EUROPESE EENWORDING, VAN KAREL DE GROTE TOT EG
door Jan Schinkelshoek
De Europese Gemeenschap is niet uit de lucht komen vallen. Het ideaal van een verenigd Europa is al heel oud. Sinds Karel de Grote hebben talloze dromers en vechters de mond vol gehad van de Europese eenheid. De geschiedenis leert dat deze wensdroom niet veel te maken heeft met zoiets als een Europese lotsverbondenheid.
Steeds weer zijn het oorlogen die het verlangen naar een grotere eensgezindheid tussen de Europese staten doen opbloeien. Door de eeuwen heen is een verenigd Europa gezien als een waarborg voor de vrede.
Zo zijn de eerste grote plannen voor Europese samenwerking vooral vredesplannen. Na de bloedige en jarenlange oorlogen tussen Frankrijk en Engeland ontwierp De Sully het „Grand Dessein de Henri IV" (omstreeks 1635). In 1712 —als de veroveringsoorlogen van Lodewijk XIV achter de rug zijn — komt de Abbé de Saint-Pierre met een soortgelijk vredesplan. Ook andere minder bekende voorsteilen (o.a. van de Duitse wijsgeer Leibniz en de Engelse quaker Penn) zijn er op gericht de oorlog op het Europese vasteland uit te bannen.
Het verenigd Europa van onze zeventiende eeuwse voorvaderen lijkt op geen stukken na op de Europese Gemeenschap zoals wij die kennen. Nee, al hun plannen beogen de hegemonie van één land over de rest van Europa. Vooral de Franse plannenmakers munten daar in uit. Niet alleen op papier, maar ook met het zwaard is in navolging van Karel de Grote geprobeerd een verenigd Europa tot stand te brengen. Karel V, Lodewijk XIV, Napoleon, keizer Wilhelm II en Hitler zagen zichzelf aan het hoofd van een Europese wereldstaat. Vijf maal is een greep naar de heerschappij over Europa gedaan. Vijf maal is het mislukt.
Voorlopers
De Europese Gemeenschap heeft veel voorlopers gehad. Samenwerking tussen staten is niet iets van de laatste jaren. Als internationale organisaties-avant-la-lettre beschouwt men soms al de historische statenbonden, zoals de oorspronkelijke Zwitserse Confederatie, de Amerikaanse Geconfedereerde Staten - voorloper van de latere Verenigde Staten - en onze eigen Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Met name de besluitvorming in zo'n statenbond lijkt veel op die binnen een internationale organisatie als de EG. Zo was het centrale besluitennemende orgaan in de Republiek — de Staten-Generaal — typisch een gezantencongres, waar de afgevaardigden steeds instructies moesten vragen bij hun gewestelijke
regeringen. In dat opzicht heeft de Europese Raad van Ministers veel weg van de Staten-Generaal tussen 1588 en 1795.
Toch bestaat er geen rechte lijn van de statenbonden naar de moderne internationale samenwerking. Op grond van de latere ontwikkelingen worden de statenbonden meer als voorlopers van de er uit voortgekomen eenheidsstaten of bondsstaten gezien dan als wegbereiders van de latere internationale organisaties.
Meer directe voorlopers zijn de grote politieke bijeenkomsten na afloop van grote oorlogen waarop internationale regelingen getroffen worden voor de naoorlogse periode. Het doel was het waarborgen van de vrede door het regelen van de geschillen waarover de oorlog is uitgebroken.
Als eerste van de grote Europese conferenties wordt in de regel genoemd de Vredesconferentie van Westfalen, die in 1648 een eind maakte aan de dertigjarige oorlog (in Duitsland) en de tachtigjarige oorlog (in de Nederlanden). Wat de Westfaalse conferentie zo belangrijk maakt is dat de oorlogvoerende partijen via onderhandelingen afspraken trachten te maken met de bedoeling de nieuwe Europese verhoudingen vast te leggen.
