Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

20. Boze zweren aan mensen en dieren

Bekijk het origineel

20. Boze zweren aan mensen en dieren

Wonderheden in het veld van Zoan en wonderwerken in het land van Cham

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen vijf plagen niets hadden uitgewerkt, werd de zesde plaag aan Mozes en Aäron aangekondigd. Deze plaag werd niet aangekondigd aan Farao. Dat was wel het geval geweest bij de eerste plaag (water in bloed veranderd), de tweede plaag (kikkers over het hele land) en de vijfde plaag (de veepest).
De derde plaag (stof wordt luizen), de vierde plaag (vermenging van ongedierte) en de zesde plaag werden niet aangekondigd. Als waarschuwingen niet helpen, zendt de Heere Zijn straffen en oordelen onaangekondigd en die overvallen de mens dan op het alleronverwachts. Ook de zesde plaag zou onverwachts de koning en zijn volk treffen.
We lezen in Ex. 9: 8: Toen zeide de HEERE tot Mozes en tot Aäron: Neemt gijlieden uw vuisten vol as uit den oven, en Mozes strooie die naar den hemel voor Farao’s ogen. De beide knechten van de Heere werden opnieuw naar Farao’s hof gestuurd. Maar deze keer hadden ze geen staf in hun handen. Ze moesten eerst naar de ovens gaan en vuisten vol as nemen.
De steenoven was één van de voornaamste instrumenten om de Israëlieten te onderdrukken. Maar die werd nu veranderd in een middel om de Egyptenaren te straffen. Want wat moesten Gods knechten met de as doen?
We lezen: En Mozes strooie die naar den hemel voor Farao’s ogen. De beide knechten van God moesten dus as in hun vuisten nemen en Mozes moest die as naar de hemel strooien.
Terwijl in voorgaande plagen vooral Aäron met zijn staf handelend moest optreden, werd nu de opdracht alleen aan Mozes gegeven om de as naar de hemel te strooien. Hij moest dat fijne stof in de lucht werpen. Wat het gevolg van die handeling zou zijn, lezen we in vers 9: En zij zal tot klein stof worden over het ganse Egypteland; en zij zal aan de mensen en aan het vee worden tot zweren, uitbrekende met blaartjes, in het ganse Egypteland. De kanttekening merkt bij het woord ’uitbrekende' op: ’uitbottende, uitbloeiende’ (kanttek. 5).
Ineens zouden er op de huid zweren verschijnen die uit het lichaam zouden voortkomen.
As strooien werd in vroegere tijden gedaan om bepaalde dingen te reinigen en te zuiveren. Maar dit oude reinigingsmiddel zou door de Heere worden veranderd in een middel tot verderf, namelijk het uitbreken van zwerende builen en blaren.
Was de vijfde plaag beperkt geweest tot de dieren, in de zesde plaag werden er ook mensen bij betrokken, want uitdrukkelijk wordt vermeld dat het stof zou worden tot zweren ’aan de mensen en aan het vee’. Dus deze zesde plaag zou erger zijn dan de vijfde. We zien dan ook dat er een verergering, een opklimming van de straf optreedt. Als kleinere oordelen geen uitwerking hebben, worden zwaardere straffen aangewend.
Mozes deed wat de Heere hem opdroeg. Hij nam de as, ging naar het hof van Farao en wierp het fijne stof naar de hemel. Uitdrukkelijk was tot Gods knecht gezegd dat hij het moest doen ’voor Farao’s ogen.’ Er was niets geheimzinnigs aan. Farao zag voor zijn ogen wat er gebeurde. En wat was het gevolg? We lezen in vers 10: En zij namen as uit den oven en stonden voor Farao’s aangezicht, en Mozes strooide ze naar den hemel; toen werden er zweren, uitbrekende met blaartjes, aan de mensen en aan het vee. Nauwelijks had Mozes op goddelijk bevel zijn handeling volbracht of de zweren braken uit.
Onze Statenvertaling spreekt van ’zweren, uitbrekende met blaartjes’. Andere vertalingen spreken van ’huidontsteking met etterende zweren’, ’ontsteking met etterende puisten’, of ’huidziekte’. Het geeft te kennen dat het een verschrikkelijke plaag was. Een plaag over ’het ganse Egypteland’. Toch was er een plekje waar die zweren niet uitbraken en dat was de plaats waar de Israëlieten woonden, namelijk in Gosen. Telkens zou de Heere Zijn volk overslaan. Zij werden met geen enkele plaag bezocht. Hoe groot bleek ook hieruit Gods almacht. Terwijl heel Egypte zuchtte onder Gods slaande hand, werd in Gosen geen klacht vernomen. Letterlijk ging voor dat volk in vervulling wat we lezen in Psalm 91: Want Hij zal u redden (…) van de zeer verderfelijke pestilentie. Aan uw zijde zullen er duizend vallen en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken. U zal geen kwaad wedervaren, en geen plaag zal uw tent naderen (de verzen 3,7 en 10).
Ook de tovenaars moesten het ontgelden.
Zij die meewerkten aan Farao’s verharding, ondervonden deze keer aan den lijve Gods straffende hand, want we lezen in vers 11: Alzo dat de tovenaars voor Mozes niet staan konden vanwege de zweren; want aan de tovenaars waren zweren en aan al de Egyptenaars. De tovenaars konden vanwege de zweren hun werk niet uitvoeren. Ze moesten het hof van Farao noodgedwongen werkeloos verlaten.
Gods oordeel had hen uitgeschakeld.
Het hele volk, jong en oud, klein en groot zuchtte onder Gods slaande hand.
Maar wat was de uitwerking? We lezen in vers 12: Doch de HEERE verstokte Farao’s hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE tot Mozes gesproken had. Hoe we de uitdrukking ’de HEERE verstokte Farao’s hart’ dienen te verstaan, hebben we al enkele keren uitgelegd. Mozes had ook niets anders verwacht dan dat de koning zijn hart verhardde. Toen hij de allereerste keer de opdracht van de Heere ontving om naar Farao te gaan, had de Heere al gesproken: Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israëls, uit Egypteland door grote gerichten. Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben (Ex. 7:4 en 5a).
Farao weigerde naar de Heere te luisteren.
Gij zult, aan d’ een en d’ and’re hand,
Tienduizenden zien vallen;
Terwijl gij, in gerusten stand,
Bewaakt blijft boven allen.
Het dreigend leed vliegt u voorbij;
Alleenlijk zien uw ogen,
Hoe schrikk’lijk ’t loon der bozen zij,
Die d’ Almacht niet verhogen
(Ps. 91:4).

(Volgende keer D.V. 21. Ik zal gerichten oefenen)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's

20. Boze zweren aan mensen en dieren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's