WOORD GODS EN POLITIEK IN DE BIJBEL
Er zijn nog altijd mensen die vinden dat bijbel en politiek niets met elkaar te maken hebben. Vaak wordt beider terrein dan zo ingeperkt dat er nooit de hoogspanning of de kortsluiting van een raakpunt kan ontstaan. Dat moet een veilig gevoel zijn, tenminste als men sterke zekeringen heeft.
Die inperking kan bijvoorbeeld zo plaats vinden dat men van een van beide gegeven-heden uitgaat en van de andere juist zóveel uitkiest dat een konflikt bij voorbaat bezworen is. Zo kan een uitgaan van de bijbel een zekere besnoeiing aanbrengen in de aktie-radius van de politiek. Het blikveld verengt zich dan tot minder terreinen van de levenswerkelijkheid, want bepaalde zijn niet interessant genoeg of zelfs taboe.
Maar enorm veelvuldiger is de omgekeerde beweging die haar standpunt neemt in wat dan de politieke werkelijkheid heet. Vandaaruit vervallen hele bijbelgedeelten en gaan vele bijbels zelfs helemaal dicht. Want; onze levenssituatie is volstrekt anders, onze staatsvorm is geen theocratie, democratische verschijnselen als parlement, politieke partijen, vakbonden drongen zich tussen burger en overheid, tussen bijbel en politiek, enzovoort.
Anderzijds is bij hen die bijbel en politiek wèl op elkaar willen betrekken een zo grote veelvormigheid waar te nemen dat de verwarring alleen maar groter kan worden. Een al te vlot en simpel bijbelgebruik maakt er velen helemaal afkerig van. Onlangs kon men over de inkomensverdeling nog de wijsheid vernemen dat de spreuk; Voed mij met het brood van mijn bescheiden deel (Spr. 30, 8) hier licht verschaft. Ieder in Nederland heeft ruimschoots het brood van zijn bescheiden deel, ergo er bestaat helemaal geen probleem van een eerlijker verdeling van de inkomens , ..
Dit artikel wU een bescheiden bijdrage zijn aan het probleem van bijbel en politiek. Het bedoelt de achtergrond te laten zien van waaruit Zicht (als zijn voorganger Onderling Kontakt) werkt. Daarom is het erg elementair.
1) Vanuit de bijbel zelf zal het op moeten komen dat het Woord Gods (ook) politiek van strekking is.
2) Vanuit de bijbel zelf zal de principiële actualiteit van het Woord Gods voor een konkrete poUtieke situatie moeten blijken.
3) Vanuit de bijbel zelf zal die actualiteit merkbaar moeten worden in haar betrokken-zijn op de (wisselende) situatie.
Aan een aantal momenten waarin het Woord Gods profetisch tot poUtiek verantwoordeHjken is geschied, willen deze drie punten verduidelijkt zijn. Men overvrage dit artikel dus niet naar de kant van de praktische toepasbaarheid van de bijbel. (Onderstaande nummering dient voor een gemakkelijker verwijzen in de slotkonklusies.)
(1) Ingaan tegen het Woord: Farao, Mozes en Aaron (Exodus 3-5)
Tijdens een Godsopenbaring bij de berg Horeb ontvangt Mozes de opdracht naar de Farao van Egypte te gaan om het volk Israël uit Egypte te leiden (Ex 3, 10). In eerste instantie moet hij om een verloftijd vragen teneinde een feest met offers voor de HEERE te kunnen houden in de woestijn (vs 18; vgl. 5, 1-5. 17).
Opvallend uitvoerig wordt ons verteld hoe de politieke vluchteling Mozes zich aan deze roeping probeert te onttrekken (3, 11-14; 4, 1-17), zodat uiteindelijk Aaron nog het woord moet voeren. Mozes heeft deze trek met vele van zijn opvolgers (Jeremia, Ezechiel, Jona) gemeen: het is een riskante zaak met het Woord van God alleen het op te nemen tegen een vijandige overmacht!
Even duidelijk wordt vooraf gezegd dat het Woord van Mozes volstrekt niets zal uithalen: de Farao zal weigeren het volk te laten gaan (3, 19v.; 4, 21-23). Maar een profeet mag niet van te voren zich laten beïnvloeden door het effekt van zijn boodschap. Hij moet zich enkel laten inspireren door zijn Opdrachtgever en ondanks alles diens woord aan het juiste adres richten!
