Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GAAN DE SURINAMERS NOG TERUG?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GAAN DE SURINAMERS NOG TERUG?

24 minuten leestijd

Tussen remigratie en integratie

door Jan Schinkelshoek

„U hoort hier niet thuis." Minister-president Den Uyl heeft de Surinamers in ons land - na 25 november 1975, de dag waarop Suriname onafhankelijk werd - keer op keer voorgehouden dat terugkeer naar hun vaderland noodzakelijk is. Maar de remigratieplannen van de Nederlandse regering zijn mislukt. Slechts een handjevol Surinamers is teruggegaan. Ontgoocheld door de onvriendelijke ontvangst in Suriname namen velen van hen zelfs binnen de kortste keren weer een retourtje Paramaribo - Amsterdam. Na twee jaar zit nog altijd bijna een derde van de Surinamers in Nederland: ongeveer 140.000.

Langzamerhand is het tot de regering doorgedrongen dat de meesten zich blijvend in ons land hebben gevestigd. Dit dwong er toe de plannen voor aanmoediging van terugkeer voorlopig maar weer op te bergen en voorrang te geven aan de aanpassing van de Surinamers aan de Nederlandse samenleving.

Maar die integratie wil tot nu toe niet goed lukken. De „spreiding" over het hele land - één van de voornaamste inpassingsmiddelen — stuit op grote weerstanden bij de Surinamers. Zij zien dat als een poging om hen „wit te wassen", om hen Nederlanders-zoals-wij-allen te maken. Maar de Surinaamse Nederlanders willen niet vervreemden van Suriname, het land waar zij bijna allemaal zeggen eens naar terug te willen.

Tussen remigratie en integratie — dat is het spanningsveld waar Nederland met de Surinamers midden in zit.

Opmerkelijk optimisme

Lange tijd is de Nederlandse regering opmerkelijk optimistisch geweest over de terugkeer van de Surinamers naar hun land. Begin vorig jaar verwachtte premier Den Uyl nog dat minstens veertig procent spoedig een retourtje naar Paramaribo zou nemen.

Eeriijk is eerlijk: de cijfers leken hem in het gelijk te stellen. Een steekproef van de Surinaamse welzijnsinstellingen bracht aan het licht dat bij 52 procent van de Surinamers in ons land de wens leefde om spoedig terug te keren. Dat leek ook voor de hand te liggen. Veel Surinamers waren in de zomermaanden van 1975 het land uit , , gevlucht" uit vrees voor bloedige botsingen tussen Creolen en Hindoestanen — de twee belangrijkste bevolkingsgroepen - na de onafhankelijkheidsdag. De rassenonlusten bleven echter uit. Vandaar de stellige verwachting in regeringskringen dat de Surinamers wel gauw terug zouden gaan. Misleid werd de Nederlandse regering ook door het motief dat veel Surinamers opgaven voor hun komst naar Nederland: studeren en dan weer terug. Maar dat gebeurde niet.

Nu twee jaar na Suriname's onafhankelijkheid is men in Nederland tot de overtuiging ge-

komen dat terugkeer van de Surinamers in grote getallen er niet in zit, zolang de echte oorzaken van de massale emigratie niet verdwenen zijn.

De trek naar Nederland is veroorzaakt door twee omstandigheden:

• Suriname is een land waar armoede heerst, waar de lonen laag zijn, de werkloosheid hoog en de sociale voorzieningen pover. Nederland is daarentegen een rijk land, de lonen zijn er hoog, de werkloosheid is er - zeker in vergelijking met Suriname - laag en de sociale zekerheid van de moderne verzorgingsstaat is er maximaal.

• Voor de kolonie Suriname is Nederland al eeuwenlang het verheerlijkte en veelgeroemde moederland. Holland geldt voor de Surinamers als „het paradijs op aarde". Daar komt bij dat Suriname sinds de zeventiende eeuw op Nederland is georiënteerd. De Surinamers zijn over Nederland beter geinformeerd (door het onderwijs, de kranten en de verhalen van teruggekeerden en landgenoten overzee) dan over welk ander land ter wereld. Men leert er op school Nederlands, Surinaamse diploma's zijn in Nederland geldig. En bovendien: de Nederlandse grenzen stonden tot 25 november 1975 wagenwijd open voor de rijksgenoten.

