Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Om niet.” (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om niet.” (IV)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 3 : 2.

Deze uitnemende genade, niet door eigen verdienste maar alleen uit vrije gunst verkregen, roept den bezitters tot ootmoedigen dank.
Hoogmoed is één der afschuwelijkste zonden in den christen. Tot welk een diepen val en onbeschrijfelijke ellende, trotsche zelfverheffing kan leiden, is onder meer uit de voorbeelden van koning David en apostel Petrus gebleken. Toen Davids hart zich verhief, liet hij Joab zijn krijgsoverste het volk tellen. Een profeet des Heeren, hierover tot hem gezonden, kondigde hem Gods oordeel aan, en in bittere zielsangst moest hij uitroepen : «Mij is zeer bange !» Simon Petrus, zich verheffende boven zijne medediscipelen, meende, dat hij niet zou geërgerd worden ; — hij zou voor Jezus z’n leven zetten, hoe de anderen zich dan ook mochten gedragen. En wie beschrijft de smart van dezen Simon, toen hij, na zijn herhaalde verloochening van Christus, de plaats der verzoeking ontweek en bitterlijk weende. Tot christenen komt het woord der apostolische vermaning : «Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.» Hoogmoed is eene zonde, waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Want al staat het van de zijde Gods eeuwig en onherroepelijk vast, dat Zijne uitverkorenen niet zullen verloren gaan, toch moet men niet vergeten, dat om de zonde van Gods kind, de hemel uit de ziel kan wijken. Hoevelen zijn om de zonde van hoogmoed op het diepst vernederd. En hoe menigeen heeft in die diepe vernedering het met schaamte en schande voor God en menschen moeten belijden, dat juist die zonde tot den val bracht. Wie zich op z’n staat, op z’n gaven of op eenige weldaad, hem van God geschonken, verheft, bewijst, dat hij of niet verstaat, of vergeten is, dat alle tijdelijke en geestelijke zegeningen ons «om niet» geschonken zijn. Geestelijke blindheid, wereldgelijkvormigheid,gemis van ware Godskennis en zelfkennis voeren den mensch tot allerlei hoovaardij. Hoe dichter bij God, hoe inniger in gemeenschap met God, hoe veiliger ons pad is. Dan zien we de zonde niet in ons licht, maar wij zien haar dan in het licht, waarin de Heere haar plaatst.
Dan steunen we niet op eigen kracht, dan denken we niet hoog van ons zelven. Dan acht de een de ander uitnemen der dan zich zelven. Dan is al onze heerlijkheid in Christus, — al onze kracht uit Hem, al ons leven vóór Hem. Alleen de Koning draagt dan de kroon, en wij, zijne dienaren en volgelingen, verlustigen er ons in, zoo wij Hem slechts dienen en volgen mogen.
De grootste geloofshelden hebben steeds in nederigheid en ootmoedigheid voor God gewandeld en uitgeblonken. De apostel Paulus was een man, die in genade en in wetenschap schier alle anderen overtrof, en toch schaamt hij zich niet, zich de grootste der zondaren te noemen. Is de prediking van de leer der vrije genade zoo uitnemend gepast voor den zondaar, dood door de zonde en de misdaden, — in die vrije genade alleen te roemen blijft het kenmerk van de praktijk des geloofs. Niet gelijk de antinomiaan dit wil, om het geloof van zijne werken te scheiden; — ganschelijk niet. De voor God gerechtvaardigde zondaar blijft niet alleen geroepen, om, was het mogelijk, in volmaaktheid naar alle Gods geboden te leven, door den drang der liefde Christi gevoelt hij zich ook innerlijk daartoe gedrongen. Het is onmogelijk, wie door een oprecht geloof Christus is ingeplant, dat hij niet zoude voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Christus is geen dienaar der zonde, en God schenkt zijne genade aan den zondaar niet te vergeefs. Gelijk de beginselen der eeuwige vreugde hier door Gods kinderen worden gesmaakt, alzoo ook moet het beginsel der heiligheid hier in de gerechtvaardigde zich openbaren. Dit wederlegt de beschuldiging van hen, die meenen, dat zulk eene leer, zorgelooze en goddelooze menschen* maakt. Al wat schijn is, bedriegt. Er zijn menschen, die gelijk zijn aan sommige metalen, welke als ze gepolijst zijn, nog meer schitteren dan het echte goud. Doch daarom hebben ze de waarde nog niet van het zuivere goud. De geschiedenis heeft bewezen, dat de beste Christen ook de beste staatsburger is. Nooit heft Gods genade onze redelijkheid, onze christelijke roeping op. Integendeel. De H. S. zegt: «Voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, en hij de kennis matigheid, en bij de matigheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde en bij de broederlijke liefde liefde jegens allen.»
Zoo maakt ook Gods genade de mensch niet ongevoelig of onverschillig. Integendeel. De zekere en zalige bewustheid, dat al wat God de Heere zijnen kinderen schenkt «om niets is, leidt tot die dankbare verootmoediging, welke ons zeggen doet: «Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zijne weldaden, mij bewezen!» Zeg nu niet: «viel ook mij die gunst te beurt! Vraag liever: «in en door wat weg wil God deze genade aan zondaren schenken? «De weg des geloofs, daartoe aangewezen, is eene aangename en voordeelige weg.
De vrouw, die uit de schare tot Jezus kwam en zijn kleed aanraakte, zocht heil in dien weg en werd niet beschaamd. De mannen, die het dak opbraken, om een geraakte bij Jezus te brengen, deden evenzoo. In dien weg wil God zich door den zondaar laten vinden. En mocht gij, mijn waarde lezer I reeds een bezitter zijn yan dat om niet verkregen goed, bedenk dan hoe’groot het goed is, hetwelk de Heere heeft weggelegd voor degenen, die Hem vreezen. En vraagt u ooit iemand, ook al ware het in uw stervensure: «hoe zijt ge tot dien rijkdom van genade gekomen?» dan zij uw antwoord, als van den Apostel der heidenen: «om niet!» Ja eenig en alleen, om het eenige schuld — en zoenoffer van onzen Heere Jezus Christus; vrijgesproken van alle schuld en straf, en opgeschreven ten eeuwigen leven, — tot een kind en erfgenaam van God.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1890

Het Wekkertje | 4 Pagina's

„Om niet.” (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1890

Het Wekkertje | 4 Pagina's