Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET CDA: EEN VERDEELD HUIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET CDA: EEN VERDEELD HUIS

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

door drs. C.S.L. Janse

Het CDA treedt bij de komende verkiezingen met één lijst en één lijstaanvoerder vol vertrouwen de kiezer tegemoet. Dat moet beslist als een politiek wonder beschouwd worden. De afgelopen tien jaar waren er immers vele momenten waarop vriend en vijand de kans op slagen van het CDA vrijwel op nul stelden. Zowel over de principiële grondvragen als over de politieke opstelling heerste er immers in christendemocratische kring een grote verdeeldheid. In het algemeen gesproken is het trouwens een grote opgave om drie oude partijen (elk met haar eigen tradities en gebruiken) in een federatief verband samen te brengen. Dat is de progressieven niet gelukt. Het samenwerkingsverband van PvdA, PPR en D'66 is stuk gelopen.

De christendemocraten zijn er wel in geslaagd een steeds grotere samenwerking tot stand te brengen. Dat is op zich een hele prestatie, hoe men er verder ook over mag denken.

Coalitie

Na de oorlog was er van de zijde van de AR voortdurend druk uitgeoefend op de CHU om tot één protestants-christelijke partij te komen. De CHU voelde daar niet voor, al werden er op plaatselijk niveau wel steeds vaker gemeenschappelijke kandidatenlijsten ingediend.

In het CDA ging het echter ook om samenwerking met de rooms-kathoUeken. Nu kende ons land in dit opzicht wel een bepaalde traditie. In de z.g. Coalitie hadden immers antirevolutionairen en roomskatholieken (en later christelijldiistorischen) een halve eeuw met elkaar samen gewerkt.

Die coalitie was echter in 1939 definitief verbroken. Bovendien was het een politiek samenwerkingsverband van partijen die verder onafhankelijk van elkaar bleven en geen van allen streefden naar de vorming van een overkoepelende interconfessionele partij.

Neen, in het kader van de verzuiling hadden roomskatholieken en orthodox-protestanten elk hun eigen organisaties opgebouwd. En dat niet alleen in de politiek, maar ook op andere

terreinen (onderwijs, omroep, maatschappelijke organisaties). Het in 1909 opgerichte CNV was van oorsprong een interconfessionele vakbeweging, waaraan ook roomskatholieken deelnamen. Door interventie van de bisschoppen werd hieraan echter snel een einde gemaakt. Naast het CNV kwam een eigen RK vakcentrale tot stand.

Pleidooien

Aan het eind van de vijftiger jaren komt echter in de KVP de gedachte aan één christendemocratische partij opzetten. Een van de belangrijkste woordvoerders van deze stroming is dr. S.W. Couwenberg. In verschillende publicaties bepleitte hij de vorming van een gedeconfessionaliseerde christelijk-geinspireerde centrumpartij.

Op de partijraadsvergadering van de KVP van oktober 1959 verklaarde prof. Romme dat vooral bij de KVP-jongeren de wens leefde om met de AR en CH samen te gaan. Ook hij zag daar wel wat aantrekkelijks in, maar vond dit nu nog te ver gaan.

In het begin van de zestiger jaren kreeg de christendemocratische gedachte in de kring van de KVP echter steeds meer de overhand. De AR en vooral de CHU bleven daar echter gereserveerd tot afwijzend tegenover staan.

Wel hadden de antirevolutionaire en de christelijkhistorische leden van het Europese parlement zich daar aangesloten bij de christendemocratische fractie, die overwegend uit RK parlementariërs bestond. Dat bracht mr. Biesheuvel (destijds Tweede-kamerlid voor de AR en vice-voorzitter van de christendemocratische fractie in het Europees parlement) er toe om in aprU 1962 in Delft een pleidooi te houden voor het doortrekken van de interconfessionele samenwerking naar het nationale vlak. De voorzitter van de Tweede-kamerfractie van de KVP, dr.. De Kort, reageerde hier direct instemmend op, maar uit het protestantse kamp waren de reacties afwijzend.

1967

Dat veranderde pas na de verkiezingen van 1967. Politiek, maatschappelijk en cultureel verkeerde Nederland in die jaren duidelijk in een stroomversnelling. Het was een roerige periode.