Geen overhaaste stap

In de stormachtige maanden voor 25 november 1975 — Nederland was overrompeld door de enorme toestroom Surinamers - is herhaaldelijk gesuggereerd dat emigratie van de rijksgenoten een „overhaaste en onbezonnen stap" was. Daarop was de verwachting gebaseerd dat ze zodra de rust was weergekeerd en de paniek was weggeëbd hun biezen weer zouden pakken. Dit miskende echter de aard van de emigratiestroom. De meeste Surinamers zaten al in Nederland voor 1974. Zij hadden het land niet uit vrees voor de naderende onafhankelijkheid verlaten.

Al sinds het begin van de vorige eeuw is er een trek van Suriname naar Nederiand. Tot na 1960 was dat vooral een „ehtemigratie": enkele honderden jongeren uit rijkere Surinaamse families kwamen in Nederiand studeren. Een „Hollandse opvoeding" was in de kolonie een statussymbool. De meesten gingen dan ook terug naar Suriname om er vooraanstaande posities in te nemen. De meerderheid was afkomstig uit de lichtgekleurde Creoolse en Joodse bevolkingsgroep Van discriminatie in Nederland hadden zij geen last.

In het begin van de jaren zestig werd deze groep Surinamers overschaduwd door nieuwe emigranten. Ditmaal uit de middenklasse van Suriname. Het waren voornamelijk onderwijzers, lagere ambtenaren en verpleegsters die naar Nederland kwamen. Deze groep keerde minder naar Suriname terug. Er was voor hen in Nederland werk, thuis niet. Van een vijandige bejegening van het Nederlandse publiek was geen sprake. De raciale samenstelling van de emigrantenstroom begon te verkleuren: er zaten onder de nieuwkomers meer donkergekleurde Creolen, terwijl ook de eerste Hindoestancn kwamen.

Vanaf 1968 worden deze emigranten overvleugeld door de komst van vele duizenden ongeschoolde en werkloze Surinamers. Het was vooral het , , stadsproletariaat" dat aangetrokken door de welvaart - naar Nederland trok. Het zijn de jaren waarin de Bijlmermeer volstroomde met Surinamers, de werkloosheid onder de Surinamers in ons land met

sprongen omhoog ging en er veel ophef werd gemaakt van de Surinaamse criminaliteit.

Het „Surinaamse probleem" wordt nog groter, als na 1973 het aantal emigranten niet meer in duizenden, maar in tienduizenden te tellen is. Deze vierde fase in de trek naar Nederland hangt nauw samen met de regeringswisseling in Paramaribo. De Creoolse partijen nemen het heft over en de Hindoestanen, die jarenlang de macht in handen gehad hebben, verdwijnen uit de regering. De Hindoestanen voelen zich bedreigd door de Creolen. Hun neiging om het land te verlaten wordt nog groter na de onverhoedse aankondiging van de nieuwe regering dat Suriname binnen een paar jaar onafhankelijk zal worden. Met de Hindoestanen vertrekken ook de Javanen — een geïsoleerde bevolkingsgroep — naar het veilige en welvaartsvaste Nederland.

Hun vrees voor rassenonlusten, politieke woelingen en achterstelling door de Creolen was zeker niet overspannen. In het buurland Guyana gebeurde het kort na de onafhankelijkheid ook.

Toch is de verwachting dat in elk geval deze groep - na de „verbroedering" tussen de Hindoestaanse en Creoolse leiders en het uitblijven van rassenmoeilijkheden — zou teruggaan ongegrond gebleken. Onderzoekingen hebben aangetoond dat het gevoel van politieke on-

zekerheid bij de Hindoestanen en Javanen hun besluit om te vertrekken alleen maar heeft verhaast. Net als bij de Surinamers — voornamelijk Creolen - die voor 1974 het land verlaten hadden was hun belangrijkste motief voor emigratie: de verslechtering van de bestaansmogelijkheden. Dat de Hindoestanen niet eerder wegtrokken, kwam omdat het hen als handelaars en winkeliers lange tijd iets beter ging.

Studeren

Als reden voor hun emigratie geven de meeste Surinamers op: studie in Nederland. Maar de praktijk wijst uit dat er helemaal geen sprake is van een „studiemigratie". Van studeren komt voor de overgrote meerderheid niets terecht.