De Vredesconferentie van Utrecht (1713) en vooral het Congres van Wenen (1815) zijn andere voorbeelden van grote internationale conferenties die beoogden na een oorlog de Europese betrekkingen te stabiliseren om nieuw bloedvergieten te voorkomen. In Wenen worden de eerste stappen gezet naar een min of meer permanente samenwerking tussen de Europese staten. Men was langzamerhand gaan beseffen dat om de vrede te bewaren meer nodig was dan alleen afspraken op een vredesconferentie. Daarom kwam de „Grote Alliantie" van de vijf, later zes grote Europese mogendheden regelmatig bijeen om de problemen die de vrede in Europa bedreigden te bespreken. Dit „Europese Concert" — de grote zes verbonden zich om „dans un parfait concert" de vrede te handhaven ~ heeft het aantal internationale conflicten en brandhaarden een eeuw lang beperkt weten te houden.
Toch is men er niet in geslaagd de Frans-Duitse oorlog van 1870-'71 en de eerste wereldoorlog te voorkomen. Daarvoor was de samenwerking te weinig hecht. Het Europees Concert was meer een machtsafbakening tussen de grote mogendheden uit die tijd dan een internationale organisatie waaraan de landen iets van hun nationale zelfstandigheid hadden overgedragen. Toch was het een belangrijke stap vooruit: Engeland, Pruisen, Oostenrijk, Rusland en later Frankrijk wendden er aan eerst via overleg een oplossing voor een geschil te zoeken alvorens de wapens te laten spreken.
Na de eerste wereldoorlog wilde men terug naar zo'n veiligheidsstelsel. De Volkenbond is - net als de Verenigde Naties later - gebaseerd op de afspraak dat als één van de lidstaten wordt aangevallen de anderen één front tegen de agressor zullen vormen. Omdat de „wereld" inmiddels groter dan alleen Europa is geworden, worden ook niet-Europese landen lid. Toch blijft - doordat de Verenigde Staten zich in hun isolement terugtrekken - de Volkenbond voornamelijk een Europese zaak.
In de loop van de twintiger en dertiger jaren wordt steeds duidelijker dat ook de Volkenbond geen garantie „zum ewigen Frieden" is zoals in 1919 was voorgesteld. Verschillende staatslieden proberen door middel van een web van hechte samenwerking tussen de Europese hoofdsteden een nieuwe krachtmeting tussen Duitsland en Frankrijk te voorkomen. Vol
idealisme pleiten sommigen voor een soort Europese Unie. De Franse politicus Aristide Briand komt in 1930 zelfs met uitgewerkte plannen voor een Europese federatie. Maar de tijd is er niet rijp voor. De wereldwijde economische crisis is er de oorzaak van dat alle samenwerkingsidealen snel het onderspit delven. Ieder land probeert op eigen houtje de boontjes te doppen en het hoofd boven water te houden. Een felle internationale concurrentiestrijd laait op.
Er is een nieuwe oorlog — bloediger en heviger dan ooit — voor nodig om het ideaal van een verenigd Europa weer uit de lappenmand te halen: de tweede wereldoorlog.
Als Hitler verslagen is, ligt Europa in puin. De oorlog laat een Europa achter dat niet alleen
beroofd is van aanzien en gezag, maar ook van macht en welvaart. De afbraak van de grote Europese koloniale rijken zet zich in. Van de onbetwiste leider van de wereld vóór 1914 wordt Europa een hulpbehoevend werelddeel. „The greatest of continents fallen into the worst of miseries", zoals Churchill zei. Europa's rol is uitgespeeld, twee nieuwe wereldmachten hebben het voor het zeggen: de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie. Dwars door het hart van Europa loopt hun machts-en invloedssfeer. De ene helft is de bedeelde van Washington, de andere helft de gevangene van Moskou. Dit alles drijft het berooide en belaagde West-Europa op één hoop.
Pacifisme
Eén van de belangrijkste drijfveren achter de Europese eenwording in de jaren vlak na 1945 is het pacifisme. Europa was in de twintigste eeuw tweemaal het toneel geweest van bloedige oorlogen en alleen vervlechting en nauwe samenwerking van de verschillende staten zou, geloofde men, een nieuw conflict kunnen voorkomen.