In oktober 1966 was in de nacht van Schmelzer het kabinet-Cals (PvdA-KVP-AR) ten val gekomen. Dat leidde in de kring van de KVP tot felle discussies tussen voor-en tegenstanders van de samenwerking met de socialisten. Bovendien was er door het Tweede Vaticaans concilie in de RK kerk veel op drift geraakt. In brede lagen van de KVP kwam men tot de overtuiging dat de partij niet op de oude voet kon worden voortgezet. Dat proces werd versterkt door de grote verkiezingsnederlaag die de KVP in 1967 leed. Van 50 zetels kwam zij op 42.

Bij die verkiezingen kwam D'66, die het bestaande politieke bestel sterk gekritiseerd had, meteen met zeven zetels in de Tweede kamer. Ook de Boerenpartij, een andere vergaarbak van ontevredenen, kreeg een fractie van zeven man. Beide partijen kregen relatief veel roomskatholieke stemmen.

Kortom het oude politieke bestel stond aan hevige druk bloot. Nieuwe, door D'66 gelanceerde ideeën over het kiesstelsel (districtenstelsel) en de regeringsvorm (gekozen minister-president), stonden volop in de belangstelling. Van de oude partijen was de KVP het meest aan erosie onderhevig.

De Achttien

Vandaar dat KVP-voorzitter Aalberse de besturen van de ARP en de CHU voorstelde om delegaties uit de drie partijen zich gezamenlijk te laten bezinnen op de uitgangspunten van de christelijke politiek. Dit voorstel vond bij de AR en zelfs bij de CHU een goed onthaal. De CH had bij de verkiezingen verloren. De AR boekte winst (voor het eerst sinds 1948) maar werd spoedig geconfronteerd met de actie der spijtstemmers.

Toen de kabinetsformatie dooi toedoen van prof. Zijlstra en mr. Biesheuvel in de richting van een confessioneel-liberaal kabinet bleek te gaan, kwamen verschillende linkse jongeren in de AR hiertegen in opstand. , , Christelijke politiek moet christelijk radicaal zijn of zij moet niet zijn", zo schreven zij in een brief aan hun partijbestuur.

Voor het gemeenschappelijke beraad vaardigde elk van de drie partijen een delegatie van zes man af. Daarmee ontstond de groep van Achttien, die de basis zou leggen voor het huidige CDA. Maar voor het zover was, was er nog een lange weg te gaan.

Uit deze voorgeschiedenis van het CDA, die we met opzet wat uitvoerig behandeld hebben, zijn een aantal belangrijke conclusies te trekken. Het initiatief voor het CDA is duidelijk van de KVP uitgegaan. Aanleiding daartoe was vooral de groeiende onzekerheid over het bestaansrecht van een confessionele partij. De verkiezingsnederlagen die de KVP (en later ook de CHU) leed, brachten velen er toe in de vorming van een CDA een laatste redmiddel te zien om hun tanende politieke invloed te kunnen behouden.

Principiële verschillen

In 1964 (dus nog lang voordat de groep van Achttien bijeenkwam) pleitte Smallenbroek, destijds voorzitter van de AR-fractie, op een forumbijeenkomst in Utrecht voor het opstellen van een gezamenlijk verkiezingsprogram van AR, CH en KVP. Zijn medeforumlid, de christelijkhistorische senator Van Hulst wees dit echter af, omdat er tussen het roomskatholieke en het protestants politieke denken nauwelijks een brug viel te slaan. Dat was zeer juist opgemerkt, al is senator Van Hulst inmiddels ook bij het CDA terecht gekomen.

De principiële verschillen tussen protestanten en roomskatholieken manifesteerden zich in de oprichtingsfase van het CDA vooral bij de kwestie van de niet-christenen in het CDA. Nog geen twee jaar geleden ontstond daarover een hooglopende ruzie tussen Aantjes en Andriessen. Aantjes wUde persé de mogelijkheid uitsluiten dat humanisten voor het CDA als kamerlid gekozen zouden kunnen worden. Andriessen achtte dit standpunt in strijd met het open karakter van het CDA.

Tot op zekere hoogte trok Andriessen daarbij de lijn door, die bij de oprichting van de KVP reeds was aangenomen. In december 1945 (bij de omzetting van de vooroorlogse RKSP in de KVP) werd uitgesproken dat men tot de KVP „behoort toe te treden op grond van de aanvaarding van haar program, zoodat ook voor niet-katholieken toetreding mogelijk moet zijn". Dat in de praktijk slechts enkele niet-roomskatholieken toetraden was geen wonder, als men bedenkt dat in artikel 1 van het beginselprogram uitdrukkeUjk werd vastgelegd dat de partij de , , uitspraken van het Kerkelijk Leergezag" aanvaardt.