Dat niettemin bijna iedereen volhoudt naar Nederland te zijn gekomen om te studeren is — wat deskundigen noemen - „een collectieve rationalisatie". In de loop der jaren was studie in Nederland voor Surinamers immers een springplank om carrière te maken en prestige te verwerven. Dat idee hebben de meeste Surinamers nog steeds. Daar komt bij dat het motief van studie een „rechtvaardiging" is van de emigranten voor hun vertrek. Een rechtvaardiging, een alibi, een verontschuldiging bijna tegenover hun familie, hun landgenoten, de Nederlanders, maar ook tegenover zichzelf. Want emigratie geldt - zowel in Suriname als in Nederland - als „desertie", als een , , gebrek aan vaderlandsliefde". In plaats van mee te helpen bij de opbouw van het pas onafhankelijke land, kiest men door „vlucht" voor de weg van de minste weerstand.

Dat is ook de achtergrond waarom zoveel Surinamers zeggen te zullen terugkeren., , Natuurlijk gaan we terug", is het standaardantwoord van de meesten. Terugkeer is nog altijd het meest besproken thema op bijeenkomsten van welke Surinaamse sociale of culturele vereniging in ons land dan ook. Bijna alle Surinaamse welzijnsstichtingen staat het aanmoedigen en propageren van de remigratie hoog in het vaandel.

Maar - de cijfers wijzen het uit - er gaat bijna niemand terug. Niet meer in elk geval dan 3 a 4 procent per jaar. De verzekering van 40 tot 60 procent van de Surinamers dat ze binnen een jaar of zeven teruggaan, is in feite een geruststelling tegenover de Nederlanders, hun landgenoten - en tegenover zichzelf.

Zij hebben de Nederlandse minister-president horen zeggen: „U hoort hier niet thuis." Zij weten dat ze in de ogen van de Nederlanders vechtersbazen, herrieschoppers en concurrenten bij het zoeken naar werk en woning zijn - en dat in een periode dat het met de Nederlandse economie niet al te best gaat. Zij weten dat de achterblijvers in Suriname hen als , , landverraders" beschouwen. Zij weten ook dat ze als goede vaderlanders horen terug te gaan, dat op hen de pUcht rust mee te werken aan de ontwikkeling van hun land. Vandaar de telkens terugkerende geruststelling: , , Wij blijven hier maar kort. Wij gaan spoedig terug.”

Terug?

Gaan de Surinamers ooit terug? Dat ligt voor een belangrijk deel niet aan henzelf. Het is afhankelijk van allerlei ontwikkelingen — vooral in Suriname — waar zij geen greep op

hebben. Remigratie zal pas op gang komen, zo verwachten de deskundigen, als de oorzaken van het vertrek naar Nederland verdwenen zijn.

In de eerste plaats hangt het er van af of de Surinaamse economie tot bloei komt en - nog belangrijker - of er werk is voor de terugkomers. Er wordt hard gewerkt aan de opbouw van Suriname. Nederland heeft diep in de buidel getast door een bedrag van 3, 5 miljard gulden beschikbaar te stellen. Of dit leidt tot meer werkgelegenheid is hoogst twijfelachtig.

Suriname lijkt het geld meer te willen besteden aan prestigeprojecten (zoals de ontwikkehng van West-Suriname, waarvan erg onzeker is of het veel en blijvend werk zal scheppen) dan aan de ontwikkeling van bedrijfstakken die veel mankracht nodig hebben (zoals de land-en bosbouw). De ontwikkelingslijn die Suriname gekozen heeft wijkt nauwelijks af van het economisch beleid dat de afgelopen 25 jaar is gevoerd en de werkloosheid niet heeft kunnen verminderen. Nog altijd wordt de nadruk gelegd op produktieverhoging in de industrie en niet op meer werkgelegenheid. De investeringen zijn kapitaalsintensief en niet gericht op het zo veel mogelijk creëren van arbeidsplaatsen.

Dit maakt Suriname aantrekkelijk voor het (buitenlandse) bedrijfsleven, niet voor de duizenden werkzoekenden. Zo geeft de regering in Paramaribo nog altijd vrij baan aan bedrijven als de bauxietonderneming Suralco, de industriële gigant die de kurk is waar het land op drijft. Maar dit bedrijf heeft niet meer dan hooguit zes procent van de Surinaamse beroepsbevolking in dienst.