Zo dacht een man als Churchill er over. In september 1946 hield hij voor de universiteit van Zurich een gloedvol pleidooi voor verzoening van de Europese aartsvijanden Frankrijk en Duitsland en voor een verenigd Europa, dat uitmondde in de kreet „Europe arise". Er zou volgens hem om te beginnen een Raad van Europa moeten komen waar de Europeanen hun gemeenschappelijke problemen konden bespreken.
Maar voorlopig zit er geen schot in de eenwording. Churchill's eigen Engeland keert zich van het Europese vasteland af; het voelt zich meer verbonden met de „Commonwealth" dan met Europa. De Engelsen hadden andere problemen ~ belangrijkere, vonden ze — aan het hoofd. Bovendien leek het de meeste Britten ondenkbaar dat hun belangen aan een andere instantie dan het parlement van Westminster zouden worden toevertrouwd.
Buiten Engeland sloeg Churchill's oproep wel aan. In verschillende landen werden comité's opgericht die ijverden voor de Europese eenheid. In 1948 sluiten al deze organisaties zich aan een tot de Europese Beweging, die grote druk uitoefent op de regeringen om ernst te maken met de eenwording. Het lijkt allemaal veelbelovend, maar de Europese regeringen willen er nog niet aan. Dat blijkt snel.
Na veel en lang praten komt er in 1949 een Raad van Europa uit de bus, die echter niet veel om het lijf heeft. Een stuk of tien landen komen overeen van tijd tot tijd parlementariërs naar Straatsburg te sturen, dat bij wijze van brug tussen Duitsland en Frankrijk als zetel van de Raad was aangewezen. Als zij voor het eerst bijeenkomen, worden talloze problemen besproken, veel resoluties aangenomen en tal van aanbevelingen gedaan. Maar het Comité van Ministers veegt alle schone plannen van tafel. Al het gepraat had vrijwel niets opgeleverd. Spontaan komt het ene Europa er niet.
Het is de communistische staatsgreep in Tsjechoslowakije (februari '48) die de patstelling doorbreekt. De angst voor de Sowjet-Unie zit er zo diep in dat Engeland, Frankrijk en de Beneluxlanden binnen een maand een militair bondgenootschap sluiten: de Westeuropese Unie. De internationale spanningen nemen toe en de koude oorlog barst in volle hevigheid los. De tegen Russisch protest doorgezette samenvoeging van de Amerikaanse, Engelse en
Franse bezettingszones in Duitsland leidt tot de blokkade van Berlijn (28 juni 48). Een Sowjet-aanval op het westen is niet langer denkbeeldig. West-Europa beseft dat het alleen maar veilig is onder de paraplu van de Verenigde Staten. Al in april 1949 komt de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de NAVO, tot stand. Vijftien landen spreken af dat ze één front zullen vormen als één van hen wordt aangevallen.
Niet alleen militair, maar ook economisch kunnen de Westeuropese landen niet meer op eigen benen staan. De oorlog heeft Europa volledig uitgeput. Op eigen kracht blijkt het onmogelijk om de slagen van de oorlog te boven te komen. Amerika is bereid de helpende hand (Marshall-hulp) toe te steken, maar dan moeten de Europese landen nauwer gaan samenwerken en een gemeenschappelijk herstelprogramma opstellen. Zo komt op 16 april 1948 de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, de GEES, tot stand. Er zijn zestien Europese landen bij aangesloten.
Ook zonder Amerikaanse aandrang zou West-Europa misschien wel de handen in een hebben geslagen. Het besef dat samenwerking voorwaarde is voor welvaart breekt in alle Europese hoofdsteden door. Niemand wil terug naar de bikkelharde concurrentiestrijd van de vooroorlogse jaren. Nederland, België en Luxemburg hadden de rest van Europa in dat opzicht al het voorbeeld gegeven. Nog tijdens de oorlog, op 5 september 1944, sloten de drie landen een tolunie, de Benelux.