Over de afloop kunnen geen illusies bestaan. De Egyptische koning weigert kort en goed Israël te laten gaan om hun God te dienen, al zou diens toorn hem die goedkope werkkrachten kunnen kosten (5, 1-5). De politieke strekking van Mozes' boodschap is, zeker vanuit Egyptisch oogpunt gezien, duidelijk. Vanwege het gevaar dat Israël een binnenlandse vijand van Egypte, een soort vijfde kolonne kon worden, was het tot slaven gedegradeerd (Ex 1, 6-14). Zij waren zodoende ook uit de economie van Egypte niet meer weg te cijferen. Hen laten gaan betekende een zwervend volk in de woestijn méér, dat Egypte kon binnenvallen, zoals in de geschiedenis vaker was gebeurd . . .
Wij konkluderen dat Mozes koste wat kost het Woord van God moet spreken dat indruist tegen heel Egyptes politiek, terwijl bovendien van meet af vast stond dat zijn overheid dit woord zou negeren (en Mozes krijgt daarbij nog de wrevel van Israël zelf te verduren 5, 20-24; 6, 8-12).
(2) Het Woord vóór laten gaan: Israël en de Gibeonieten (Jozua 9)
De leiders van Israël hadden de welomschreven opdracht bij het in bezit nemen van het land Kanaan de inwoners daarvan uit te roeien en zich op geen enkele manier met hen in te laten (vgl. Joz 1, 3-9; 2, 9-11; 9, 24.). Wanneer echter inwoners van Gibeon, met een vroom klinkende belijdenis van Israels God en vermomd als reizigers van ver, vragen een verbond te sluiten, gaat men daarop in (9, 1-15). Was het politiek aantrekkelijk voor Israël in een rondom vijandig land?
De stamhoofden gaan op het gezicht af en raadplegen de HEERE niet, staat nadrukkelijk in vers 14. Het verbond, inhoudend dat men de inwoners van (het dichtbij gelegen) Gibeonin leven zal laten, wordt naar gewoonte onder ede bevestigd. Wanneer de leiders bij de Naam des HEEREN zweren, wordt zijn garantie ingeroepen dat dit woord gestand gedaan zal worden.
Uiteraard wordt het bedrog ontdekt. Wanneer de Israëlieten de Gibeonieten niet mogen doden, lopen zij tegen hun leiders te hoop (9, 16-19). Welk woord van God geeft de doorslag, het bevel de Kanaanieten te doden, of de met zijn Naam bekrachtigde belofte dat Gibeon gespaard zal worden? Als Jozua de bedriegers (die meer onder de indruk zijn van Gods belofte dan Israël zelf! 9, 24) ter verantwoording heeft geroepen, komt het tot een soort compromis. Het laatste woord wordt gestand gedaan, maar Gibeon gaat een slavenbestaan leiden (9, 20-27).
Kennelijk draagt dit de goedkeuring van de HEERE weg. Want als Israël het bedreigde Gibeon, blijkbaar krachtens het aangegane verbond, te hulp komt, vinden we uitdrukkelijk vermeld dat Hij zelf voor Israël streed (Joz 10, 8-14). Dit gaat zo ver dat Hij het later koning Saul als bloedschuld aanrekent, dat hij de Gibeonieten doodde (bv. de priesters daar, tegelijk met die van Nob, 1 Sam 22? ), zodat nog in Davids dagen daarom hongersnood het land plaagt (2 Sam 21, 1-2). Eerst de dood van zeven zoons en kleinzoons van Saul kan deze schuld voor Gods aangezicht verzoenen (21, 5-9.14).
Men kan zeggen dat de overgave van Gibeon tot meerdere glorie van God strekte, maar de wijze waarop Israels leiders met zijn Woord omgingen tegenover een politieke tegenstander, betekent wel degelijk een doorbreking van de oorspronkelijke bedoeling. God is daarbij ook weer niet de gevangene van zijn eigen woord, maar kan er vrijmachtig op terug komen.
