HET KONINKRIJK ZET ZICH MET GEWELD DOOR EN ROEPT GEWELD OP
Bijbelstudie over Mattheüs 11:12
In het Evangelie naar Mattheüs volgen de daden (Mt.8-9) op de woorden (Mt.5-7), daarna worden de discipelen ingeschakeld om de komst van het koninkrijk te prediken (Mt.10—11, 1), waarop het hoofdstuk volgt waarin onze tekst staat.
Het elfde hoofdstuk laat zich als volgt verdelen. De inzet wordt gevormd door de vraag, die Johannes de Doper vanuit de gevangenis door zijn discipelen aan Jezus laat overbrengen. Het laat zich lezen als reactie op hetgeen in de voorgaande hoofdstukken verhaald wordt (vs.2-3). In het antwoord wijst Jezus het doen van barmhartigheid aan als de kern van zijn messiaanse werk (vs.3-6). Daarna duidt Jezus op het menselijk karakter van Johannes (vs.7-8), vervolgens wijst hij de schare op de plaats die Johannes inneemt in de heilsgeschiedenis (vs.9—15) om te eindigen met een toepassing waarin de verkeerde houding van het volk tegenover Johannes èn Jezus aan de kaak gesteld wordt (vs.16—19). De strafrede tegen tijdgenoten — de inwoners van Chorazin, Tyrus en Sidon - sluit daarbij aan (vs.20-24). Niet hèn, maar de kinderen is het mysterie van het Koninkrijk openbaar (vs.25—27); vermoeiden en belasten kunnen rust vinden (vs.28-29).
Aannemende dat de lezer van deze bijbelstudie inmiddels een geopende bijbel ter hand genomen heeft, kunnen we een poging doen het bovenstaande meer kleur en inhoud te geven. Het is de achtergrond waartegen we het moeilijke vers 12 moeten proberen te verstaan.
het verband van de tekst
Johannes is overgeleverd (Mt.4, 12) en in de gevangenis gezet (Mt.11, 2) door Herodes, die daarmee zijn schoonzus Herodias een plezier deed (Mt.14, 3). Het gerucht aangaande het werk van Jezus bereikt ook Johannes in de gevangenis (Mt.11, 2); het strookt echter bitter weinig met de prediking, welke hij zelf hield over het nabij gekomen Koninkrijk (Mt.3, 2). Het Godsrijk staat toch haaks op de vroomheid van het adderengebroed der schriftgeleerden (Mt.3, 7) en het met de Herodianen konkelende Sanhedrin (Mt.2)? Moet de verwachte Messias van Israël deze (kruis)weg gaan? Zou hij niet de gevangenen - en zo dus ook Johannes - bevrijden (Jes.61, 1)? Het zijn bange vragen van twijfel in het hart van de man wiens hoofd spoedig in de handen van een koningsdochter zal vallen (Mt.14, 1-12)." Dan
dringt zich aan ons een vergelijking op met zijn profetische naamgenoot Hia op Horeb, wiens oor eveneens beter was ingesteld op het waarnemen van aardbeving en storm dan van een zachte stilte; meer op het catastrofale dan op het geestelijke. De vrees bekruipt ons, dat de ziel van Johannes, in de gedwongen ontspanning der gevangenschap, niet meer gestemd is op de zuiverheid van de grote momenten in zijn leven en dat ook hem heeft achterhaald het noodloot van vele grote figuren, dat het hoogtepunt niet samenvalt met het einde" (Noordmans). Alle twijfel van Johannes wordt samengeperst in de gevaarlijkste vraag van het Evangelie: "Zijt gjj degene, die komen zou of verwachten wij een ander? " Hierbij vergeleken lijkt de strikvraag van de Parizeen en Sadduceën (Mt.22, 15-40) over een splinterige kwestie te handelen.
