonden uit te groeien in allerlei ijdel vertoon, terwijl het geestelijke leven steeds meer verzonk in de duisternis van allerhande bijgelovigheid.

Het ontstaan van de Kerstdagen is een heel ander verhaal. Het oudste getuigenis daarvan is een kalender die in Rome bewaard gebleven is en die stamt uit het jaar 336. Op deze kalender staat bij 25 december vermeld 'Christus geboren in Bethlehem in Judea'. Hoe was men daartoe gekomen? De Schrift bevat geen enkele aanwijzing aangaande de datum van de geboorte van de Middelaar. Het enige wat men daarvan zou kunnen zeggen, is dat de Heere Jezus geboren is in de tijd dat de herders de nachten plachten door te brengen met hun kudden op het veld. Dat deden zij in de zomermaanden, en beslist niet in de winter.

Hoe is men dan tot die 25 e december gekomen? Waarschijnlijk op de volgende manier, die in elk geval typerend genoemd kan worden voor de denkwijze van de tijdrekenaars van die tijd. Op een dergelijke wijze hield men zich ook bezig met berekeningen over de jongste dag.

Op 25 maart begon bij de Romeinen de lente. Dat moest dan wel tevens de datum van de schepping zijn en daarom ook de gepaste datum voor de boodschap van Gabriël aan Maria. En zo voortgaande kon men dan komen bij 25 december als de geboortedag van Christus.

Daarmee ging men in Rome dan wel in tegen de in het oosten veldwinnende gewoonte om Christus' komst in het vlees te gedenken op 6 januari. Het zou te ver voeren om te beschrijven hoe men, op een dergelijke fantaserende manier, in Egypte op deze datum gekomen was.

Maar het kwam in Rome wel goed uit om voor die andere berekening te kiezen. De 25 e december was bij de heidense Romeinen het zonnewendefeest, 'de dag waarop de hemelbol zo weldadig voor de aarde zijn zegen voor het geschapene begint te hernieuwen'. De kortste dag was dan voorbij, het licht had de duisternis weer overwonnen. Men noemde deze dag de 'dies natalis Solis Invicti', de geboortedag van Sol Invictus, de Onoverwinnelijke Zon. De zonnegod was in de latere keizertijd de staatsgod van het Romeinse rijk, wiens geboortedag met veel feestelijkheden werd gevierd.

De sinds kort christelijke overheid (de eerste christenkeizer Constantijn de Grote) nam deze dag over, maar nu als de geboortedag van de Zonne der gerechtigheid. De vreugde moest voortaan een geestelijke blijdschap zijn. Vandaar dat op keizerlijk bevel alle openbare en wereldse feesten op 25 december werden verboden en dat de schouwburgen en renbanen gesloten moesten zijn.

Dat deze oorsprong van de Kerstviering bekend bleef, moge blijken uit een Syrische tekst uit de dertiende eeuw: 'De oorzaak waarom de vaderen het feest van 6 januari veranderden en naar 25 december verplaatsten, was deze. De heidenen plachten op 25 december het feest van de geboortedag van de zon te vieren en ter ere van dat feest lichten aan te steken. Aan dit vreugdefeest en schouwspel lieten zij ook de christenen deelnemen. Omdat nu de leraars der kerk bemerkten dat de christenen hierdoor aangetrokken werden, troffen zij voorzorgsmaatregelen en vierden op deze dag, 25 december, voortaan het feest van de ware geboorte, maar op 6 januari het feest van de verschijning.' Dat laatste staat nu nog bij de roomsen bekend als Epifanie of het Driekoningenfeest.

De bedoeling van deze ingreep zal wel goed geweest zijn, de mensen van het heidense feest afhouden door dat feest christelijk te maken. Maar of ieder dat begrepen zal hebben? Het gevaar van syncretisme (vermenging van godsdiensten) was daardoor wezenlijk. Hoe licht konden de mensen niet denken, dat Christus en de heidense zonnegod eigenlijk dezelfden waren.

Aan het einde van de vierde eeuw kwam, het eerst in Frankrijk en Spanje, het gebruik op, om aan de Kerst, net als aan Pasen, een voorbereidingstijd vooraf te doen gaan, die de naam van adventstijd kreeg. Advent betekent komst. In deze weken werden de kerkgangers bepaald bij de Messiaanse profetieën in het Oude Testament en de beloften aan de vaderen gedaan. De duur was verschillend. In de elfde eeuw werd het aantal adventszondagen vastgelegd op vier.

Nog een andere heidense feestdag werd gekerstend. De eerste januari, de aanvang van het burgerlijk jaar, waarop de hoogste staatspersonen hun ambt aanvaardden, was voor de Romeinen een dag van feestvreugde, vol afgodische gebruiken en losbandige vermaken.

Om die lichtzinnigheden tegen te gaan stelde de kerk in de zesde eeuw ook voor 1 januari een nieuwe feestdag. Dat was niet de Nieuwjaarsdag zoals wij die kennen. Uitgaande van 25 december berekende men de besnijdenis van Christus 'als acht dagen vervuld waren' (Luk. 2:21), op 1 januari. De synode van Tours (567) gaf daartoe een verordening. Zo placht men op deze dag stil te staan bij Zijn naamgeving, alsook bij Zijn eerste bloedstorting voor Zijn volk.

De volgende keer hopen we het vervolg van deze geschiedenis der feestdagen te bezien.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 2009

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 2009

De Wachter Sions | 8 Pagina's