Er zijn veel, erg veel arbeidsplaatsen nodig om de Surinamers die nu in Nederland zitten werk te geven. De werkloosheid in Suriname is - ondanks de enorme emigratie - nog altijd erg groot. Vooral onder de mindergeschoolden. Naar schatting loopt één op de drie Surinamers zonder werk. Oplossen van de werkloosheid in Suriname is voor de regering in Paramaribo een nijpender probleem dan het aanmoedigen van de terugkeer uit Nederland.

Suriname houdt zelfs de boot af in het besef dat een massale remigratie de werkgelegenheidsproblemen nog groter maakt. En dat kan maar al te gemakkelijk onrust tot gevolg hebben. Vandaar dat premier Arron al een paar keer heeft laten weten dat „alleen zij die nodig zijn voor de opbouw van het land" welkom zijn. „Wij kunnen u niet allen tegelijk gebruiken.”

Bovendien zijn de Surinaamse werkgevers er niet op gebrand om repatrianten in dienst te nemen — hoewel hun scholingsgraad vaak hoger ligt. Zij vrezen dat ze buitensporig hoge salarissen zullen eisen. Maar wat ze nog het meeste tegenstaat is het „verwaten gedrag" van de teruggekeerden uit Nederland, zo blijkt uit steekproeven. In de woorden van een personeelschef van een Surinaams bedrijf: „Als een Surinamer bij zijn sollicitatie laat merken dat hij in Holland is geweest, is dat ongunstig voor hem. Men houdt hier niet van gemaakte dingen. Vooral z'n spraak en zo. Ze doen alsof ze geen Surinamer meer zijn. A man fieri en screfi bakra. (Hij voelt zich Hollander.) Of ze een trapje hoger staan dan jij. Ze kijken naar onderen of je een stuk vuil bent en dat geeft natuurlijk weerstand." Die ware of vermeende „Hollandse arrogantie" sluit de meeste deuren voor de teruggekeerden.

De „bakra's" zoals de repatrianten in Suriname worden genoemd (een scheldwoord dat vroeger voor Hollanders werd gebruikt) hebben inderdaad nogal wat noten op hun zang. Ze willen allemaal een goedbetaalde witte-boordenbaan. Een doorgaans tevergeefse hoop. Het Surinaamse ambtenarenapparaat is al uit zijn krachten gegroeid.

Vacatures zijn er praktisch alleen voor hooggeschoolden. Afgestudeerden aan universiteiten en hogescholen en zij die een hogere beroepsopleiding achter de rug hebben kunnen in de regel moeiteloos werk vinden. Dat geldt met name voor medici, economen, leraren, boekhouders, HTS'ers, maatschappelijk werkers en verpleegsters. Maar ook voor allen is geen werk. Het gaat om hooguit enkele functies, terwijl de afgelopen tien jaar in ons land alleen al meer dan duizend Surinamers universitair afstudeerden.

Bovendien is het animo om te repatriëren juist onder hooggeschoolden het kleinst. In Nederland verdienen ze meer, kunnen ze zich meer specialiseren en zijn de werkomstandigheden beter. Er gaan er zelfs zo weinig terug dat Suriname hooggeschoolden van elders heeft moeten aantrekken: niet alleen Nederlanders, maar ook Belgen en Roemenen. Zo komt het dat er meer Surinaamse artsen in Nederland dan in Suriname zijn.

Wat aan vacatures verder openstaat zijn de ongeschoolden, slechtbetaalde en vuilste banen, waarvoor de achtergebleven Surinamers zelf ook niets voelen. Vooral in de landbouw. Maar het noeste handwerk - „arbeid waar je rouwnagels van op loopt", zeggen ze in Suriname is niet in trek. Waar de ambitie bij de achtergeblevenen voor dit werk al gering is, bij de remigranten is die wel uiterst klein. De ongeschoolde , , bakra" beschouwt zichzelf altijd nog als geschoolder dan een ongeschoolde landgenoot. Ondertussen heeft Suriname gastarbeiders uit het buurland Guyana - waar de levensstandaard nog lager is moeten aantrekken om

suikerriet te kappen op de plantage Mariënburg.

Dit alles maakt dat er voor de Surinamers in Nederland vooralsnog geen reden is om in allerijl de koffers te pakken en te repatriëren.