Jezus en Johannes lijken nu immers tegenover elkaar te staan. Hun geboorten die aan het begin van het NT staan, zijn nauw met elkaar verbonden (Lk.l); de lofzangen van Maria en Zacharias Ujken niet voor niets op elkaar. We kunnen die twee niet los van — laat staan tegenover - elkaar zien. Johannes is de laatste profeet in het OT kader. Zijn prediking (kerussein) draagt naar een woord van Paulus het karakter van pro-kerussein (Hd. 13, 24). Dat wil zeggen: hij gaat aan de eigenlijke prediking; aan hèt Kerugma vooraf. Zo staat hij met de profeten van het OT voor een nog gesloten deur. Anderzijds is Johannes echter ook de eerste in het NT. Hij doopte de Christus, daarom is hij óók (en vóór alle anderen) apostel. Hij staat buiten en tegeUjk binnen. "Hij belooft, omdat hij zelf reeds - niet de, maar een beloofde is" (K. Barth). Vgl. Mt.11, 13; Mal.3, 1. In de prediking van Johannes wordt duidelijk, dat het nieuwe van Jezus' prediking ook het oude, het oudste is: de vleeswording van het eeuwige Woord. In het taaieigen van een andere Johannes: "Na mij komt een man, die vóór mij geworden is, want hij was eer dan ik" (Joh. 1, 30). Sprekend over de canon van het OT blijken we een enorme druk op de taal uit te moeten oefenen, omdat afsluiting en ontsluiting synoniemen blijken te zijn. Dat dit meer is dan woordspel maakt het voorgaande duidelijk. Zijt gij de komende of verwachten we een ander? De echo weerklinkt later in de vraag der discipelen: "Here, zult gij in deze tijd aan Israël uw Koninkrijk oprichten? " (Hd. 1, 16) Anders gezegd: het Evangelie blijft spreken over een teken dat weersproken wordt (Lk.2, 34).
Ondertussen moeten we wel klaarheid hebben omtrent de vraag naar het waarom. We moeten dit gedeelte niet zien als een hoofdstuk uit een psychologische roman, alsof we via twijfel tot waarheid geraken. Nog minder is het Koninkrijk Gods product van ons critisch vermogen. De echte twijfel van Johannes is immers niet interessant, maar vrees-en huiveringwekkend. Wat hij meende in handen te hebben, glijdt tussen zijn vingers door. De wachter Johannes zag de morgen in Christus naderen ... en toch blijft het nacht (Jes.21, 11). We wezen reeds op de plaats welke Mattheus dit verhaal geeft. Het gaat in het Evangelie om de volgorde. Als we daar oog voor krijgen, zien we hoe de vraag van Johannes de aanleiding wordt om de vastheid van het Koninkrijk te onderstrepen. Het kan om zo te zeggen tegen zulke vragen. Hij die minder ïs dan de minste in het Koninkrijk (vs.ll.) kan er mee op de proppen komen. "Het koninkrijk stort daardoor niet ineen. Het enige gevolg is, dat Johannes in de rede van Jezus zijn standbeeld krijgt bij de ingang van dat vast gebouw van Gods gunstbevwjzen, dat naar zijn vast bestek in eeuwigheid zal rijzen." (Noordmans) Het Evangelie bewerkt steevast een transsubstantie. In het Koninkrijk gaat het om een Umwertung aller
Werte (wil Mt.11, 11 dat niet zeggen? ). Het negatieve wordt zelfs positief gemaakt (1 Cor. 15, 25).
Zijt gij de komende? Die vraag behoefde geen toelichting. De komende (ho erchomenos) is een bekende figuur in het soms bizarre patroon der joodse apocalyptiek (Mt.3, 11-12). Jezus geeft de discipelen van Johannes de Doper een indirect antwoord, dat samengesteld is uit een conglomeraat van Jesaja-citaten. Israël verwachtte in de messiaanse heilstijd de genezing van alle ziekten. Welnu, het antwoord van Jezus brengt zulke Jesaja-woorden tot leven: Blinden worden ziende (Jes.29, 18; 35, 5); kreupelen wandelen (Jes.35, 6); doven gaan horen (Jes.29, 18; 35, 5); doden komen tot leven (Jes.26, 19); armen ontvangen het Evangelie (Jes.61, 1; 29, 19). Dat zijn de dingen die de discipelen zien en horen (Mt.11, 4); de tekst gebruikt onvoltooide tijden, dat wil zeggen: deze dingen zijn in gang gezet en gaan voort! Déze Jezus is dé Messias. Jezus blijkt daarmee echter niet de verwachte, grote Inaugurator van het Koninkrijk te zijn. De geheimen van het Rijk (Mt.13, 4) krijgen op aarde gestalte; ze zijn echter de een openbaar, de ander verborgen. Het Koninkrijk is niet experimenteel vast te stellen. Het is niet verifieerbaar. Wie zich daaraan niet ergert wordt zalig gesproken (Mt.11, 6)!