Eigenbelang drijfveer
Zo wordt de Europese eenwording uit nood geboren - vanuit een verdedigingspositie waarbij de Westeuropese landen met de rug tegen de muur stonden. Nauwe militaire en economische samenwerking waren voor de Westeuropese landen in de naoorlogse jaren bittere noodzaak om het hoofd boven water te houden.
Met idealisme heeft de Europese samenbundeling - zeker bij de leidende politici - niets te maken. Zonder klemmende noodzaak lukt het niet iets blijvends, iets echts tot stand te brengen. Dat illustreert de droeve geschiedenis van de Raad van Europa, die - ondanks alle mooie idealen - op niets is uitgelopen.
De belangrijkste drijfveer achter de totstandkoming van de Europese Gemeenschap is het nationale egoisme. Het is bijna altijd het eigenbelang dat een land doet kiezen voor samenwerking met anderen. Verschillende landen hebben een vorm van Europese samenwerking voorgesteld om er beter van te worden of om er iets te bereiken dat anders onbereikbaar voor hen zou blijven.
Daarvan geeft Frankrijk een fraai staaltje in 1950. De Fransen zagen in die tijd met angst en vrezen het ogenblik tegemoet waarop West-Duitsland weer de zeggenschap zou krijgen over de machtige kolen-en staalindustrie in het Ruhrgebied. Daar stonden de Krupp-fabrieken van '40-'45 de motor van de Duitse oorlogsindustrie. Na de oorlog werd de produktie in het Ruhrgebied ogenblikkelijk onder controle van de geallieerden geplaatst. Maar die Ruhrcontrole zou niet eeuwig duren. Parijs was er van overtuigd dat de kolen-en staalindustrie in dat gebied binnen afzienbare tijd weer volledig in Duitse handen zou overgaan. Daarom was de Franse pohtiek er op gericht de Bondsrepubliek de vrije beschikking over dit machtige
wapen te ontzeggen zonder evenwel de Duitsers te discrimineren. Want Duitsland mocht niet in het Sowjet-kamp terecht komen.
De Franse minister van buitenlandse zaken, Robert Schuman, kwam in 1950 met een plan dat de uitweg uit het dilemma was: hij stelde voor de kolen en staal in Europa te „transnationaliseren" en onder het gezag van één Europese Hoge Autoriteit te brengen. Uit dat plan ontwikkelde zich de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de EGKS, waarvan zes landen Hd werden: Frankrijk, West-Duitsland, Italië en de drie Beneluxlanden. Zo kreeg Frankrijk z'n zin: de geallieerde controle op de staal-en kolenproduktie in het Ruhrgebied maakte plaats voor een gemeenschappelijk Europees beheer.
Nog in datzelfde jaar was het van hetzelfde laken een pak. Nu was het de oorlog in Korea — uitgebroken in juni 1950 — die dwong tot een grotere Europese samenwerking. Het westen beschouwde de aanval op Zuid-Korea als een bewijs van Russische agressie, waartegen ook West-Europa zich te weer moest stellen. De Verenigde Staten wilden een sterk Europees front en drongen aan op een herbewapening van West-Duitsland. Weer stond Frankrijk voor een dilemma. Het was zich het Russische gevaar bewust, maar niets vreesde het zo zeer als de wedergeboorte van de Duitse Wehrmacht.
De Franse minister-president René Pleven kwam met een soortelijke oplossing als Schuman een paar maanden eerder: niet Duitsland moest opnieuw bewapend worden, maar Europa als geheel — met de Duitsers er in opgenomen. Uit dit plan wordt de Europese Defensiegemeenschap geboren, die voorziet in de samenvoeging van de Westeuropese - inclusief de Duitse - strijdmachten. Zo'n EDG zou vergaande gevolgen hebben. Want een gezamenlijk Europees
leger is ondenkbaar zonder een gezamenlijke Europese politiek. En zo worden tegelijk plannen voor een Europese Politieke Gemeenschap ontworpen.
