Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

36. Ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland

Bekijk het origineel

36. Ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland

Wonderheden in het veld van Zoan en wonderwerken in het land van Cham

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Psalm 78 wordt ook over de plagen van Egypte gesproken. Maar de negende plaag van de dikke duisternis vinden we er niet letterlijk vermeld. Er wordt wel gedacht dat die zware plaag omschreven wordt in vers 49, waar we lezen: Hij zond onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid en verstoordheid en benauwdheid, met uitzending der boden van veel kwaad. Onder die ’boden van veel kwaad’ verstaan sommigen verderfengels (kantt. 52).
Matthew Henry merk op: ’De overlevering der Joden zegt dat zij in deze duisternis verschrikt werden door verschijningen van boze geesten, of liever door schrikkelijke geluiden en fluisteringen, die ze maakten, of (wat niet minder schrikkelijk is) door angst van hun eigen geweten en dit is de plaag die naar sommigen denken bedoeld is in Psalm 78:49.’
Wat een verschrikking was het voor Egypte, een land van zonneschijn met een heldere, blauwe hemel. De lucht was al driemaal verduisterd geworden: door zwermen vliegen, door storm en hagel, en door sprinkhanen.
En nu bedekte drie dagen lang een ondoordringbare duisternis het hele land waardoor de mensen niet in staat waren te gaan liggen of op te staan. Hoe eindeloos moeten de uren hebben geduurd en wat een beklemmende angst en gevoel van verlatenheid zullen die plaag teweeggebracht hebben.
Hadden de Israëlieten ooit een kans gehad om Egypte te verlaten dan was het wel tijdens de negende plaag. De Egyptenaren konden immers geen stap verzetten. Farao liet Mozes pas roepen, toen de inktzwarte duisternis in Egypte was verdwenen. In de voorgaande plagen had de koning Mozes en Aäron tijdens de rampen tot zich geroepen en had hij gesmeekt: ’Laat de plaag toch ophouden!’ Maar tijdens de negende plaag bevond hij zich als een machteloze man in zijn paleis en pas toen er een einde aan de duisternis kwam, liet hij Mozes komen.
Hoe gemakkelijk hadden de Israëlieten van die situatie dus gebruik kunnen maken. Bij hen was het immers licht! Zij hadden al hun spulletjes vlug tot zich kunnen nemen om vervolgens Egypte te verlaten. Geen strobreed zou hen in de weg zijn gelegd. De koning en zijn soldaten waren helemaal uitgerangeerd.
Maar het gebeurde niet. Het was Gods tijd nog niet én de Israëlieten zouden bij hun vertrek niet alleen hun eigen bezittingen moeten meenemen, maar ook zilveren en gouden vaten van de Egyptenaren, zoals straks zou blijken.
Toen de drie dagen voorbij waren, keerde het zonlicht terug. Meteen liet Farao Mozes roepen en de koning sprak: Gaat heen, dient den HEERE (vers 24). Op het eerste gezicht zouden we denken: Farao geeft zich gewonnen; na negen plagen geeft hij eindelijk toe.
Maar zo was het helaas niet. Had hij voorafgaande aan de komst van de achtste plaag (de sprinkhanen) gezegd: ’U mag vertrekken op uw kinderen na’, na de negende plaag (de duisternis) sprak hij: Gaat heen (…); alleen uw schapen en uw runderen zullen vastblijven.
Opnieuw gaf hij zich niet onvoorwaardelijk over. Hij bedacht telkens een andere uitvlucht om uiteindelijk het volk van Israël in zijn greep te kunnen houden.
Mozes antwoordde daarop dat zij niet zonder de dieren zouden vertrekken. Ze moesten immers in de woestijn de Heere dienen met slachtoffers en brandoffers en daarvoor waren dieren nodig. Daarom moesten de beesten noodzakelijk worden meegenomen.
Vandaar dat Mozes antwoordde: En ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven; want wij weten niet waarmede wij den HEERE onzen God dienen zullen, totdat wij daar komen (vers 26). Gods knecht wilde zeggen: Om welke dieren het precies gaat en hoeveel het er moeten zijn om te offeren, zullen we van de Heere pas in de woestijn te horen krijgen. Daarom moeten ze allemaal mee. Er zal niet één klauw achterblijven.
Daarna maakte Mozes aan de koning bekend dat de laatste of tiende plaag zou aanbreken.
Een allesbeslissende plaag. Een plaag waarin Farao het van de Heere zou moeten verliezen. De Heere had tot Mozes gesproken: Ik zal nog één plaag over Farao en over Egypte brengen; daarna zal hij ulieden vanhier laten trekken; als hij u geheel zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk vanhier uitdrijven (Ex. 11:1).
Verder kreeg Gods knecht opdracht om aan het volk van Israël te vertellen dat ze van hun Egyptische buren zilveren en gouden vaten moesten eisen. En de Egyptenaren zouden die kostbaarheden gewillig willen afstaan.
Hoewel er al heel wat plagen over Egypte waren gekomen en het land er grotendeels geruïneerd door was geworden, hadden de Egyptenaren geen hekel aan de Israëlieten en ook niet aan Mozes en Aäron. Zij zeiden niet: ’Door dat volk van de Joden zijn we in de grootste ellende terecht gekomen!’
Dát ze dat niet zeiden was vooral te danken aan Gods trouwe zorg over Zijn volk. We lezen in vers 4: En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaars; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de ogen van Farao’s knechten en voor de ogen des volks.
De koning zelf had wél een afkeer van Gods knechten. Het liefst zou hij hen op z’n minst achter slot en grendel hebben opgesloten.
Maar, zegt de kanttekening, hij durfde Mozes niet aan te tasten uit vrees voor een oploop onder het volk (kantt. 9). Het Egyptische volk had zo’n hoogachting voor Mozes, dat de koning hem niets durfde doen. De man Gods stond onder het afgodische en heidense volk in groot aanzien (kantt. 10).
Dat was toch wel iets heel bijzonders. We komen zulke getuigenissen over Gods kinderen in de Bijbel meer tegen. Toen Jozef in de gevangenis zat, was de Heere met hem en Potifar stelde hem over zijn huis, en al wat hij had, gaf hij in zijn hand; en wat hij deed, dat deed de HEERE welgedijen (Gen. 39:23).
Tijdens zijn laatste bezoek aan Farao moest Mozes hem vertellen dat de laatste plaag zou aanbreken.

(Volgende keer D.V. 37. De aankondiging van de laatste plaag)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's

36. Ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's