Jezus wendt zich daarop tot de schare. Wat wilde het volk in Johannes zien? (De opzettelijke herhaling (vs.7-9) wil toch minstens zeggen dat het Evangelie meer wil dan vrijblijvend kijken! ). Een riet door de wind bewogen (vs.7); een mens in weelderige kleren (vs.8); een profeet (vs.9)? "Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. Want deze is het, van wie geschreven staat: Ziet, Ik zend mijn engel voor uw aangezicht, die uw weg bereiden zal voor u heen." Citeerde Mattheus 3, 3 uit Jesaja40, 3 om de functie vast te stellen; hier wordt geciteerd uit Exodus 23, 20 en Maleachi 3, 1 om de identiteit van Johannes vast te stellen.
Aan het einde der tijden zou volgens de joodse traditie Elia terugkomen. Zo noemt Jezus Johannes ook in dit hoofdstuk (Mt.11, 14). Johannes is Elia redivivus (vgl. Joh.1, 21! ) en Mal.3, 1-3; 4, 4-6). Zo nemen Herodes en Herodias in het NT de rol over van Achab en Izebel (vgl. Mk.6, 14—29) en gaat Johannes in de geest en kracht van Elia (Lk.1, 17).
De mensen zijn in hun reactie op Elia die komen zou èn op de Zoon des mensen die komen zou, als kinderen die op de markt spelen. Er vallen over en weer verwijten: Jullie doen niet mee; julüe zijn spelbrekers. Om het even of het nu gaat om "bruiloftje-spelen" of "begrafenisje-spelen" (vs.16-17). Anders gezegd: de boeteprediking (Johannes) ligt hen niet èn de evangelieprediking (Jezus) ligt hen niet; ze blijven liever ver bui tan spel! (vs. 18—19).
"Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van haar werken" (vs.19). Dat wil zeggen: Het werk Gods in Johannes en Jezus is geen mislukking. De vraag van Johannes wordt aangegrepen om zijn plaats in de heilsgeschiedenis duidelijk te maken "omdat volgens de belofte bij de komst van Christus een nieuwe orde van zaken aan 't hcht zou treden" (Calvijn). In die samenhang vers 12! Daarin willen we het pogen te verstaan. We bezien eerst de moeilijkheden die een vertaling met zich mee brengt, om er daarna op grond van onze keuze voor een vertaling en met het oog op de nog onbesproken verzen 25—30 nog iets over te zeggen.
De vertaling van Mattheus 11, 12
EMverse kommentatoren noemen deze tekst — terecht - de moeilijkste van het hele evangelie. Hier wordt (we denken aan het vorige nummer over het schriftberoep in de ethiek/ politiek!) duidelijk voor welke problemen de bijbellezer zich gesteld kan zien. Zéér diverse vertalingen zijn namelijk grammaticaal gezien mogelijk. Vertalen is uitleggen ... en heeft dan soms nog uitleg nodig!
Anders gezegd: men kan vers 12a op twee manieren vertalen en daarna in beide gevallen positief óf negatief opvatten (dat zijn dan vier mogelijkheden!) ; men kan vervolgens vers 12b positief of negatief opvatten (zodat de gehele tekst in theorie acht mogelijkheden biedt). Bezien we de tekst zelf, wil dat zeggen;
Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan (pos. of neg.)/breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld (pos. èf neg.) en (de) geweldenaars grijpen er naar (pos. óf neg.).
Het is niet zo eenvoudig, maar in het vertrouwen dat de lezer het bovenstaande idem zoveel maal wil lezen als wij het - in klad - probeerden te formuleren, willen we kort aanduiden hoe en waarom diverse vertalingen mogelijk zijn om daarna een aantal ervan - in kader — af te laten drukken.