(3) Meegaan met het Woord: Israël en Syrië (I Kon 20 en II Kon 6)
De ongeveer gelijktijdig regerende Josafat (Juda) en Achab (Israël, 874-853) waren regelmatig min of meer officieel in oorlog met verschillende Syrische (Aramese) "koningen", vooral met Benhadad I van Damaskus (890-854). Een profeet geeft Achab na een overwinning het politiek advies het volgend jaar weer voor de ooriog gereed te zijn (I Kon 20, 21 v.), en verzekert hem van Godswege de overwinning (vs 28).
Na een vernietigende nederlaag bij Afek (ca. 857) moet Benhadad kapituleren. Maar dankzij het beroep op Achabs goedmoedigheid komt hij er met een niet zó ongunstig verdrag af (20, 29-34). Waarschijnlijk dezelfde profeet verwijt de koning dat hij de overwonnene ten onrechte als zijn persoonlijke gevangene heeft beschouwd, zich daarmee vergrijpend aan het eigendom van God die deze onder de ban had gesteld. Zijn doodstraf zal aan Achab zelf voltrokken worden (20, 35-43).
Enige jaren later wil een andere Syrische koning de profeet Elisa in Dothan gevangen nemen, aangezien deze zijn miütaire plannen kent (II Kon 6, 8-14). De profeet weet hen verblind en wel naar Samaria te brengen, in de macht van Israels koning. Streng verbiedt hij deze weerloze gevangenen te doden — wat de koning immers met krijgsgevangenen nog niet
deed! (21 v.) Het aangeboden feestmaal moet de Syriërs wel overtuigen van Israels barmhartigheid en de grote Naam van zijn God.
Hoewel de aanval op de profeet van de HEERE was gericht, verbiedt zijn woord nu wat in het eerste geval geboden was: de vernietiging van het Aramese leger. Het enige onderscheid is dat in I Kon 20, 23-25 de Syriërs hadden verondersteld dat de God van Israël een berggod is, die in de laagvlakte van Afek zeker geen hulp kon bieden. Dit zeggen is de reden dat ze aan Israël worden overgeleverd, maar wordt niet als reden vermeld voor hun vernïeting en de ban over hun koning (vgl. vs 28v. en 42). Enige grond is het (andere) Woord van God zelf.
(4) Aan de haal gaan met het Woord: Achab en Micha (I Koningen 22)
Zo'n drie jaar na de slag bij Afek heeft Achab de stad Ramoth in Gilead nog steeds niet van Syrië terug (vgl. I Kon 22, 1-3 met 20, 34). Als hij Josafat van Juda, de vader van zijn schoonzoon, in een veldtocht wü betrekken, vraagt deze eerst de goedkeuring van een profeet van de HEERE.
Achab heeft zo maar 400 profeten ter beschikking, die hem niets dan goeds berichten. Lijnrecht daar tegenover staat het woord van Micha de zoon van Jimla, op verzoek van Josafat ook geraadpleegd. Hij stelt de 400 als leugen-profeten aan de kaak, maar deze twijfelen geen moment aan hun gelijk. Ene Zedekia bestaat het zelfs te zeggen dat het onmogelijk is dat de Geest des HEEREN ook maar een ogenblik van hem weg zou gaan om Micha te inspireren (22, 6-25).
Hiermee zijn de beide koningen voor de besUssing gesteld. Ingaan op het woord van Micha die Achab waarschuwt dat Israël zijn herder gaat verliezen (vs 17; de vijand had het juist op de koning alleen gemunt, 30-33! ). Of aan de haal gaan met het goedklinkend en vrome woord van het eenstemmig profetenkoor. Kennelijk geeft het getal de doorslag, wat voor gewicht legt één tegen 400 in de schaal? Achteraf blijkt Achab toch minder vertrouwen te hebben in zijn bekwaamheid (die "zuiver politiek gezien", niet gering was: door zijn vrouw Izebel uit Tyrus een goede verhouding met de Foeniciërs; mèt Benhadad e.a. in coalitie de Assyrische Salmanassar III teruggedrongen); ook wat minder zekerheid van zijn zaak, gezien zijn verkleding als gewoon soldaat. ..