Natuur en Bovennatuur

Het is overigens van belang bij deze grondslagformule van de KVP wat langer stU te staan. De KVP, zo lezen we, , , staat op de grondslag van de beginselen van de natuurlijke zedewet en de Goddelijke openbaring, waarbij zij de uitspraken van het Kerkelijk Leergezag aanvaardt". Op één lijn met de Bijbel staat de natuurlijke zedenwet, terwijl de RK kerk het allerlaatste woord heeft.

Dat is nu typisch roomskatholiek. In het traditionele roomskatholieke denken onderscheidt men immers het terrein van het natuurlijke en het bovennatuurlijke (de kerk). De staat en de politiek bevinden zich vrijwel geheel op het terrein van de natuurlijke zedewet. Die natuurlijke zedewet, die ook los van de Bijbel en van het christendom, door iedereen gekend en onderschreven kan worden, vormt dan ook een zeer voorname richtlijn voor de roomskatholieke politiek. Vandaar dat prof. Romme kon schrijven dat de politiek van de KVP, vanwege

haar innerlijke redelijkheid en juistheid, voor een belangrijk deel ook door andersdenkenden aanvaard zou kunnen worden.

Echter kan de mens door de zonde de natuurlijke waarheden slechts op onvolkomen wijze achterhalen. Hij moet daarin door het licht van Goddelijke Openbaring, waarvan het Kerkelijk Leergezag de draagster is, voor dwalingen worden behoed. Dat is dan ook het pré van een rk partij boven een andere.

Dat alles vormt wel een groot verschil met een orthodox-protestantse partij, waar Gods Woord wordt beschouwd als de enige grondslag. Dat Woord is op alle levensterreinen alleengezaghebbend. Daar kent men niet de verzelfstandiging van het natuurlijke leven, waar de mens ook buiten de Schrift om, met behulp van de rede nog wel aardig zijn paadje recht kan houden. Wel spreken onze Dordtse Leerregels er van dat de mens na de zondeval nog enige kennis heeft overgehouden , , van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk

is”. Maar dat is veel en veel minder vergaand dan bij de roomskatholieken. In het moderne roomskatholieke denken is men nu zowel van de betekenis van de zonde als bron van dwaling, als van de waarde van de (politieke) uitspraken van het kerkelijk leergezag minder overtuigd. Dat betekent dat de reeds aanwezige autonomie van het politieke leven nog verder versterkt wordt. En omgekeerd wordt de basis van de confessionele partijvorming hierdoor wezenlijk aangetast.

Zo is het te begrijpen dat Andriessen destijds in Hervormd Nederland verklaarde dat het CDA geen christelijke partij mocht worden genoemd. Dat was wat extreem geformuleerd zoals hij later zelf toegaf, maar de statuten van het CDA gaven hem wel recht van spreken.

Compromis

De grondslagformuleringen van het CDA zijn in feite een compromis tussen de opvattingen van hen die beslist een confessionele partij wilden (maar dan van roomskatholieken en protestanten samen) en de opvattingen van een groot deel der KVP-ers die eigenlijk een algemene volkspartij wilden met een zekere christelijke inslag.

In de statuten van het CDA is deze strijd duidelijk terug te vinden. Als organisatie aanvaardt het CDA , , het Evangelie als richtsnoer voor het politiek handelen". Bewust is daarbij niet gekozen voor de formulering „enig richtsnoer". Met zijn politiek program richt het CDA zich echter uitdrukkelijk „tot de gehele Nederlandse samenleving zonder onderscheid naar geloofsovertuiging of maatschappelijke groepering". Ook humanisten kunnen dus Ud worden van het CDA. Om hen het toetreden gemakkelijker te maken is er zelfs een vierde poot onder het CDA gecreëerd: de directe leden.

De CDA-kandidaten voor het parlement dienen alleen het politiek program van het CDA te onderschrijven. Dus, concludeerde Andriessen terecht, zij behoeven zelf niet in het Evangelie te geloven, al is er natuurlijk wel zoveel samenhang tussen uitgangspunten en program dat iemand die vijandig staat ten opzichte van het christendom ook ons program niet zal onderschrijven.

In de hooglopende discussies die daarop gevolgd zijn, heeft de lijn-Andriessen duidelijk gezegevierd boven de lijn-Aantjes. Aantjes kwam trouwens met zijn bezwaren als mosterd na de maaltijd. De ARP, Aantjes incluis, had reeds geaccepteerd dat ook humanisten lid konden worden van het CDA. Welnu iedereen die lid kan worden van een partij kan in principe ook kamerlid, raadslid of statenlid voor die partij worden. Geen wonder dat Aantjes aan het kortste eind trok.