Vers 12a
Het grieks heeft hier het werkwoord "biazomai", dat behalve in deze tekst nog slechts éénmaal voorkomt in het NT (in de min of meer parallelle tekst Lk.16, 16). Men kan dit werkwoord in het Nederlands zowel passief als aktief vertalen. PASSIEF: wordt geweld aangedaan; positief (men tracht met ernst en ijver naar de zaligheid) öf negatief (men weerstaat, vertraagt de komst van het Koninkrijk). AKTIEF: breekt zich baan met geweld; positief (God drukte de komst van het Rijk door) óf negatief (tracht men het met geweld te veroveren; in Jezus tijd de Zeloten bijvoorbeeld).
Vers 12b
Het grieks heeft hier "biastai" (geweldenaars) in kombinatie met het werkwoord "harpazein" (roven, ontnemen, voor zich opeisen). Ook hier kan men positief (de komst van het Rijk bevorderen, c.q. er met alle geweld bij willen horen) öf negatief (het Koninkrijk roven, wegnemen van anderen; er de grijpvingers naar uitstrekken) over denken.
Diverse kommentatoren die beide versdelen negatief op willen vatten, doen dit met een verwijzing naar de in Israël - en in het gehele oude Oosten; Egypte, Ras Schamra, Babel - voorkomende stijlfiguur die we parallellismus membrorum noemen. Welnu, daar is niets tegen, maar ook nog niets mee gezegd! We kunnen namelijk onderscheiden tussen herhalend parallellisme (vgl.Ps.24, 1-6; 36, 6, 9-13; 51, 3-5, 7, 9-14; 103, 8v); tegensteUend paralleUisme (Vgl.Ps.37, 9, 16, 17; 1, 6; 25, 2, 3; 27, 10; 32, 10) en aanvullend paraUeUisme (Vgl.Ps.23; 25, 6, 8, 10, 11, 12, 15, 16, 17).
Interpretatie en konklusie
Inzake vers 12a keizen wij voor de aktieve/positieve betekenis (onder andere op grond van de positieve strekking van de parallelltekst Lk.16, 16, die (hoewel secundair en apostolair "bijgeslepen") teruggaat op dezelfde bron). Wanneer we inzake vers 12b kiezen voor een nega-
tieve betekenis (tegenstellend parallellisme dus!)doen~we dit vooral vanwege het negatieve karakter dat "harpazein" meestal heeft (Vgl. bij Mattheus:13, 19! en verder Joh. 6, 15; 10, 12, 28, 29; 2 Cor. 12, 2). Het werkwoord wordt verder in het gehele NT nog slechts vijfmaal - neutraler, nl. als wegnemen - gebruikt: d. 8, 39; 23, 10; ITh. 4, 17; Jud. 23; Op. 12, 5). Uiteraard staat deze keuze niet los van het verband van dit hele elfde hoofdstuk, zoals we dat in het voorgaande uiteengezet hebben.
Bezien we nu eerst onderstaande vertalingen, om daarna (op minder technische wijze) de draad van het begin weer op te nemen.
toepassing: de tekst in verband met ons
Voor degenen die na de voorgaande wat technische uiteenzetting nog adem over hebben: de toepassing als besluit. Ons inziens wordt zo de ijver beloond. Als we — onder indruk van de problemen — gezien hebben dat we teksten niet op de klank af kunnen citeren, ontvangen we ook loon naar werken. Waar we de moeite namen tot verstaan, blijkt de tekst in zijn verband te spreken. Deze bijbelstudie ter inleiding op dit themanummer wilde de Schrift niet actualiseren. Horigheid aan de actualiteit is modegevoeUgheid, die blind maakt voor de gelovige wetenschap, dat het Woord Gods actueel is in zichzelf. Cryptischer geformuleerd: God heeft geen boodschap aan óns, maar aan ons!