Nooit is Europa dichter bij politieke eenwording geweest dan toen. Maar het feest ging op het laatste moment niet door. Op 30 augustus 1954 gooide het Franse parlement roet in het eten. De Fransen wilden niets weten van een Europese Defensiegemeenschap, die tegelijk een Europese Politieke Gemeenschap zou zijn. De belangrijkste drijfveer achter dit voorstel — de Russische agressie in Korea - was inmiddels weggevallen. In 1953 was de Koreaanse oorlog beëindigd. In Frankrijk groeide de angst om samen met de Duitsers in zo'n gemeenschap opgesloten te zitten. De Engelsen weigerden nog steeds hardnekkig mee te doen aan de Europese eenwording. Ook het Franse nationale gevoel speelde een rol. Men achtte het ondenkbaar dat het roemrijke Franse leger onder Europees gezag kwam te staan.
Na de ondergang van de Europese Defensiegemeenschap heeft men geprobeerd de uit 1948 daterende Westeuropese Unie nieuw leven in te blazen. De eerste zorg was om de Duitse herbewapening — onder enig Europees toezicht — toch mogelijk te maken. De WEU werd daarom nog in 1954 uitgebreid met West-Duitsland en Italië. Maar deze verkapte Europese Defensiegemeenschap bleef een zwakke organisatie: elk boven-nationaal gezag ontbrak.
Indirecte methode
In feite betekende de Franse nekslag voor de EDG het einde van de directe methode van Europese eenwording. Halverwege de vijftiger jaren zat er toen niets anders op dan over te schakelen op de indirecte methode: versterking van de economische samenwerking in de hoop dat zodoende over enige tijd politieke eenheid onontkoombaar zal zijn.
Na enige jaren van hard onderhandelen kon op 1 januari 1958 de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) worden opgericht. Dit ging een stap verder dan de EGKS. Want de EEG zou aHe taken van bedrijf omvatten en niet alleen de kolen-en staalindustrie. De Euratom bracht de kernenergie onder gemeenschappelijk beheer.
De gangmakers achter de EEG waren de Nederlandse minister van buitenlandse zaken Beyen en de Belgische minister-president Spaak. Al in 1953 kwam Beyen - gestimuleerd door het succes van de EGKS - met het voorstel om de totale Europese economie te „vergemeenschappelijken". Dat werd afgewezen: toendertijd had men zijn zinnen gezet op de Europese Defensiegemeenschap die veel verder ging. Toen de Fransen deze schone voornemens doorkruisten, haalde Spaak Beyens idee uit de ijskast. Het liep van een leien dakje: al in juni 1955, tijdens de conferentie van Messina, werden Frankrijk, West-Duitsland, Italië en de Benelux het eens over de oprichting van een Europese Economische Gemeenschap. Een commissie van deskundigen kreeg de opdracht dit beginselbesluit verder uit te werken. Daarin zat aanvankelijk ook een vertegenwoordiger van Groot-Brittanniè, maar - die liet al snel niets meer van zich horen. De onderhandelingen verliepen in het begin zo stroef dat Londen geloofde dat er van zo'n „hernieuwd continentaal stelsel" niets terecht zou komen. Het is vooral aan voorzitter Spaak te danken dat de gesprekken niet strandden. Binnen anderhalf
jaar wist hij het verdrag rond te krijgen: op 25 maart 1957 werd in Rome het EEG-verdrag ondertekend.
De EEG zou de eerste twaalf jaar vooral een gemeenschappelijke markt moeten zijn. Het is van meet af aan de bedoeling geweest dat via de EEG steeds meer nationale bevoegdheden zouden worden overgedragen aan de Europese instellingen, de Europese Commissie, het Europese Parlement en het Europese Hof van Justitie. In die gedachtengang waren de zes lidstaten voorbestemd om deelstaten van het verenigd Europa te worden.