Ontgoocheling

Toch zijn er vorig jaar naar schatting nog tweeduizend Surinamers teruggekeerd. Maar de meesten van hen namen na verloop van enige tijd weer een retourtje Schiphol en kwamen teleurgesteld terug. Suriname had hen niet - zoals premier Arron beloofd had op de onafhankelijkheidsdag - „met liefdevolle armen" ontvangen. Suriname had hen juist sceptisch, minachtend soms bekeken. De Surinaamse kolonie in Nederland lijkt zich af en toe te beschouwen als de elite-in-ballingschap van het vaderland, als het reservoir van intellect en ervaring waar Suriname naar believen uit kan putten. Maar in de ogen van de thuisblijvers zijn de Nederlandse Surinamers de weglopers, de verraders. De teruggekeerden komen er al snel achter dat de achtergeblevenen zichzelf als een elite zien. Als de pioniers, de trouwe nationalisten die niet hun vaderland in een zo belangrijk tijdsgewricht voor een handjevol zilverlingen de rug hebben toegekeerd. Onverbloemd wordt de repatrianten duidelijk gemaakt dat Suriname niet op hen zit te wachten. De jonge republiek kan het ook zonder hen af en Westerse pretenties heeft men niet nodig.

De spoedige terugkeer naar Nederland heeft ook andere oorzaken. De meeste retourimmigranten (ongeveer tweederde van het totaal) hebben geen enkele vormen van onderwijs doorlopen. Het zijn vooral mensen die slechts kort in Nederland zijn geweest en er nauwelijks arbeidservaring hebben opgedaan. Kortom - de mislukkelingen, de Surinamers die het hier niet konden bolwerken. Velen raken in hun vaderland al snel financieel aan de grond. Het is van deze groep dat heel wat — moe van het vruchteloos solliciteren - binnen een jaar na terugkeer weer opnieuw vertrekken. Ontgoocheld zoeken zij Nederland op zonder enig verlangen ooit nog opnieuw naar Suriname terug te gaan.

Blijvers

De conclusie is duideüjk: er is — zeker op korte termijn - weinig kans dat de Surinamers in groten getale naar hun vaderland zullen terugkeren. Zelfs de verslechterde sociale positie van de Surinamers in Nederland blijkt géén motief voor remigratie. Steekproeven hebben aan het licht gebracht dat de Surinamers die teruggingen dat niet deden omdat ze geen werk konden vinden, niet omdat ze het slachtoffer waren van de woningnood, niet omdat zij faalden in hun opleiding of bij hun studie, niet omdat ze zich gediscrimineerd voelden. Allen verkeerden in de veronderstelling dat het in Suriname slechter is dan in Nederland. Heimwee naar familie en kennissen was veel meer het motief voor remigratie.

De redenen waarom de Surinamers terug zouden gaan zijn de laatste tijd eerder minder dan meer geworden. In 1972—'73 repatrieerden nogal wat Surinamers, omdat vaders naar hun gezin en jongeren naar hun ouders terug wilden. Maar inmiddels zit bijna een derde van de Surinamers in Nederland. Voor gezinshereniging hoeft men dus minder terug.

Voor het verhelpen van persoonlijke problemen kunnen de Surinamers ook steeds gemakke-

lijker in Nederland terecht. Gingen volkscreolen in 1972 nog vaak terug voor een rituele reiniging door een , bonuman" om van een ziekte of ongeluk („nengre siki") af te komen, nu is dat niet meer nodig. De bonumannen zijn zelf ook massaal naar Nederland gekomen. Zelfs in de Bijlmer kunnen de volkscreolen tegenwoordig voor een „nengre siki" terecht.

Op een massale terugkeer hoeft de Nederlandse regering niet te rekenen, zo waarschuwen sommige deskundigen. Zelfs niet als over een jaar of tien, vijftien de werkgelegenheid en de algemene welvaart in Suriname verbeterd zijn. Deze verwachting is gebaseerd op de „wet van de lange verblijfsduur". Dat wil zeggen dat de kans op terugkeer afneemt naarmate men langer ergens verblijft. Of het leven in het vaderland aantrekkelijker wordt en in het gastland onaangenamer - het heeft nauwelijks invloed op de verblijfsduur. De toekomstige generaties komen steeds losser van Suriname te staan.