Een confessionele partij is een partij die vanuit een gemeenschappelijke godsdienstige overtuiging een poUtiek program ontwerpt en op basis daarvan in de politiek bezig is. Welnu, tussen roomskatholieken en protestanten bestaat er geen gemeenschappelijke godsdienstige overtuiging, althans voor zover die protestanten nog leven vanuit de reformatie. Alleen al om die reden is een CDA principieel onmogelijk.

Blijken protestanten en roomskatholieken elkaar wel te kunnen vinden, dan zal dat — zeker gezien de recente ontwikkeHngen in het rk kamp - niet anders kunnen zijn dan op een uiterst vage basis. Een basis die zo vaag is dat men ternauwernood nog kan spreken van een

confessionele partij. De binnen het CDA gevoerde discussies over het open karakter van de partij zijn daarvan het bewijs.

Politieke conflicten

Vanaf het begin is het CDA ook geteisterd door meningsverschillen over de te volgen politieke koers. Dat was geen wonder. Bij de initiatief nemende KVP heerste niet alleen grote onenigheid over de grondslag van de partij, maar ook over het te volgen beleid. Deze meningsverschillen spitsten zich meestal toe bij de kwestie van de partnerkeuze bij de kabinetsformatie. De linkervleugel van de KVP koos dan voor de PvdA, de rechtervleugel voor de WD. Maar ook de AR had in 1967 haar spijtstemmers.

Begin 1968 trad echter een belangrijk deel van de oppositionele christenradicalen uit de KVP en richtte de PPR op. Daardoor nam de vleugelstrijd af. Wel bleef de Arjos, de AR-jongerenorganisatie. benauwd dat de te vormen christendemocratische partij een kleurloze middenpartij zou worden, waarin de radicaliteit van het Evangelie niet meer herkenbaar zou zijn.

Doordat alle drie de christendemocratische partijen deel uitmaakten van het kabinet-De Jong (1967-1971) was het voor hun fracties niet moeilijk om op één lijn uit te komen. Anders werd dat toen kabinetsformateur Burger er in het voorjaar van 1973 in slaagde een wig te drijven tussen de CHU en de beide andere partijen. De AR en de KVP zouden ministers leveren aan het kabinet Den Uyl en derhalve dit kabinet gaan gedogen. De CHU werd daarvoor door Burger niet progressief genoeg geacht en ging tot de oppositie behoren.

Dat bracht in de Tweede Kamer de christendemocratische fracties vaak scherp tegenover elkaar. Weliswaar was de AR-fractie aanvankehjk ook zeer verdeeld over haar houding ten opzichte van het gevormde kabinet, maar de rechtse minderheid in de fractie trok later wel bij. Omgekeerd ging de CH-fractie onder leiding van haar nieuwe fractievoorzitter Kruisinga, een duidelijke oppositiekoers varen.

Hoe was de eenheid van het CDA geloofwaardig te malcen, wanneer de CDA-fracties zo weinig eensgezind waren? Het leelc er op dat Burger er in geslaagd was de vorming van het CDA te torpederen. In ieder geval werd het onmogelijk geacht om bij de verkiezingen met één lijst uit te komen.

Toch bleef vooral de KVP daarop hameren. Zij durfde na de geweldige nederlagen die zij geleden had, niet meer als KVP de verkiezingen in. KVP-voorzitter De Zeeuw zag het echter met de AR en de CH niet meer zitten en brak met zijn partij. Niet weinigen in en buiten de KVP zagen evenmin toekomst in het CDA.

Eén lijst

Maar wonder boven wonder besloten de drie partijen in het najaar van 1976 toch maar om bij de Kamerverkiezingen met één lijst uit te komen. En zij slaagden er zelfs in om het eens te worden over de keuze van de lijstaanvoerder.

Minister Van Agt was dan ook een man die voor alle drie de partijen nog het meest aanvaardbaar was. Hij behoort tot de KVP en dat is per slot van rekening de grootste groep in het CDA. Hij is echter geen uitgesproken KVP-man en ook geen roomskatholiek voor wie het christelijk geloof in de politiek eigenlijk weinig relevant is. Hij is vice-premier in het kabinet-Den Uyl, maar hij heeft zich in het kabinet ook zo vaak als dwarsligger opgesteld, dat hij ook voor de oppositionele CHU aanvaardbaar was.