In het Verdrag van Rome zijn daarvoor de eerste aanzetten gegeven. De EEG is altijd meer geweest dan een louter intergouvernementele samenwerking van regeringen die elkaar van tijd tot tijd ontmoeten om over economische problemen te praten. De EEG heeft duidelijke supranationale trekjes. Maar dat gaat niet zo ver dat alle (economisch) gezag aan een bovennationale regering is toevertrouwd (zoals aan de Hoge Autoriteit van de EGKS voor het beheer van kolen en staal). De Europese economie wordt beheerd via een samenspel tussen de Raad van (nationale) Ministers en de Europese Commissie. De Commissie heeft — onder toeziend oog van het Europese Parlement - tot taak de Europese eenwording te bevorderen, maar de nationale regeringen hakken in de Raad van Ministers de knopen door. De EEG is in 1958 begonnen als een typische mengvorm van een intergouvernementele en supranationale organisatie.
De Gaulle
Verder kwam het niet. De schuld daarvan lag bij generaal De GauUe, die in datzelfde jaar 1958 aan de macht kwam in Frankrijk. De GauUe - de mond vol van de Franse „grandeur" — moest niets hebben van uitholling van de nationale zelfstandigheid en soevereiniteit. Aanvankelijk verzette hij zich sterk tegen de EEG, maar toen hij merkte dat de Gemeenschap zeer in Frankrijks voordeel werkte deed hij er het stilzwijgen toe. Maar alles wat in de richting van Europese eenwording ging drukte de Franse president de kop in.
Voor De GauUe bestond er slechts één werkelijkheid in Europa: de nationale staat. Het Europa dat hem voor ogen stond was het „Europa der vaderlanden". De Franse president wilde wel een Europese Politieke Unie, maar dan buiten de Europese instellingen in Brussel om. Van een boven-nationale politieke samenwerking die aftreuk deed aan de nationale zelfstandigheid van Frankrijk gruwde hij. Voor die opvattingen wist De GauUe de Duitse bondskanselier Adenauer te winnen. Een goede verstandhouding met Frankrijk woog Adenauer zwaarder dan een verenigd Europa.
Nederland heeft zich altijd krachtig tegen De GauUe te weer gesteld. Den Haag voelde niets voor de Franse plannen om Europa los te maken van de Amerikaanse „voogdij" en toenadering tot de Sowjet-Unie te zoeken. Ook Engeland stond afwijzend tegenover een „Europa tot de Oeral". De Britten waren voor De GauUe de paladijnen van de Amerikanen. Vandaar dat het Engelse verzoek om toetreding tot de EEG tot twee keer toe door een Frans veto is getroffen: in januari 1963 en in december 1967. Nederland weigerde akkoord te gaan met het Franse voorstel voor regelmatig politiek overleg van de regeringsleiders van de EEG, zolang Groot-Brittannië buiten de deur gehouden werd. Dus kwam er niets van een Pohtieke Unie.
De Gaulle's opstelling heeft tot enkele crises in de EEG geleid. De ernstigste deed zich voor in 1965-'66 en kwam voort uit het halsstarrige Franse verzet tegen een verdere Europese integratie.
De Europese economische samenwerking bleek in het begin van de zestiger jaren een groot succes. De Zes — Frankrijk niet in het minst — voeren er wel bij. Velen hoopten nu eindelijk eens een brug te slaan van economische samenwerking naar politieke integratie. Vanwege de Franse houding moest dat voorzichtig aangepakt worden. Daarom deed de voorzitter van de Europese Commissie, Walter Hallstein, het voorstel de verdere integratie van de landbouw (waarmee Frankrijk zeer-gediend was) te koppelen aan een versterking van de bevoegdheden van de Europese Commissie en het Europese Parlement (waar Frankrijk zeer tegen was).
Maar de vlieger ging niet op. De Gaulle antwoordde met een Frans boycot van de Europese instellingen. Na een slijtageslag van zes maanden gingen de vijf andere lidstaten op 29 januari 1966 door de knieën: Frankrijk deed weer mee onder de stilzwijgende voorwaarde dat voor beslissingen in de Europese Raad van Ministers eenstemmigheid vereist bleef. Dat unanimiteitsbeginsel was voor De GauUe het symbool en de waarborg van de nationale soevereiniteit. Want daardoor kon geen enkel land tegen zijn zin iets opgedrongen krijgen. Van dat veto-recht wenste Frankrijk geen afstand te doen.