Dit voorval toont het gevaar dat het Woord van God wordt ingebouwd in een ideologie van volk of staat. Men verabsoluteert een enkele uitspraak van een profeet die heil voor het land betekende (op voorwaarde van trouw aan God). Een meerderheid van regering en volk zal die graag voor zijn kar spannen om de eigen bedenksels toch enige godsdienstige of zedelijke allure te geven. Ideologieën zijn daarom zo gevaarlijk omdat ze elke kritiek verdacht maken die zich tegen hun grondstelling richt. Daarom het hooghartige reageren van Zedekia, en het rustige vertrouwen op het Woord alleen bij Micha.
(5) Afgaan op het Woord: Jesaja en Achaz (Jesaja 7)
Al sinds 900 v.Chr. is in Azië de expansie-politiek van de Assyrische wereldmacht merkbaar.
En 120 jaar na de slag bij Ramoth, in 734/733 rukt Tiglath PUeser III op naar Syrië-Palestina. Damaskus' koning Rezin had het initiatief genomen tot een coalitie tegen hem. Wanneer Achaz van Juda (741-725) deelname weigert, poogt Rezin met Pekah van Israël hem middels een oorlog te vervangen door de Arameeër Tabeal (Js 7, 6).
Dit stukje politieke geschiedenis is nodig om het woord van Jesaja 7 te begrijpen dat Achaz maant "rustig te blijven". Dat betekent blijkens het verband geen doffe berusting, maar het geloofsvertrouwen in dit actueel-politieke Woord van God dat de HEERE de strijd beslist (vs 4.9 vgl. ook Js 30, 15 en 32, 17). Het is daarom ook méér dan politiek-berekende neutraliteit. De profeet Jesaja hééft het niet op politieke bondgenootschappen, niet met Israël-Syrië, maar ook niet met Assyrië, waartoe Achaz neigde. Wij moeten er nadrukkelijk aan vasthouden dat Jesaja's motief niet idealisme of pacifisme is; zoals Gods oordeel door menselijke machten wordt voltrokken, zo geschiedt ook zijn hulp d.m.v. mensen. Jesaja gaat enkel af op het Woord van God zelf, juist ook in deze duidelijke politieke situatie (vs 3v.).
Daarin is Assyrië het werktuig van Gods gericht (I0, 5v e.a.). En vanwege zijn hoogmoed vindt het daardoor ook zelf zijn einde. Even verder verkondigt Jesaja dat Assur in Juda verbroken wordt, zodat zijn juk van het volk afwijkt (14, 25). Maar desondanks blijft het gericht ook voor Juda dreigen (vgl. Js. 5, 5-7; 6, 9-13), zij het nog niet op korte termijn. Als Achaz tèch in ongeloof hulp zoekt bij Assur, is het gericht over zijn huis evenmin af te wenden (7, 17).
We weten dat Achaz zich niet heeft laten inspireren door Jesaja's woord, en tegen Aram en Israël de hulp van Tiglath Pileser III heeft ingeroepen. Deze politiek had inderdaad effekt: Jeruzalem werd ontzet, en Israël beleefde het begin van het einde. Maar ten koste van godsdienstige zelfstandigheid: Assyriës koning eiste een altaar in Jeruzalem (II Kon 16, 10-18) van Juda's koning . . .
Misschien was Jesaja's oordeelswoord voor Hizkia (725-697) aanleiding zich op een gunstig ogenblik van Assyrië los te maken. Zeker heeft Jesaja achter zijn hervorming van de godsdienst gestaan. Maar ook Hizkia moest het woord tegen zijn bondgenootschappen horen, eerst met Egypte (Js 20; 30, 1-5. 15-17; 31, 1) en later zelfs met Babel (39, 1-5). Gezien Egyptes snelle nederlaag moet men zeggen dat Jesaja met zijn politiek onmogelijk standpunt tegenstanders en zgn. bondgenoten beter beoordeelde dan de beroepspolitici.
Samengevat: in een zeer konkrete politieke situatie sprak Jesaja het Woord van God tot de verantwoordelijke overheid. Het heeft zijn grond evenwel niet in politieke overwegingen, maar komt op uit de belijdenis van Gods alleenheerschappij. En omdat die totaal is, is ook zijn Woord, niet ondanks, maar omdat het een Godswoord is, op het totale menselijke leven gericht. Hoewel geen politiek advies, houdt het wel een duidelijke politieke handelwijze in.