Zwart subproletariaat

Bij de Nederlandse regering heeft lange tijd het aanmoedigen van de remigratie van Surinamers bovenaan gestaan. „U hoort hier niet thuis", zo hield premier Den Uyl begin 1976 een bomvolle zaal Surinamers voor. De voorkeur voor terugkeer heeft niet alleen te maken met het officiële regeringsstandpunt dat Nederland „geen immigratieland" mag worden. Na de

acties van jonge Zuid-Molukkers zit er in Den Haag de schrik over de problemen die tweede-generatie-immigranten kunnen veroorzaken diep in. Vandaar dat de regering bereid is de kosten van terugkeer te betalen, de studie-en belastingschuld kwijt te schelden en een stichting van Surinamers die remigratie propageert („Tenasa", Terug naar Suriname) uit de schatkist financieel op de been te houden.

Naarmate het tot de regering doordrong dat de meeste Surinamers zeker de eerste jaren in Nederland zullen blijven (op het Centraal Bureau voor de opvang van migranten, een afdeling van het ministerie van CRM, gaat men er nu van uit dat 95 procent niet weggaat), won het inzicht veld dat er naar andere middelen moest worden gezocht om de vorming van een zwart subproletariaat in de steden te voorkomen.

Inpassing van de Surinamers in de Nederlandse samenleving, werd het motto. In ambtelijke termen: integratie. In de praktijk komt dat neer op het geven van huisvesting, werk, onderwijs, scholing en maatschappelijke begeleiding. Kortom - Surinamers de eerlijke kans geven eenzelfde bestaan als de doorsnee Nederlander op te bouwen. Maar het betekent meer. Integratie wil — populair gezegd — ook zeggen dat een Surinamer de bekkens bespeelt in het plaatselijk fanfarekorps en het Surinaamse gamelanorkest een Nederlander onder zijn leden telt. Met andere woorden: ze moeten elkaar leren begrijpen, accepteren en in hun waarde laten.

Integratie is hard nodig. Zowel voor Surinamers als Nederlanders. Het is waarschijnlijk de enige manier om spanningen tussen de Surinaamse bevolkingsgroep en de Nederlandse bevolking, te midden waarvan zij leeft, te voorkomen.

Vooroordelen en wanbegrip worden dikwijls gevoed door onvoldoende wederzijdse kennis. Hoe kan men elkaar waarderen en respecteren, als men hoegenaamd niets begrijpt van eikaars culturele en maatschappelijke achtergrond?

Anders blijven de Surinamer en de Nederlander altijd vijandig tegenover elkaar staan. Vol onderUng onbegrip en wederzijds wantrouwen. Surinamers die hier altijd vreemdehng blijven en Nederlanders die hen niet kunnen luchten of zien — in zo'n sfeer is er weinig voor nodig voor de lont het kruitvat bereikt.

Overrompeld

In de eerste tijd stond de regering er nauwelijks bij stil tot welke problemen de aanwezigheid van grote aantallen Surinamers aanleiding kon geven. Men was al blij als men ze een dak boven het hoofd kon geven.

Het gebeurde vaak vlak voor 25 november 1975 dat de instanties die de rijksgenoten op Schiphol opvingen 's morgens nog niet wisten waar de Surinamers 's avonds moesten slapen. Op de grote drommen die arriveerden (, , Bijlmerexpres") was Nederland niet voorbereid. Het leidde tot ontwrichting. Zo had het Centraal Bureau vestigingsbeleid rijksgenoten (een onderdeel van CRM) in zijn draaiboek voor 1975 gerekend op 3000 immigranten, die ondergebracht zouden moeten worden. Het werden er bijna vijf keer zo veel:14.000. In allerijl werd het aantal opvangcentra uitgebreid. Tijdens het hoogtepunt waren er 94, verspreid over het hele land, maar voornamelijk in de „buitengewesten". Daartoe sloot het bureau contracten

met eigenaren en beheerders van hotels, pensions, vakantie-oorden en grote leegstaande gebouwen zoals kazernes. Het was haastwerk met veel fouten en al gauw regende het klachten. Uiteenlopend van slechte huisvesting en onaangepast eten tot verwaarlozing en betutteUng van de beheerders. Woedend signaleerden Surinaamse welzijnsinstellingen alle misstanden. „Het gaat om mensen." Veel kinderziekten konden worden overwonnen, nadat de vloedgolf voorbij was.