Door de keuze van Van Agt als lijstaanvoerder stelt het CDA in zijn verkiezingscampagne automatisch een aantal ethisch-culturele vragen centraal. Van Agt is immers de man van het ethisch reveil en de strijd tegen de ongelimiteerde abortus-provocatus. Dat is voor het CDA geen onverstandige tactiek. Op dat terrein ligt nu eenmaal meer het eigene van het CDA, dan in de sociaal-economische strijd, waar het CDA gauw bekneld raakt tussen PvdA en VVD.

Minister Van Agt heeft in de afgelopen jaren duidelijk gemaakt dat hij met een aantal moderne ontwikkelingen op het gebied van gezinsleven en sexualiteit, alsmede de bescherming van het menselijk leven, niet gelukkig is. Hij wü daar als minister van Justitie geen vrij baan voor maken. Vandaar dat hij in het parlement regelmatig in botsing kwam met progressieven en Liberalen. Daarmee was hij voor ons nog wel de sympatiekste bewindsman uit het kabinet.

Maar ondanks alle goede bedoelingen van Van Agt, is en blijft hij toch ook een typische christen-democraat. Verontrust over allerlei dingen die inderdaad zeer verontrustend zijn, maar uiteindelijk niet bereid om daar een principieel en consequent neen tegen te laten horen.

Vorig jaar zomer maakte Van Agt bekend dat hij overwoog om af te treden in verband met de Bloemenhovekliniek. Maar uiteindelijk durfde hij die stap niet te nemen. Hij bleef toch aan. Als minister van Justitie bleef hij de verantwoordelijkheid dragen voor de gruwelijke praktijken in de Bloemenhovekliniek. Ja door toe te treden tot dit kabinet, heeft hij geaccepteerd dat de abortuskwestie een vrije kwestie zou worden, waarin hij als minister van Justitie geen initiatieven mocht nemen. Van Agt is evenzo verantwoordelijk voor een uiterst tolerant drugbeleid en een halfslachtig beleid ten aanzien van weggelopen minderjarigen. Aan die verantwoordelijkheden kan de CDA-lijstaanvoerder zich in de verkiezingscampagne niet onttrekken. Ook al heeft hij het nu uiteindelijk op een breuk in het kabinet aan laten komen.

Principieel verlies

Het CDA is thans een federatief verband van drie partijen. De mogelijkheid bestaat dat de drie partijen over een paar jaar elk weer hun eigen weg gaan. Niet voor niets werd onlangs in het Overijselse Heino, speciaal in aanwezigheid van partijvoorzitter, een nieuwe AR-kiesvereniging opgericht.

In de praktijk zijn er echter op allerlei niveaus tussen de drie partijen wel zoveel samenwerkingsvormen gegroeid, dat een uiteenvallen van het CDA-verband toch ook weer niet waarschijnlijk is. Het CDA geeft hen bovendien de gelegenheid om iets van hun oude machtspositie te behouden.

De AR en de CH hebben in de loop der jaren al veel van hun principiële bagage verloren. Dat

is onmiskenbaar. Velen van hen zullen het als een bevrijding ervaren hebben. Anderen, waaronder ook wij, als een verlies.

De toetreding van deze twee partijen tot het CDA betekent echter opnieuw een principieel verlies. Gelet bijvoorbeeld op de opstelling van de roomskatholieken ten opzichte van de zondag of de loterij, kan men niet verwachten dat het CDA zich over deze punten druk zal maken.

Maar is het CDA dan niet nuttig als tegenwicht tegen de andere grote blokken, vooral tegenover de PvdA? Daar is wel wat van waar. Maar een huis dat tegen zichzelf verdeeld is kan niet bestaan. Daar gaat ook geen politieke kracht vanuit.

Hoe hebben de christendemocraten zich door Burger laten inpakken? Hoe hebben ze zich de vernederende rol van gedogers van het kabinet-Den Uyl laten welgevallen? Een kabinet dat veel meer dan zijn voorgangers een duidelijk antichristelijk karakter droeg.

Wie van mening is dat op de Ujst van het CDA toch ook nog wel enigszins principiële kandidaten staan (Van Leyenhorst van de CHU bijvoorbeeld) en daarom een voorkeurstem op hen wel verantwoord acht, die moet wel bedenken dat ons kiesstelsel nu eenmaal zodanig is dat voorkeurstemmen ook aan de hele lijst ten goede komen. Daarom, hoe men het ook wendt of keert, met het CDA is niets te beginnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1977

Zicht | 52 Pagina's

HET CDA: EEN VERDEELD HUIS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1977

Zicht | 52 Pagina's