(6) Met het Woord ondergaan: Jeremia en Zedekia (Jeremia 27-29)
Een kleine eeuw later is de rol van Assyrië overgenomen door Babylonië. In Juda is Josia (639-609) een koning als Hizkia: hij reinigt de godsdienst van Assyrische elementen. Ongetwijfeld met instemming van de profeet Jeremia, die overigens de grootste moeite heeft de optiitüstische stemming te bestrijden die Assyriës val teweegbracht. Hij heeft de opdracht het
onheil uit het noorden - de Babylonische verwoesting - te verkondigen die onafwendbaar is (1, 13-19).
Er is nauwelijks een profeet harder geconfronteerd met het verzet tegen zijn oordeelsprediking dan Jeremia. Het loopt zelfs uit op een poging hem uit de weg te ruimen omdat hij het nationaal zelfbewustzijn ondergraaft. Ondanks dat koning Zedekia (597-586) en zijn voorgangers niet meer zijn dan vazallen van Babel, trachtte men met hulp van Egypte nog voortdurend in opstand te komen. Dat wordt doorkruist door Jeremia's prediking zich aan het juk van Babel te onderwerpen (Jr 27) om het er levend af te brengen.
De profeet Hananja stelt zich zelfs openlijk tegen Jeremia op. Hij neemt Jeremia het symbolische juk van de hals en spreekt de vertrouwde woorden: Zo zal de HEERE het juk van Nebukadnezar, de koning van Babel, binnen twee jaar verbreken (Jr.28, 11 vgl. Js 14, 25). En de reeds naar Babel weggevoerde vaten van de tempel zullen spoedig teruggebracht worden (Jr 27, 16-22). Maar de ideologie (zie bij 4) dat Jeruzalem niet verwoest kan worden, verbUndt de mensen.
Naar de letter is Hananja een goed leerling van Jesaja: hij herhaalt diens heilsboodschap vrijwel letterlijk zo'n 140 jaar later. Jesaja zei tegen Achaz: Als u niet vertrouwt dat Jeruzalem gered wordt, hebt u geen geloof. Jeremia zegt precies het tegenovergestelde, en toch is hij de echte leerUng van Jesaja naar de geest, in zijn vasthouden, niet van een traditie, maar van het Woord van God alleen.
Uit hun tijd losgemaakt spreken de woorden van Jesaja en Jeremia elkaar tegen. Maar in hun door God gestelde tijd zijn ze het éne Woord van God. Ook Jeremia spreekt niet op grond van politieke beschouwingen over de (duidelijke) zwakte van Egypte en de overmacht van Babel. Hij verkondigt Gods verheven en soevereine macht die tot het oordeel heeft besloten. Het is niet zijn taak Israël in eigen mening te bevestigen, maar van hun eigen wegen af te brengen (Jr.23, 22).
(7) Doorgaan met het Woord: Daniël in Babel (Daniël 2; 4-5)
Jeremia spoort de in 596 al weggevoerde ballingen aan het goede te zoeken voor de stad waar ze gevangen zitten, en niet te letten op de (wens)dromen van profeten en waarzeggers. (Jr 29, 4-9). Op zijn eigen wijze heeft de weggevoerde Daniël (Dn 1, 1-7) dit woord opgevolgd.
Daniël stelt zijn profetische gave van verstand in allerlei gezichten en dromen (1, 17) in dienst van de eigenlijk vijandeüjke overheid. Tweemaal legt hij een droom van Nebukadnezar uit, en voor Belsazar het vreemde wandschrift. Enkele dingen vallen op. Steeds wordt daarbij Gods koningsheerschappij verkondigd, waardoor aardse koningen hun macht ontvangen (2, 37-45; 4, 17. 23-26 en 5, 18-28; met concrete aansporingen). Deze kennelijk sterk godsdienstig aangelegde heidense koningen erkennen de profeet als iemand "in wie de geest van de heilige goden woont".