We kozen voor de wetenschap dat het Koninkrijk der hemelen zich met geweld baan breekt. De evangelisten zien de triomf Gods over de demonen als signalen van wat werkelijk, maar uit onze werkelijkheid niet afleesbaar is (Lk.l 1, 20; Mt.l2, 28). Het Koninkrijk is onstuitbaar in aantocht. Zo bezien doet onze exegese van deze tekst geen geweld aan de eschatologische spits van de prediking van het Koninkrijk. Van Ruler heeft er bij herhaling op gewezen — vierkant tegen de tijdgeest, óók tegen de mode van de theologie (met name die van barthiaanse fatsoensrakkers, waar zij alleen van "medemenselijkheid" wilden weten) in! - dat het Evangelie niet vrij te pleiten is van inhumane trekken. We denken aan de verkiezing Israels. God zet daarin om zo te zeggen zijn wil met de wereld door; met alle geweld! Het OT is één groot getuigenis van Gods verbondstrouw, met falende en weigerende partners als tegenover. Dat alles bereikt een hoogtepunt in de incarnatie. Zo bezien is het OT vol van Christus; op Hem aangelegd. Gods bedoelingen krijgen daarin een nog geweldadiger, nog inhumaner gestalte. Immers: het "tegenover" van God valt daarin weg. God treedt aan onze kant in de stal van Bethlehem. Hij wordt daarin helemaal Immanuel; God met ons! Langs die weg blijkt God ons te moeten bereiken; in de weg van "noodmaatregelen". Hij die heerst, heerst als dienaar. Daarom gaat het geloof de weg van ootmoed. Hier wordt zichtbaar waarom alle verkiezing tot dienst is.
Deze verborgenheden zijn ons openbaar uit het antwoord op de vraag van Johannes de Doper. De apocalyptische voorloper van het Koninkrijk dat nabij gekomen is, staat temidden van rumoer en geweld. We horen over soldaten; partijen en politieke konkelaars. Het baanbrekende Koninkrijk kent echter het geweld Gods, zo blijkt uit het antwoord van Jezus. Dat is dan ook ander geweld, dan het onze. Hij werkt in de stille wijken van blinden, doven en kreupelen; van melaatsen (buiten de stad); van doden (buiten het leven)! Het is alsof Jezus wist, dat dit antwoord als "onbevredigend" zou overkomen: "Zalig is hij, die aan mij niet geërgerd zal worden" (Mt.l 1, 6). Alleen wie hier oren naar en voor heeft, hóórt (Mt.l 1, 15). Wie zijn dat, die hier zalig gesproken worden? Het zijn de kinderen; niet de wijzen en verstandigen (Mt.l 1, 25). Wie de eenheid van de beide testamenten van de Schrift - vanuit de herhaalde omgang - belijdt, zal nageven dat "wijs en dwaas", verstandig en onverstandig in de bijbel vaak synoniemen zijn. (Vg. Mt.l 1, 25 met Ps. 92, 7 als één van de vele voorbeelden). Paulus vermaant de kinderen in geen ding bezorgd te zijn (Fil. 4, 6); "dwazen en verstandigen" vragen in de bijbel echter steeds, boordevol verontrusting: "Kijk eens hoe de godde-
loze welvaart heeft en woedt, waar moet dat heen? " Die vraag wordt duizendvoudig gehoord, als retorische vraag. De "dwaze en verstandige" hebben namelijk het antwoord al klaar: Te wapen ... en weldra worden "partijen" gevormd om "dammen" op te werpen. We kennen die taal uit "Ünks" en "rechts" idioom. In de bijbel is het alleen goed voor de heiüge humor (Ps.2, 4). Het kinderlijk geloof daarentegen beziet de goddelozen anders. Het let op hun einde (Ps. 73, 17). Werkers der ongerechtigheid zullen - vrij vertaald - als varkens vetgemest worden voor de slacht (Ps. 92, 8). De geweldenaars groeien als onkruid (Ps. 92, 8), dat wil zeggen: horizontaal. Rechtvaardigen groeien als palmbomen (Ps. 92, 8), dat wil zeggen: verticaal.
Inmiddels gingen we de grens over: het Koninkrijk breekt zich met geweld baan. Anderzijds grijpen geweldenaars ernaar. We gedenken dat óók in dit nummer, als we bijvoorbeeld de aangrijpende verslagen van processen tegen gelovigen achter het ijzeren gordijn lezen. Geweldenaars grijpen er naar. Onder dat motto laat zich een wereldgeschiedenis op zwarte pagina's schrijven. Het schone boek - waar artikel 2 NGB van spreek ~ blijkt óók onleesbare bladzijden te bevatten. Anders gezegd: krant en journaal kunnen met de Jobsvraag te maken hebben. Antwoorden wijzen getroffenen als "goedkoop" terzijde. Ze verstommen pas echt als we hèt antwoord horen in de vragen van Golgotha.