Na 25 november 1975 brak de tweede fase in de opvang van de geëmigreerde Surinamers aan. Het Centraal Bureau stond voor de opgave een oplossing te vinden voor de grote problemen waar de Nederlandse Surinamers mee kampten en waarvan woning, werk en scholing de belangrijkste waren. Kortom - de integratie werd ter hand genomen. Om de aanpassing van de Surinamers te bevorderen nam de regering een hele reeks maatregelen:

• een loonsuppletieregeling volgens welke een werkgever die een Surinamer in dienst neemt van rijkswege een aanvulling krijgt op het loon dat hij moet betalen.

• de zogenaamde „vijfprocentsregeUng" die inhoudt dat van alle nieuwe woningwetwoningen vijf procent wordt gereserveerd voor de Surinamers en hun gezinnen.

• scholen met veel Surinaamse kinderen worden financieel in staat gesteld extra personeel in dienst te nemen, zodat zij met extra begeleiding de kloof kunnen overbruggen tussen de kennis van de Surinaamse jongens en meisjes en het Nederlandse lesprogramma.

• de trefcentra van de Surinamers worden door het ministerie van CRM gesubsidieerd.

Problemen

De aanpassing van de Surinamers verloopt erg moeizaam. Nu - na twee jaar - hebben velen nog steeds geen behoorlijk dak boven het hoofd en ligt de werkloosheid onder Surinamers boven het landelijk gemiddelde. Het overgrote deel (60 procent) leeft nog altijd van sociale voorzieningen. Van degenen die nog niet uit de zorgen zijn kampen de meesten met medische problemen (46, 7 procent), op de voet gevolgd door een onaangename werksituatie (44 procent) en als derde een belabberde woon-en leefsituatie (33 procent).

De Surinamer die van de ene op de andere dag uit een arm land in een moderne welvaartsmaatschappij overstapt heeft het niet gemakkelijk. De Nederiandse taal spreekt hij niet goed. Soms gebruikt hij woorden die een heel andere betekenis hebben. Aan het Nederlands klimaat en werktempo is hij niet gewend. Hij gaat door voor lui, omdat hij maar moeilijk los kan komen van het tropenrooster en het Surinaamse ritme waarin hij jarenlang heeft geleefd. Hij komt — naar Nederlandse begrippen - te laat en loopt te langzaam. Vooral jongeren staan onwennig tegenover zaken die wij heel gewoon vinden, zoals telefoneren, telegraferen en het gebruik maken van bank en giro. 't Zijn vaak heel , , simpele" dingen. Surinaamse vrouwen die staan te hannessen met een gasfornuis die niet weten hoe ze een bus of trein moeten gebruiken. Of hoe je je op straat, in restaurants of waar dan ook moet gedragen.

Er wordt van alles aan gedaan om de Surinamers „wegwijs" te maken. Beroepsopleidingen, vormingscentra en welzijnsinstellingen — , , vluchtheuvels" - proberen de nood te lenigen. Maar in veel gevallen is het te laat. Talloze - jonge - -Surinamers vallen tussen wal en schip.

Verbitterd en ontgoocheld, onbegrepen en gewantrouwd zoeken ze hun toevlucht tot drank en verdovende middelen. Werkeloos vervallen ze tot criminahteit.

Het gevolg is dat het beeld dat de Nederlander heeft van de Surinamer verslechtert. Ze worden over één kam geschoren, gemeden en verafschuwd. Steeds minder bedrijven willen Surinamers in dienst nemen en woningbouwverenigingen proberen van alles om onder de plicht uit te komen vijf procent van nieuwbouwhuizen te bestemmen voor Surinaamse gezinnen.

Spanningen en spreiding

De spanningen tussen Surinamers en Nederlanders beginnen langzamerhand voelbaar te worden. Vooral in de oude wijken van de grote steden waar grote aantallen Surinamers huizen. Er dreigen botsingen met de bewoners, vaak sociaal zwakkeren en minderbedeelden die het niet op de „zwarten" begrepen hebben. Zij zien de Surinamers (evenals de andere minderheidsgroepen) als concurrenten op de arbeids-, woning-en ook huwelijksmarkt. Juist daar, in die oude stadswijken, is er discriminatie.

Maar het is te gemakkelijk dat die mensen kwalijk te nemen. Wie in zijn deftige buurt nooit een Surinamer ontmoet, kan hem ook niet discrimineren. Wiens goedbetaalde baan of prachtige huis niet door een Surinamer bedreigd wordt, kan best verdraagzaam tegenover hem zijn. Maar wie weinig heeft, heeft veel te verliezen.

