Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

55. Absalom, mijn zoon, mijn zoon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

55. Absalom, mijn zoon, mijn zoon

Het leven van David. De man naar Gods hart

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was zover. David had zijn troepen uitgerust voor de strijd tegen Absalom. Hij had zijn soldaten verdeeld in drie groepen die onder leiding stonden van Joab, zijn broer Abisaï en Ithaï de Gethiet. Het was Davids bedoeling geweest ook zelf mee op te trekken, maar zijn manschappen hadden het hem verboden. Zij hadden de koning gezegd dat het vooral om zijn dood te doen was en daarom hadden ze hem met klem aangeraden niet mee te gaan. Het was beter dat hij met een leger thuis bleef om bij te kunnen springen als de nood aan de man kwam. De koning deed hun zin en dan lezen we: De koning nu stond aan de zijde van de poort en al het volk trok uit bij honderden en bij duizenden (2 Sam. 18:4).

David zag al zijn strijdbare mannen voorbijtrekken en hij dacht eraan hoe zo meteen de oorlog zou ontbranden tegen zijn zoon Absalom. Hij moest er niet aan denken dat zijn zoon in de oorlog zou sneuvelen. Absalom wenste wel zijn vader te doden, maar zijn vader kon het niet over zijn hart verkrijgen dat zijn zoon iets ergs zou overkomen. Daarom sprak hij tot de drie bevelhebbers Joab, Abisaï en Ithaï: Handelt mij zachtkens met den jongeling, met Absalom (vers 5). Hij wilde zeggen: ’Denk erom, dood mijn zoon niet, maar ontzie hem!’ Alle soldaten hoorden het David tot de bevelhebbers zeggen.

Kort hierna ontbrandde de strijd in het woud van Efraïm. In drie groepen vielen de mannen van David op het leger van Absalom aan en het bleek duidelijk dat het waar was wat Husaï tot Absalom gezegd had dat zijn vader en zijn mannen dappere helden waren. Het leger van Absalom werd verslagen en twintigduizend soldaten van hem lieten het leven. Het was een geweldige slag en Absalom kon zich slechts het vege lijf redden door op zijn muildier het slagveld te verlaten. Maar ook hij zou het er niet levend afbrengen. Terwijl zijn muildier onder de laagneerhangende takken van het geboomte door rende, raakte de vluchteling met zijn haren vast en bleef hulpeloos aan de boom hangen, terwijl zijn muildier voortjakkerde. Daar hing de eens zo trotse koningszoon hulpeloos en machteloos tussen hemel en aarde. Een soldaat zag hem hangen, maar durfde hem niet te doden, omdat hij zich het uitdrukkelijke gebod van koning David herinnerde. Wel vertelde hij aan Joab wat hij had gezien. Die gaf hem er geducht van langs en zei hem veel geld te hebben gegeven als hij Absalom had gedood. Maar de man antwoordde: En of ik al duizend zilverlingen op mijn handen mocht wegen, zo zou ik mijn hand aan des ko-ning zoon niet slaan; want de koning heeft u en Abisaï en Ithaï voor onze oren geboden, zeggende: Hoedt u, wie gij zijt, van den jongeling, van Absalom (vers 12). Maar Joab wilde niet langer zijn verhaal aanhoren. Hij informeerde waar Absalom aan de takken hing, nam drie scherpe pijlen en toen hij de machteloze man levend zag hangen, stak hij de drie pijlen in zijn hart. En zijn tien wapendragers doodden de inmiddels bewusteloos geworden man. Meteen blies Joab op de bazuin als teken dat de overwinning was behaald.

De strijd werd gestaakt en het lichaam van Absalom werd in een grote kuil geworpen en bedekt door een grote steenhoop. Dat was het ontzettende einde van hem die zijn vader naar het leven had gestaan en voor zichzelf een deftig herdenkingsmonument had laten oprichten waar hij na zijn dood begraven had willen worden. Maar het liep anders dan hij het zich had voorgesteld, want de Heere bezocht het kwaad dat hij zijn vader en het hele land had aangedaan. Daarna wilde Ahimáäz, de zoon van de priester Zadok, aan David gaan vertellen dat hij de strijd gewonnen had. Maar Joab antwoordde hem: ’Nee, u moet geen boodschapper zijn, want dan moet u de koning ook vertellen dat zijn zoon omgekomen is. Laat dat werkje maar over aan Cuschi, de Moor’. Cuschi ging meteen op weg, maar Ahimáäz, die ook boodschapper wilde zijn en op den duur Joabs toestemming kreeg, ging ook op weg en haalde zelfs Cuschi in, omdat hij een kortere weg uitkoos.

Bij David aangekomen, vertelde Ahimáäz aan de koning dat hij de oorlog had gewonnen, maar op de vraag van David hoe het met zijn zoon was afgelopen, antwoordde hij ontwijkend: ’Ik zag ergens wel een grote drukte in de buurt van Joab, maar ik weet niet precies wat er aan de hand was.’ Inmiddels kwam ook Cuschi eraan en die bevestigde de gunstige uitslag van de strijd. ’Ja, maar hoe is het met mijn zoon Absalom afgelopen?’ wilde de koning van hem weten. Op die vraag antwoordde Cuschi: ’Met alle vijanden van de koning moet het aflopen zoals het met Absalom is gegaan.’ Toen begreep de koning dat Absalom in de strijd was omgekomen. Dan lezen we in het laatste vers van hoofdstuk 18: Toen werd de koning zeer beroerd, en ging op naar de opperzaal der poort en weende; en in zijn gaan zeide hij alzo: Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!

Uit die woorden proeven we de ontstellende smart die koning David leed. Hij jammerde het uit toen hij zich van de poort naar de opperzaal begaf. En het allerergste was dat David wist dat hij in zijn zonden was gestorven. Kanttekening 51 zegt: ’David heeft verscheidene oorzaken gehad om zich hartelijk te bedroeven over dit ongeval, inzonderheid wanneer hij boven de tijdelijke dood van zijn zoon mocht vrezen zijn eeuwige ondergang.’ Vooral de eeuwige ondergang van zijn kind zal de godvrezende man hebben aangegrepen. Daarbij kwam ook dat het alles een gevolg was van zijn zonde met Bathséba. Hij kon wel getuigen:

’k Brul van bitt’re zielesmarte,
Want mijn harte
Is verzwakt door al Uw slaan
(Ps. 38:8).

(Volgende keer D.V. 56. Davids terugkeer-1)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 2017

De Wachter Sions | 12 Pagina's

55. Absalom, mijn zoon, mijn zoon

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 2017

De Wachter Sions | 12 Pagina's