Economisch succes
Al is de politieke eenwording geen meter opgeschoten zolang De Gaulle in Parijs aan het bewind was, de economische samenwerking floreerde. De EEG liep als een trein. Het Verdrag van Rome bepaalde dat de geleidelijke afbraak van de handelsbelemmeringen op 31 december 1969 voltooid moest zijn. Dat lukte ruimschoots. Anderhalf jaareerder dan het daarvoor gestelde tijdstip — op 1 juli '68 — waren de „binnentarieven" (tussen de EEG-landen onderhng) afgebroken en een gemeenschappelijk „buitentarief (voor invoer uit niet-EEG-landen) ingevoerd. Een jaar er voor was al overeenstemming bereikt over een gezamenlijk belastingsysteem, de BTW.
Dit alles betekende een geweldige economische stimulans. Vooral voor de handel tussen de EEG-landen onderling. In de periode 1953-'58 nam de handel van wat later de EEG-Udstaten zouden worden met andere landen jaarlijks toe met 9, 4 procent en de handel tussen de toekomstige EEG-partners onderling met 14, 2 procent. In de jaren 1958-'67 stegen deze percentages tot 10 procent en 28, 4 procent.
Een belangrijke stap voorwaarts was de fusie van de EG-instellingen in 1967. De EEG, de Euratom en de EGKS werden toen samengevoegd tot een Europese Gemeenschap. Daarmee werden de terreinen waarop zo goed en kwaad als het ging een gezamenlijk Europees beleid wordt gevoerd van industrie, handel, landbouw, transport en kernenergie uitgebreid met regionale politiek, visserij, onderwijs, milieubeheer, ontwikkelingssamenwerking, energie, sociale politiek, wetenschap en technologie. De EG wordt het machtigste handelsblok ter wereld. Ongeveer 30 procent is het aandeel van de Gemeenschap in de totale import en export van de wereldhandel, tegenover de VS met 16 procent van de invoer en 12 procent van de uitvoer.
Naarmate de samenwerking steeds nauwer wordt en de EG zich met meer onderwerpen gaat bezighouden, groeit de behoefte aan regelmatig politiek overleg. Europa wil met één gezicht naar buiten kunnen treden. Maar vorderingen in de richting van meer politieke eenheid moeten wachten tot De Gaulle van het Franse toneel verdwenen is. Dat gebeurt in april '69, maar zijn invloed blijft nog lang nawerken.
Op de Haagse topconferentie (december '69) wordt de eerste politieke vooruitgang sinds jaren geboekt: de samenwerking tussen de zes ministeries van buitenlandse zaken krijgt vaste vorm in de Europese Politieke Samenwerking. In feite een Franse overwinning. Het betekent een verzwakking van de Europese instellingen. Want het buitenlandse beleid van de Gemeenschap zal buiten „Brussel" om worden gevoerd. De vijf andere EG-landen leggen zich er bij
neer als de nieuwe Franse president, Pompidou, zijn fiat geeft aan Engelands toetreding tot de Europese Gemeenschap.
Na lange en harde onderhandeüngen wordt het Europa van de Zes uitgebreid tot het Europa van de Negen. Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken stappen op 1 januari 1973 in de EG, maar de Noren zeggen bij een referendum met een meerderheid van 53, 9 procent „nee" tegen toetreding.
Het zijn de jaren van het optimisme. Er worden mooie plannen gemaakt voor een volledige economische en financiële eenwording. Op de Parijse top van oktober '72 wordt afgesproken dat de economische en monetaire unie voor 1981 voltooid zal zijn. Iedereen heeft de mond vol van het afmaken van het Europese gebouw. De Europese Gemeenschap zal omgezet worden in een Europese Unie.
„Europese crisis”
Maar dan komt de klad er in. Halverwege de zeventiger jaren komt de Europese Gemeenschap in de ergste crisis sinds haar ontstaan terecht. Een muntunie — onmisbaar voor de eenwording — blijkt onhaalbaar. Dat is een zware tegenvaller in een tijd van valutacrises. Eert gemeenschappelijk landbouwbeleid — de kurk waar de Gemeenschap op drijft — wordt ernstig belemmerd door de uiteenlopende ontwikkeling op monetair gebied binnen de EG. Keer op keer zeggen de regeringsleiders van de Negen dat de monetaire unie er moet komen. Na 1973 zit er geen vaart meer in de Europese eenwording. De toetreding van de drie „nieuwkomers" - Engeland, Ierland en Denemarken - blijkt een te zware belasting voor de EG. Te meer omdat deze landen economisch nogal zwak gebouwd zijn.