Bang voor een herhaling van rellen in de Rotterdamse Afrikaanderwijk ('71) en in Schiedam ('76) probeert de regering Surinamers en Nederlanders uit elkaar te halen.

Eén van de manieren om de spanningen te verminderen is het „spreiden" van de Surinamers over het hele land. Dat is een oude methode. Al in de jaren vijftig deed de regering hetzelfde

met de naar Holland komende Indische Nederlanders. Net als toen volgt het ministerie van CRM daarbij het principe van de „gebundelde deconcentratie": in groepjes worden de immigranten over het land verspreid, tot naar de kleinste dorpen. De spreiding wordt na de ervaringen met de Zuid-Molukkers (die in kampen bij elkaar bleven „hokken") met te meer voortvarendheid aangepakt. Met als argument dat de Surinamers buiten de overvolle Randstad grotere kansen op woning, werk en onderwijs hebben.

Deze spreidingsmaatregel is bij de Surinamers een steen des aanstoots. Het toont aan wat „integratie" werkelijk betekent, menen de Surinaamse welzijnsinsteUingen. Duidelijk blijkt volgens hen dat het er het ministerie van CRM om begonnen is hen „wit te wassen", om hen onder te doen gaan in de Nederlandse samenleving. De regering spreekt dat met klem tegen. CRM beweert bij herhaling dat zij de Surinamers Surinamer willen laten en dat het beleid gericht is op , , het behoud van de eigen identiteit" van de ex-rijksgenoten. Maar de wantrouwende Surinamers weigeren dat te geloven. , .Integratie met behoud van eigen identiteit" — het is voor hen in tegenspraak met zichzelf. Hoe kun je iemand aanpassen aan zijn omgeving en hem toch zijn eigen gezicht laten?

Dit meningsverschil is inmiddels uitgegroeid tot een levensgroot conflict. CRM verkeert op voet van oorlog met de Surinaamse welzijnsinsteUingen, die hun medewerking aan de uitvoering van de spreiding hebben opgezegd.

De spreiding is in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. Niet aUeen omdat de gemeentebesturen niet staan te trappelen van ongeduld om een „kolonie" Surinamers binnen te halen. Veel Surinamers laten zich niet naar het Friese polderland of het Drentse heuvelland sturen. Bij het ministerie van CRM komen veel verzoeken om herhuisvesting binnen.

De Surinamers voelen zich niet thuis in Lutjebroek en Tietjerksteradeel. Ze vereenzamen er. De Surinamer wil in de buurt van zijn familie en kennissen wonen. Hij wil naar de grote steden: daar ontmoet hij landgenoten met wie hij kan praten, die hem kunnen informeren over de problemen. Alleen in die omgeving kan hij Surinamer blijven. En als CRM hem niet uit Heino wil laten gaan, dan pakt hij zijn boeltje bij elkaar en kruipt bij kennissen in - in een oud krot in het oude Westen van Rotterdam waar al tien Surinamers bivakkeren.

Vastklampen

Zoals veel andere minderheidsgroepen klampen ook de Surinamers zich vast aan hun eigen cultuur. Dat is hun enige steun in deze vreemde en vijandige samenleving. Maar dat kunnen ze slechts gezamenlijk, als groep. Want iemand die alleen staat in een vreemde omgeving met vreemde manieren, zal zich zo snel mogelijk moeten aanpassen. Anders redt hij het niet. Als groep staan ze veel sterker, maar roepen ze ook meer spanningen op. Er komen botsingen met mensen die zich afvragen waarom ze zich niet „gewoon" gedragen.

De enige remedie die de Nederlandse regering daar tegen heeft is het verspreiden van de 140.000 ex-rijksgenoten onder de 14 miljoen Nederlanders. Dat maakt hen „ongevaariijk". Maar dat aanpassen en ondergaan in de Nederlandse samenleving - dat willen de Surinamers juist niet. Dat vervreemdt hen van elkaar en van Suriname, het land waar ze zeggen eens naar terug te willen.

Tussen Tietjerksteradeel en de Bijlmer is vast wel een middenweg.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

Zicht | 52 Pagina's

GAAN DE SURINAMERS NOG TERUG?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

Zicht | 52 Pagina's