Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Protestantse Kerk en haar grondslag (5)

Wij eindigden de vorige ‘Terzijde' over dit onderwerp met de woorden: ‘De Grondwet van 1848 bracht de daadwerkelijke scheiding tussen kerk en staat en werd gevolgd door een herziening van het Algemeen Reglement in 1852. Daarmee was een grote misstand in het kerkelijke leven, de inmenging door de burgerlijke overheid in kerkelijke zaken, weggenomen. Maar van terugkeer tot de oude kerkorde van Dordrecht was geen sprake. Het besturenstelsel bleef gehandhaafd, evenals de leervrijheid.'

Groen van Prinsterer oordeelde scherp, maar niet onjuist, dat de staatscreatuur nu tot staats-erfgenaam was geworden.

In 1853 beriep de kerkenraad van Amsterdam dr. L. S. P. Meyboom. Dat leidde tot een menigte van bezwaarschriften vanwege zijn afwijkingen in de leer. Ze werden alle afgewezen. Het provinciaal kerkbestuur verklaarde daarbij, ‘dat er geen voldoende (objectieve) maarstaf is om iemands meningen omtrent de leer te beoordelen, daar deze beoordeling grotendeels zou rusten op subjectieve gronden'. Bezwaarschriften, door Haagse gemeenteleden ingediend tegen de komst van dr. J. C. Zaalberg in 1854 in de hofstad, ondergingen hetzelfde lot. De synode hield vast aan de leervrijheid. Naar aanleiding van de onrust her en der verklaarde zij ronduit dat zij van beperking van de leervrijheid ‘geen meerdere rust en zegen, maar integendeel, vermeerdering van onrust, van twist, van verwarring … zou verwachten'.

Confusie

Zelfs een ethisch predikant uit die tijd als dr. J. I. Doedes, de latere hoogleraar, stelde met bitterheid vast: ‘De Confusie (= verwarring) komt in plaats van de Confessie (= belijdenis). Niet de afwijking van de belijdenis der Kerk, maar het ijveren voor de handhaving dier belijdenis wordt ketterij.'

Tevens wijzigde de synode in 1854 de proponentsbelofte. Er werd in opgenomen, dat het in de belofte ging om de ‘geest en de hoofdzaak der leer welke in de aangenomen formulieren van enigheid … begrepen is'.

Wat dat inhield, werd in 1871 duidelijk. Twee Amsterdamse ouderlingen eisten de afzetting van ds. P. H. Hugenholtz aldaar, omdat hij in paaspreken de lichamelijke opstanding van Christus had geloochend. Men zou zo zeggen dat dit toch wel het hart van het Evangelie raakte. De Amsterdamse kerkenraad sprak dan ook uit, dat genoemde predikant in strijd handelde met zijn proponentsbelofte. Het classicaal bestuur dwarsboomde evenwel elke maatregel tegen ds. Hugenholtz met de motivering dat in de reglementen ‘geen ondubbelzinnige maatstaf gevonden [werd] ter beoordeling van leringen die al en die niet in strijd zijn met de geest en hoofdzaak van de leer der Hervormde Kerk'. Dezelfde redenering als in 1854 bij de bescherming van Meyboom en Zaalberg.

Niet meer genoemd

Mede naar aanleiding van deze zaak veranderde de synode in 1883 nog weer eens de proponentsbelofte. De belijdenisgeschriften werden nu helemaal niet meer genoemd. Voortaan hoefde een beginnend predikant alleen nog te beloven (dat wij) ‘met ijver en trouw zullen werkzaam zijn en de belangen van het Godsrijk, in overeenstemming hiermede die van de Nederlandse Hervormde Kerk, met opvolging harer verordeningen, naar vermogen zullen behartigen'. Dus geen woord meer over trouw aan de belijdenis, maar wel de belofte geëist van gehoorzaamheid aan de reglementen van de kerk.

Dit synodebesluit was een van de aanleidingen voor de Doleantie, de tweede grote uittocht uit de Hervormde Kerk vanwege haar gebrek aan grondslag, in 1886, onder leiding van Abr. Kuyper.