Sindsdien is de Europese kar in de modder blijven steken. De Negen laten steeds meer aan elkaar gelegen liggen en gaan elk hun eigen gang. Dat bleek heel duidelijk tijdens de oUeboycot van de Arabische landen.
Voornaamste schuldige van de „Europese crisis": de economische malaise. Onder invloed van de economische teruggang brokkelt de samenwerking af. De Europese landen reageren op de grote economische moeilijkheden met nationale maatregelen. Ieder gaat op eigen houtje de
werkloosheid te lijf. Het hemd is immers nader dan de rok. Bij de visserijconflicten is het van hetzelfde laken een pak. Brussel ziet machteloos toe hoe de EG-landen elkaar voor de voeten lopen. Van een gemeenschappelijke aanpak van de problemen is geen sprake.
Door het gebrek aan eensgezindheid komen de Europese besluiten als maar moeizamer tot stand, 't Lijkt wel of er zand in de Brusselse machine zit, verzuchtte premier Den Uyl. Zelfs de onderonsjes van de regeringsleiders (Europese Raad) brengen steeds minder uitkomst. Velen zien in versterking van de besluitkracht van de Gemeenschap hèt middel om de stagnatie van de Europese eenwording te doorbreken. Daarom pleiten de „Europeanen" voor overdracht van meer nationale bevoegdheden aan Brussel. In plaats van de regeringen van de Udstaten zouden de Europese instellingen een grotere zeggenschap moeten krijgen. Een grotere supranationaliteit dus. Dat is ook de oplossing die de Belgische premier Tindemans heeft aangedragen om uit de problemen te komen.
Maar de Fransen willen daar nog steeds niets van weten. Zij staan nog altijd op het gaullistische standpunt dat de nationale regeringen het laatste woord moeten hebben. Anderen - zoals de PvdA in Nederland - zijn sterk gekant tegen de overdracht van nieuwe bevoegdheden aan Brussel zolang de democratische controle van het Europese Parlement niet versterkt wordt. En daarop is voorlopig geen schijn van kans. Ondanks dat het Europarlement in 1978 voor het eerst gekozen wordt. Want het rechtstreeks gekozen parlement krijgt net zo weinig in de melk te brokkelen als het oude. En dat moet volgens de PvdA veranderen voor de lidstaten nog meer zeggenschap uit handen geven.
Zo zit Europa in een onontwarbare knoop. Een remedie tegen de kwaal kan niet toegediend worden, omdat de doktoren het onderling niet eens zijn over de diagnose en de therapie.
EG: slachtoffer eigen succes en falen
De oorzaken van de , , Europese crisis" zitten diep. Het bindmiddel van vlak na de oorlog bestaat niet meer. De krachten die West-Europa in de veertiger en vijftiger jaren op één hoop hebben gedreven zijn uitgewerkt. Daarmee groeide - zeker bij de jongere generatie — in toenemende mate twijfel over de zin van de Europese eenwording.
In zoverre is de Europese gedachte het slachtoffer van haar eigen succes: verzoening van de aartsvijanden Frankrijk en Duitsland, economische welvaart dankzij samenwerking en ontspanning in plaats van koude ooriog. Ook is het ene Europa het slachtoffer van zijn eigen mislukkingen en falen: de Negen zijn er niet in geslaagd de economische crisis en de hoge werkloosheid buiten de deur te houden.
Maar het belangrijkste is dat de voornaamste drijfveer achter de Europese eenwording - het nationale eigenbelang - momenteel zo goed als uitgewerkt is. Wie heeft er nog belang bij een verdere versterking van de EG?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1977
Zicht | 40 Pagina's