Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

27. Inmengselen van Gods goedertierenheid

Bekijk het origineel

27. Inmengselen van Gods goedertierenheid

Wonderheden in het veld van Zoan en wonderwerken in het land van Cham

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was een zware straf, die zevende plaag.
Hagel met vuur in het midden van de hagel, de hagel was zeer zwaar; desgelijks is in het ganse Egypteland nooit geweest sinds dat het tot een volk geweest is (Ex. 9:24). De gevolgen waren er dan ook naar. Opnieuw werd het land geteisterd door een enorme, buitengewone ramp.
Toch waren er ook in deze plaag nog tekenen en ‘inmengselen’ van Gods goedertierenheid.
In de eerste plaats werd het oordeel vooraf aangekondigd. Farao en de Egyptenaren werden in de gelegenheid gesteld naar een schuilplaats te vluchten. Wie geen schuilplaats had en in het open veld bleef, zou omkomen.
We hebben gehoord hoe er onder de Egyptenaren zijn geweest die luisterden naar dat advies. Wie onder Farao’s knechten des HEEREN woord vreesde, die deed zijn knechten en zijn vee in de huizen vlieden (vers 20). In de tweede plaats werd ook Farao aangekondigd dat de plaag zou komen, indien hij weigerde naar Gods gebod te luisteren. In de derde plaats gaf de Heere verademing op de huichelachtige belijdenis van Farao. Toen hij erkende te hebben gezondigd en God rechtvaardigde, ging Mozes in het open veld om de plaag af te bidden. Was dat geen goedheid, verdraagzaamheid en langmoedigheid van de Heere?
En dat ondanks het feit dat Mozes van tevoren wist dat de koning zijn hart zou verharden, want Gods knecht sprak: Nochtans u en uw knechten aangaande, weet ik, dat gijlieden voor het aangezicht van den HEERE God nog niet vrezen zult (vers 30). Toch verhoorde de Heere het gebed van Mozes. ‘Zelfs voor hen, van wie wij weinig hoop kunnen koesteren, moeten we toch blijven bidden en hen blijven vermanen,’ zegt een Bijbelverklaarder.
In de vierde plaats lezen we: Het vlas nu en de gerst werd geslagen; want de gerst was in de aar en het vlas was in den halm. Maar de tarwe en de spelt werden niet geslagen, want zij waren bedekt (vers 31 en 32). Zij waren bedekt, betekent dat ‘zij nog geen aren noch halmen hadden’ (kanttek. 29). Ook hierin kwam Gods goedheid uit. Gerst en vlas werden vernield, maar tarwe en spelt werden gespaard.
Uit dit alles bleek dat de Heere nog ‘inmengselen’ van Zijn goedheid openbaarde onder de zware en welverdiende plaag. Helaas verhardde Farao zijn hart en riep daarmee opnieuw Gods oordelen over zich in. De koning en zijn volk zouden ondervinden wat we lezen in Psalm 94:23: En Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE onze God zal hen verdelgen.
De oordelen hadden niets uitgewerkt, maar ook de goedertierenheden die daaronder waren brachten geen verootmoediging teweeg.
Matthew Henry merkt hierover op: ‘Zie hoe verschillende methoden God gebruikt om de mensen tot bezinning te brengen. Oordelen worden gezonden en oordelen worden weggenomen, alles tot hetzelfde doel, namelijk de mensen te doen weten, dat de Heere regeert.’ De Heere wilde in alles Farao tot de erkenning brengen dat God regeert: Opdat men Mijn Naam vertelle op de ganse aarde en gij weet dat de aarde des HEEREN is (vers 16 en 29).
De oordelen noch de inmengselen van Gods goedheid konden Farao op de goede plaats brengen. Het kwam precies uit zoals Mozes had voorzegd: Ik weet dat gijlieden voor het aangezicht van den HEERE God nog niet vrezen zult (vers 30). Het is het ‘nóg-niet’ van de voortdurende ongehoorzaamheid, zoals een moeder tegen haar ongehoorzaam kind zegt: ‘Luister je nu nóg niet!’ Wat een verschil met het ‘nog’ van de psalmist die uitriep: Ik zal den HEERE prijzen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben (Ps. 146:2).
Dit is het ‘nog’ van de dankbaarheid en de verwondering. We lezen die woorden ook in Ps. 104:33.
Er is een duidelijke overeenkomst van deze zevende plaag met wat we lezen in Openbaring 16. De zeven engelen gieten hun fiolen van de toorn Gods op de aarde en toen de zevende engel dat deed geschiedden er stemmen en donderslagen en bliksemen (…) en een grote hagel, elk als een talentpond zwaar, viel neder uit den hemel op de mensen; en de mensen lasterden God vanwege de plaag des hagels, want deszelfs plaag was zeer groot (Openb. 16:18 en 21).

(Volgende keer 28. Waarom kwamen al die plagen over Egypte?)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's

27. Inmengselen van Gods goedertierenheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's