Ondertussen is het niet eenvoudig de wijsvinger uit te strekken om de "geweldenaars" aan te wijzen. Niet voor niets citeerden we in dit verband en in deze tijd herhaaldelijk Psalm 92. De werkers der ongerechtigheid worden tot in der eeuwigheid verdelgd. Miskotte preekte daarover in zijn nationale preek, na de bevrijding in Amsterdams Nieuwe Kerk. De werkers der ongerechtigheid; de geweldenaars waren toen zouden wij zeggen: verifieerbaar. Wij kozen deze pericoop als bijbelstudie ter inleiding op dit thema. Maar dan niet zonder de vraag: Kunnen wij vandaag nog zó gemakkelijk de geweldenaars aanwijzen? We mogen de vinger oostwaarts uitstrekken, maar hoe ziet de andere hand er uit als we hem uit onze boezem halen? Toen was toen. Kunnen we het anno 1975 Schilder nog naspreken: "de liturgie van de Amerikaanse bommenwerpers"? De naoorlogse filmbeelden daaromtrent kunnen ons NEEN alleen maar met grote kapitalen doen schrijven. De traditie der kerk sprak van "rechtvaardige oorlogen" Hoe moet dat als we de psalm op de lippen nemen, die klaagt dat er weinig rechtvaardigen zijn (Ps. 12, 2)? Het gaat hier niet om voorwerpelijke vragen. Ze zijn volop inclusief, als we bedenken dat het boze geweld het sterkst is samengebald in de weigering de Messias Heer van ons leven te latsn zijn! Hier werpt het vervolg van ons hoofdstuk (Mt. 11, 16-19) - waarover we reeds spraken - nieuw en ander licht op de zaak. We gedenken in deze dagen hemelvaart; zijn in Christus als hoofd van de gemeente (Ef. 4, 15) tot de hemel toe verhoogd (Mt. 11, 23), maar kunnen tot de hel toe nedergeworpen worden, omdat we ons niet verheugden in de daden Gods (Ps. 92, 5). Omdat we buitenspel willen blijven (Mt. 11, 16-17!).
Het is het Koninkrijk der hemelen dat zich met geweld baan breekt. De gehoorzame weet de dingen in Gods hand, dat is: ver van onze partijen, weetjes en wetjes. Daarom hoedt het geloof zich voor de hybris die reikt naar de scepter Gods. In de Schrift ligt het accent steeds op de daden Gods. Dat krijgt actualiteit, waar we op de inclusieve vragen geen antwoord weten. Wie zijn de geweldenaars? Communisten? Kapitalisten? De moderne mens of staat
die onverschillig neutraal ten aanzien van het geloof? Hoe moeten we kiezen en waar haalt een slinkende kerk de macht nog vandaan om de geweldenaars te weerstaan? De vragen zijn legio. Het antwoord ligt daar waar de grijpende klauwen van geweldenaars omgebogen worden tot gevouwen handen. In het gebed leren we - wereldwijd en wereldwijs - de gestalte der genade kennen: het geopende oor Gods. De strijd tegen het boze is in zijn hand.
Dat is niet goedkoop. Waar ons de kracht tot bestrijding lijkt te gaan ontbreken komt ruimte vrij om het goede te doen. Bovendien: het gaat om de daden Gods; zonder iets van het accent af te doen, mogen we toch zeggen, dat onze daden daarin steevast begrepen zijn! Zijt gij de Christus of verwachten wij een ander? Het geloof in déze Christus; in het Koninkrijk der hemelen dat in Hem aanbreekt met geweld, wordt ons politiek handelen zakelijk en nuchter. Wie oren heeft hoort. En een hoorder doet (Jac. 1.22)!
Zeist, Bevrijdingsdag 1975.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1975
Zicht | 60 Pagina's