En het eigenaardigste: de uitleggingswoorden hebben alle onmiddellijk politieke strekking; Nebukadnezars koninkrijk zal vermalen worden door het door God verwekte koninkrijk (2, 44-46); zijn koningschap zal hem wegens zijn waanzinnige hoogmoed afgenomen worden (4, 25. 32-37); èn Belsazars koningschap wordt afgeschreven (5, 26-29) - maar in tegen-
stelling tot vele van Israels koningen eren zij de profeet en de God die dit politieke onheilswoord tot hen spreekt...
Wij zien hoe ook een vreemde overheid de Godsregering wordt aangezegd, met de concrete politieke gevolgen voor de betrokkenen. Nog minder dan in de vorige gevallen kan men hier op de gedachte komen dat politieke en historische overwegingen daarbij de doorslag hebben gegeven.
(8) Voorbijgaan aan het WOORD? : Pilatus en Jezus (Johannes 18-19)
In het optreden van Jezus zelf vindt de beslissende konfrontatie plaats van het Woord Gods óók met de overheid. Alles wat het Woord Gods kan worden aangedaan aan smaad, verachting, negatie, vervloeking en uitbanning, vindt zijn hoogtepunt in de veroordeling van Jezus door de godsdienstige en wereldlijke leiders. De gronden zijn uiterst verschillend, maar voor het éne beoogde doel laten religie en poUtiek zich wonderwel met elkaar verenigen.
Voor de joden is de zaak daarmee afgedaan dat deze profeet hen niet in hun godsdienstige overtuiging bevestigt, zoals profeten immers behoren te doen (...) Maar voor Pilatus moet Jezus gelden als staatsgevaarlijk revolutionair. Zo luidt de beschuldiging (Joh 18, 29v), dat zou bewezen zijn als Jezus zich als de Koning der joden zou uitroepen (18, 33-37; 19, 2v. 12-15), wat dan ook als beschuldiging op het kruis staat (19, 19-22); en het bUjkt ook daaruit dat Jezus op één Ujn gesteld wordt met de revolutionair Bar-Abbas en twee anderen die ook de voor opstandeUngen gebruikelijke straf van de kruisiging ondergingen (18, 39v; 19, 18).
Of de overheid wil of niet, ze krijgt met het Woord van God te maken. Pilatus wüde er zich op alle mogelijke manieren aan onttrekken, eerst door Jezus politiek onbelangrijk te noemen, dan door op de joodse politiek-nationalistische gevoelens te spelen. Als Jezus dan zegt dat zijn Koninkrijk niet van deze wereld is en Pilatus zijn macht ook maar van boven heeft (18, 36; 19, 11), verklaart deze Hem onschuldig - wat niet verhindert dat Jezus in naam van de Romeinse overheid als opstandig zeloot wordt terechtgesteld.
Dit alles om reden daarvan dat de overheid geforceerd de waarheidsvraag omzeilde: Wat is waarheid? , vroeg Pilatus. Maar een neutrale opstelling tegenover de waarheid moet noodzakelijk tot doden van de Waarheid leiden. Als de Waarheid niet als zegen erkend wordt, verkeert die in een vloek. De geschiedenis van het Romeinse rijk is er de toelichting bij. Het zal nooit strikt historisch te bewijzen zijn, maar m.i. heeft de neutraliteit tegenover en later de vervolging van de christenen wezenUjk bijgedragen tot de ondergang van het Romeinse rijk. De christeüjke beUjdenis van de Waarheid: Jezus is Heere, is óók een politieke uitspraak. Dat bhjkt wanneer ze in botsing komt met de staatswet die het goddelijke eerbewijs aan de keizer verpUcht stelt, op straffe van godsdienstig en poUtiek als verdacht of erger beschouwd te worden.
Het spreken over een neutrale overheid moet als een pure fiktie worden beschouwd, die alleen in principiële kortzichtigheid volgehouden kan worden. Tegenover de waarheid van het Woord Gods kan niets neutraal zijn; alle neutraUteit zal uiteindelijk door het Woord zelf voor de beslissende keuze gesteld, dan wel als vijandige vlucht ontmaskerd worden.
