Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moeiëlijke vertroosters (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moeiëlijke vertroosters (I)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij allen zijt moeiëlijke vertroosters.” Job 16:2a.

In twee dingen, n.l. zelfkennis en Godskennis, komt de mensch en komen ook Gods kinderen nooit uitgeleerd.
Hoe geheel verkeerd en dwaas men kan oordeelen, blijkt op geheel eenige wijze in de geschiedenis van Job. In zijn vele en ernstige beproevingen, door zijne vrome vrienden bezocht, scheen niemand beter dan zij geschikt, om een vriend en broeder, in groote ellende gezeten, te bemoedigen en te troosten. Maar hoe bitter zou Job zijn teleurgesteld, en hoe allerellendigst zou zijn lot zijn geweest, indien zijne hoop op en zijne verwachting van menschen ware geweest.
Voortreffelijke woorden, diepe gedachten, schoone redenen en spreuken, in dichterlijken vorm voorgedragen, wat alles van uitnemende gaven en van schitterende ontwikkeling getuigde, heeft Job van zijne vrienden gehoord, maar in en onder dit alles hebben zij zijne smarten nog verzwaard. Zij waren allen moeiëlijke vertroosters, naardien zij in deze heilige kunst niet genoegzaam waren onderwezen, In de geneeskunde is noodig, dat men kennis bezitte van ziekteleer en kennis van kruiden en planten, welke als geneesmiddelen worden aangewend. En vooral mag hierbij niet ontbreken: kennis van wat tot rechte gebruikmaking wordt vereischt. Evenmin als ieder de wetenschap, de gaven en het recht bezit om den kranke een medicament voor te schrijven, evenmin is ook iedereen in staat om op de rechte wijze een ellendige in beproeving tot vertroosting te zijn. En al zijn alle christenen van ‘s Heeren wege, naar luid van het Apostolisch woord, geroepen te lijden met de lijdenden en te weenen met de weenenden, toch is de gave en de genade om anderen te vertroosten, slechts weinigen eigen. Daartoe is meer noodig dan eene oppervlakkige kennis van de waarheden, ons in de H. S. geleerd. Men moet zich daartoe kunnen verplaatsen in den toestand van anderen, Die kennis doet men niet op in een enkel oogenblik. Een geheel overzicht van zaken en omstandigheden is noodzakelijk.
De zwakheid en diepe afhankelijkheid in het algemeen, en die van Gods kinderen in ‘t bijzonder, dient gekend. Om zwaar beproefden en bedroefden te kunnen vertroosten, is daarenboven noodig, dat men kennis hebbe aan de verzoekingen en aanvechtingen des Satans. Er dient rekening gehouden met de bijzondere en vrijmachtige beschikking des Heeren.
Wordt dit alles gemist, dan ziet de mensch slechts aan wat voor oogen is, en ouder de beste bedoelingen loopt men gevaar, ondanks zich zelven, meer te wonden dan te helen, meer te bedroeven dan te vertroosten.
Welk eene ontzettende smart is het niet, verdacht en beschuldigd te worden van zaken, Waarvan men zich bewust is rein te zijn voor God. Toch moest de man, van wien de Heere zelf betuigt, dat hij vroom was en oprecht, vreezende God, dit van zijne vrienden ondervinden. En zij waren de eenigste niet, die meenden, dat zware beproevingen en diepe wegen altijd het gevolg zijn van groote en bijzondere zonden. Zeker, de zonde is oorzaak van alle ellende, aan welke de mensch op aarde onderworpen is, maar daarmede is volstrekt niet gezegd of beweerd, dat bijzondere rampen altijd het gevolg van bijzondere zonden zijn. Wie zoo oordeelt, dwaalt. Gods Woord leert ons dit anders. Immers, de tegenspoeden der rechtvaardigen zijn vele, en wat louter straf van een vertoornd Rechter schijnt te zijn, blijkt niet zelden van achteren vaderlijke kastijding te zijn geweest. Zoo velen hebben in ootmoed den psalmdichter leeren nazeggen: »eer ik verdrukt werd, dwaalde ik; maar nu onderhoud ik Uwe geboden,”
Om een broeder en eene zuster in zware aanvechtingen en beproevingen te vertroosten, trachte men af te dalen in de diepte, waarin zij zich bevinden. Ootmoed, kleinheid en teederheid der ziele trekt aan, maar alles wat zelfs maar naar hooghartigheid zweemt, stuit af. Een enkele blik, een enkel woord is al genoeg, om de smart van anderen nog te vergrooten en te verzwaren. Treedt zelf op den achtergrond, want in ons is geen troost, en laat den Heere en Zijne dierbare beloften op den. voorgrond treden; dan zult ge geen moeielijke, maar een aangename vertrooster zijn. Dan zult gij, door den Heere geleerd, in Gods hand een middel kunnen zijn, om uw lijdende broeders en zusters tot eene verkwikking te zijn. Ach, het is zoo smartelijk en het heeft menigeen zooveel bittere tranen gekost, moeielijke vertroosters te ontmoeten. Bedenk ook, dat wat heden een ander treft, morgen ook u kan wedervaren. Kan teleurstelling met menschen smartelijk zijn, de Heere weet in zijn eeuwige liefde en ondoorgrondelijke wijsheid ook deze smartte heiligen, zóó, dat ze ons leide tot een aangename vrucht, in de hitte der verdrukking gerijpt. Wij moeten van alle tweede oorzaken leeren afzien, om al onze hoop en al onze verwachting alleen op- en van Hem te hebben, die, als de God des Verbonds, al Zijn volk toeroept: »Ik, Ik hen het, die u troost”.
En als ge dan met u zelven en daarenboven ook nog met anderen wordt teleurgesteld, en de vraag wordt in heiligen ernst van ‘s Heeren wege u voorgehouden: »Zijn de vertroostingen Gods u te klein?” wat zult ge dan antwoorden, o, gij diep ter nedergebogenen ? Als ge dan bedenkt, wie en wat de Heere steeds voor u was, — hoe Hij u uit al uwe nooden heeft gered, — zoovele bewijzen zijner liefde en barmhartigheid u heeft geschonken, — wat zult ge dan anders betuigen voor zijn heilig aangezicht, dan dat de Heere uwe God alles heeft welgemaakt? Voorzeker, al blijkt u dan hoe langs hoe meer, dat menschen veelal moeielijke vertroosters zijn, dan zal door geloovig opzien tot uwen Heere en Heiland, den Trooster, door Hem beloofd, u leiden in al de waarheid.
En in plaats van te morren en te klagen, in plaats van moedeloos en wanhopend te worden, zult gij, zelfs in het meest bittere leed dezer aarde, den grooten kruisgezant Paulus leeren nastamelen: »als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Ik vermag alle dingen, door Christus, die mij kracht geeft”,
Gods genade is tot alles genoeg!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Moeiëlijke vertroosters (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1891

Het Wekkertje | 4 Pagina's