Kennelijk daarvan geschrokken, veranderde de synode in 1888 de proponentsbelofte voor de zoveelste maal. Nu werden aan de belofte toegevoegd de woorden: ‘overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande'.

Wat dat in de praktijk waard was, bleek in het begin van de twintigste eeuw. In 1903 publiceerde dr. L. A. Bähler, predikant in Oosterwolde (Fr.), een door hem uit het Duits vertaalde propagandabrochure voor het boeddhisme, getiteld ‘Het ‘christelijk' barbarendom in Europa'. Hij had dat van een woord vooraf voorzien waarin hij Boeddha stelde boven Christus en het boeddhisme zag als mogelijke verbetering en aanvulling van het westers christendom. Nu schorste het provinciaal kerkbestuur van Friesland deze predikant, maar hij ging in beroep bij de synode en deze vernietigde het schorsingsbesluit, overwegende dat dr. Bähler ‘geacht moet worden niet schuldig te zijn aan openbare strijd met de geest en beginselen der Hervormde Kerk'.

Onvrede

Intussen nam de onvrede met de besturenkerk-zonder-grondslag meer en meer organisatorische vormen aan. In 1864 werd de Confessionele Vereniging opgericht. Groen van Prinsterer was een van de initiatiefnemers. Doel: afschaffing van het Algemeen Reglement, en de belijdenisgeschriften weer hun rechtmatige plaats geven in de grondslag van de kerk met een juridische binding aan de leer van de drie formulieren van enigheid, dus leertucht.

In 1906 ontstond de Gereformeerde Bond met min of meer dezelfde doelstelling. Het verschil tussen beide lag aanvankelijk vooral in de weg waarlangs men het doel trachtte te bereiken.

Ook in andere delen van de kerk werd de roep om reorganisatie (‘kerkherstel') in de eerste helft van de twintigste eeuw gaandeweg sterker. De gedachte rijpte om terug te keren tot een ambtelijke, presbyteriale kerkorde, zoals de kerk die vóór 1816 had gekend. Een kerkopbouw van onderop, waarbij de besturen plaats zouden moeten maken voor vergaderingen van afgevaardigde predikanten en ouderlingen: afgevaardigden van de plaatselijke gemeenten vormen een classis; de classicale vergaderingen wijzen hun afgevaardigden aan naar de provinciale kerkvergadering en naar de generale synode.

Karl Barth

Uit de diverse reorganisatievoorstellen bleek een nieuw elan, dat sinds de jaren twintig gevoed werd door een stem uit Zwitserland, de theoloog Karl Barth. Hij had ideeën over hoe de kerk met haar belijdenis moest omgaan, die velen in de Hervormde Kerk, vooral in de middengroepen, maar ook rechts-vrijzinnigen en confessionelen aanspraken. Het ‘richtingengesprek' tussen orthodoxen en vrijzinnigen was vastgelopen. Barth's theologie baande een weg waarvan men de hoop koesterde dat die boven de oude tegenstellingen uit zou komen. Alle belijdenissen zijn maar betrekkelijk, zei hij. De Heere is zo hoog verheven dat elk mensenwoord over Hem tekortschiet. De kerk moest niet een belijdeniskerk willen zijn, maar een belijdende kerk. Belijdeniskerk is ze, als ze zich toelegt op een slaafs handhaven van oude belijdenisgeschriften. Belijdende kerk wordt ze als ze de waarheid der Schriften telkens weer op nieuwe wijze belijdt in de actualiteit van het heden. Verbondenheid met de belijdenis der vaderen, best, maar dan niet statisch, maar dynamisch. Zo kwam men tot de formulering van een breed gedragen ideaal: de Hervormde Kerk moest een Christus-belijdende volkskerk worden.

Een en ander heeft geleid tot de invoering van een nieuwe kerkorde in 1951.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 2010

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 2010

De Wachter Sions | 8 Pagina's