I. De ingang van het Woord
We konkluderen dat het vanuit de bijbel zelf onwettig is, scheiding te maken tussen het Woord van God en de politiek. De profetische boodschap heeft te maken met, gaat in in de politieke werkelijkheid. Hetzij vooral in de botsende konfrontatie (8), hetzij als welomschreven richtlijn voor politiek handelen (1-7). Daarbij wordt steeds de verantwoordelijke overheid direkt aangesproken, hetzij de theocratische van Israël zelf (2 5 6) of de eigenwettige van het Noordrijk (3-4), hetzij de heidense van Egypte, Babel of Rome (1 7 8). Onverschillig of zij bereid zijn tot horen of niet. Wij kunnen dus geen beroep doen op het geseculariseerde van een overheid om te ontkomen aan de verplichting die profetisch aan te spreken.
Vanuit het Woord Gods zelf is het ondenkbaar dat bv. een levensterrein als de poUtiek zich aan zijn beslag zou kunnen onttrekken. Het zoekt de mens juist op in de wereld waarin hij lééft en trekt zich niet terug in een zgn. andere wereld. Het is de boodschap die de Godsregering verkondigt over het héle leven, die zich richt tegen de ontkenning daarvan en tegen de schending van Gods rechten. Ook de tot autonomie, eigenwettelijkheid neigende politiek heeft geen brandscherm tegen het Woord van God om zich heen; daar is het naar zijn aard te agressief voor. Het is zelfs gevaarlijk voor wie het bedient (vgl. de weigeringen bij de profeten zich te laten zenden) en het zet genadeloos ook het verkozen Israël te kijk in zijn afval en ontrouw.
De hele scheiding van profetische boodschap en poUtiek komt vaak voort uit een eenzijdige kijk op wat een profeet is. Hij is geen dweper met een geloofsidealisme tegen alle gebruik van macht (militair en bondgenootschappelijk). Hij is ook geen aanhanger van een godsdienstig idéé dat in de praktijk volstrekt onbruikbaar is (vgl.5). Hij staat met zijn boodschap midden in de politieke werkelijkheid, maar staat haaks met zijn woorden op de autonome menselijke politiek. Hij stelt politiek onverstandige eisen, zoals het afbreken van de geliefde offerhoogten in Israël, en verstoort zo de nationale veiligheid (vgl. 5-6: Hizkia en Josia). Daardoor was de effektieve invloed van bv. Jesaja en Jeremia in politicis vaak maar gering.
Vanuit dit profetische woord moet Luthers visie (zie elders in dit nummer) worden afgewezen dat het evangeUe (de bijbel) zich niet bemoeit met wereldse zaken, en bewust gekozen voor het standpunt van Zwingli en Calvijn en hun navolgers dat wet en beloften ook direkt de overheid gelden.
II. De voortgang van het Woord
De profeten houden zich niet op met algemene, tijdloze politieke programma's of ideeën. Hun woord houdt in veel gevallen een richtlijn in voor het politieke handelen van het ogenblik, zoals t.a.v. slavernij en ekonomie (1), buitenlandse politiek en defensie en oorlog en vrede (2-6), wereldpolitiek (7) en rechtspraak (8). Vele niet genoemde voorbeelden zijn er van hun aan de orde stellen van de sociale gerechtigheid (Amos, Jesaja, Micha). Zij stellen de overheid voor een duidelijk beslissings-moment van zus of zo te handelen. Dit aktuele moet men niet zo overdrijven (zoals gebeurd is) alsof de profeten een hot line hadden met de grote
mogendheden (Jesaja met Ninevé), of ter plekke een toegespitst sociaal program ontwierpen. Wel hielden zij de vinger aan de pols van de geschiedenis van Israël en de volken (vgl. hun preciese kennis van veel historische ontwikkehngen).
Terwijl God hen in al zijn majesteit nabij komt (wat men niet psychologisch mag wegverklaren) ontvangen ze zijn levend Woord, dat bestemd is het volgende ogenblik aan het volk verkondigd te worden. Ze putten het niet uit hun eigen hart, uit het verleden of uit de algemene ervaring, maar uit de onmiddellijke ingeving van God zelf. Aanvankelijk gebeurt dat bv. in dromen en visioenen, maar deze worden verdacht wanneer hun tegenstanders die als technieken gaan gebruiken om ook "openbaringen" te krijgen. Profeten verkondigen geen algemene waarheden die men in elke tijd zonder meer kan herhalen, maar de hoogstnodige waarheid voor het ogenblik.
Tegenover veel moderne opvattingen (daarom worden ze hier vermeld) in, moeten we eraan vasthouden dat de profeten niet in de eerste plaats de spreekbuis zijn van een eerbiedwaardige traditie, die dan zo getrouw mogelijk moet worden doorgegeven. Zij weten terdege van de grote daden van de HEERE aan Israël: uittocht en intocht, verkiezing van David en Sion — maar ze maken daar geen systeem van. Al te dikwijls worden de profeten nog afgeschilderd als deftige ambtsdragers die de traditie door alles heen hebben hoog te houden. De HEERE die vanouds als de Rots van Israël werd beleden, kan op een kwade dag de Steen zijn waarover Israël struikelt (Js 8, 14), aartsvader Jakob het toonbeeld van Israels afval (Js 43, 22) en Israels heilrijke verkiezing juist de grond voor Gods gericht (Am 3, 2). Zo wordt het volk aan zijn ontrouw ontdekt en de politiek aan zijn eigenmachtigheid, juist omdat het Woord van God boven de vertrouwde tradities (ook poUtieke) gesteld wordt.
III. De omgang met het Woord van God
Men kan niet één enkel, ooit actueel Woord van God tot een principe maken dat een ideologie dreigt te worden. Zo deden het Achabs vrede-profeten met Gods heilbelofte aan Israël (4) en Hananja met Gods verkiezen van Sion (6), en dat nog wel naar de letter van Jesaja's profetie. God laat wel een later woord voorgaan bij een vroeger (2); de oorlogs-code wisselt wel per gevecht (3), en de wereldmacht die een tijd zijn werktuig was, moet wel het veld ruimen voor een andere (5 7 8). De soevereine vrijmacht van God in geschiedenis en poUtiek gaat wel recht op zijn doel af, maar niet langs lijnen die mensen na kunnen rekenen. Zij spot met alle willekeurigheid waarmee mensen de woorden van God voor hun kar spannen.
Daarom was het voor de mensen ten tijde van Micha en Jeremia (4 6) zo moeilijk te onderscheiden tussen "echte" en "valse" profeten. Beide zeggen geroepen te zijn, het Woord van God ontvangen te hebben, beide kunnen heil verkondigen (Jesaja — Hananja). Het is of twee Kamerleden, de een met Jesaja en de ander met Jeremia in de hand, verschillend pleiten voor matiging en opvoering van defensie, omdat er niet/wel een oordeels-oorlog uit zal breken . .. Niemand heeft dan een meetlatje in de hand om het gelijk objektief vast te stellen. Buiten de levende verbondenheid met het Schrift-geworden Woord om zal geen mens daar ooit achter komen. Evenmin als de profeten buiten de levende Godsontmoeting om zijn woord verna-
men. Anders zou men hoogstens de loop der dingen kunnen afwachten.
Zonder te zijn in beslag genomen door de Geest is er geen echt aanvoelen van het Woord Gods; alle bijbelgebruik moet dan wel uitlopen op valse profetie en valse politiek (de rechtse of linkse ideologie). De Geest geeft de profeten een nuchterheid die hen tevens reëel laat rekenen met de rust die het volk nodig heeft, met kosten, politieke ervaringen met bv. Egypte (Js 28, 12; 30, 5-7). Maar dat is geen basis van hun "politiek". Ook wie geen profeet is, hoeft niet volstrekt machteloos te staan tegenover de valse profeet. Want wiens brood men eet, diens woord men spreekt (Mi 3, 5); wie mensen naar de mond praat, toont wie zijn opdrachtgever is (Jer 23, 22) en iemands leven kan een spiegel zijn (Jer 23, 14; 29, 23 vgl. Mt 7, 16). En de leugen heeft ook geen bestand zonder het tegenover van de waarheid — zoals Jezus niet zonder tegenstand en tegenspraak was.
Maar deze laatste overwegingen staan aan de rand. Het gaat er centraal om dat wij niet over de Schrift als over een automaat willen beschikken, maar het Woord ook in politicis zijn eigen gang laten gaan. Want het wordt gaande gehouden opdat het tot ons ingaat, wij er intens en breed mee omgaan, opdat het zijn voortgang heeft.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1975
Zicht | 48 Pagina's