Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTEN VAN DE MENS een politiek-historische verkenning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTEN VAN DE MENS een politiek-historische verkenning

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

door drs. C.S.L. Janse

De laatste jaren staan de mensenrechten in het centrum van de belangstelling. Op de Europese veiligheidsconferentie, die van 1973 tot 1975 in Helsinki werd gehouden, vormden de mensenrechten een belangrijk onderdeel van de besprekingen. President Carter ziet de wijze waarop de mensenrechten in de verschillende landen worden nageleefd, als een belangrijk criterium voor zijn buitenlandse politiek.

Voor een omschrijving van de rechten van de mens verwijst men meestal naar de Universele verklaring van de rechten van de mens, zoals die op 10 december 1948 door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties is geproclameerd. Toch is de zaak van de mensenrechten veel ouder dan de 20e eeuw. Voor de geschiedenis van de mensenrechten moeten we in ieder geval terug naar het Engeland van de 17e eeuw. Maar ook voor die tijd waren er al staatsstukken waarin bepaalde rechten van de burger werden vastgelegd. In het 17e eeuwse Engeland ging dat proces echter verder. In tegenstelling tot Frankrijk waar het vorstelijk absolutisme zich doorzette, wist in Engeland het parlement zijn positie ten opzichte van de vorst niet alleen te behouden, maar zelfs te versterken.

Amerika

Een eeuw later gingen de bewoners van de Engelse koloniën aan de oostkust van Amerika de leer van de mensenrechten op zichzelf toepassen. In hun bekende onafhankelijkheidsverklaring van 1776 proclameerden zij als vanzelfsprekende waarheden dat alle mensen als gelijken geschapen zijn en begiftigd door hun Schepper met bepaalde onvervreemdbare rechten, waaronder leven, vrijheid en het nastreven van geluk en dat regeringen zijn ingesteld om deze rechten te beschermen. Aangezien de Engelse regering deze rechten niet eerbiedigde, verklaarden de kolonisten zich onafhankelijk.

De Franse revolutionairen tenslotte kwamen in 1789 met de Declaration des droits de l'homme et du citoyen, de verklaring van de rechten van de mens en de burger.

Deze historische ontwikkeling is niet los te zien van het groeiend individuaUsme in de Europese cultuur en de opkomst van de burgerij die in de 19e eeuw helemaal de toon gaat aangeven. Die burger voelde zich niet primair onderdeel van de volksgemeenschap. Neen, zijn rechten tegenover de overheid moesten duidelijk omschreven worden.

Volgens de 18e eeuwse filosofie van het sociaal contract diende de overheid zelfs primair gezien te worden als een door de vrije burgers bij overeenkomst opgerichte instantie om wederzijds eikaars rechten en vrijheden te eerbiedigen en te beschermen. Kortom het door de Verlichting mondig verklaarde individu staat hier voorop.

Anti-christelijk

Daarbij zijn er onderling nog wel verschillen in benadering. De mannen van de Franse revolutie waren sterk anti-clericaal en anti-christelijk. De mens is in wezen goed, zo redeneerden zij en de mensenrechten komen hem dan ook van nature toe.

De Amerikaanse founding fathers (de opstellers van de constitutie) dachten minder optimistisch over de mens. Hun grootste zorg was vooral om te voorkomen dat er een tiranniek bewind zou ontstaan.

Volgens de latere president James Madison, een van de founding fathers, was het een vaststaand gegeven dat elk individu of elke groep mensen, wanneer zijn of hun macht niet beperkt werd, de anderen zouden gaan tiranniseren. Daarom moesten de rechten van de burgers duidelijk verankerd worden en was het nodig dat in de Amerikaanse staatsstructuur de president, het congres en het opperste gerechtshof de macht met elkaar deelden en zodoende elkaar in bedwang hielden.

Sociale grondrechten

Zo werden in de 19e eeuw ook in de Nederlandse grondwet een aantal mensenrechten vastgelegd. De grondwet van 1848 garandeerde vrijheid van drukpers, vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs, de benoembaarheid van een ieder voor alle openbare ambten, de onschendbaarheid van de woning en het briefgeheim, om de voornaamste te noemen. De overheid verbond zich daarmee dus om in bepaalde zaken niet in te grijpen, maar die aan de vrijheid van de burger zelf over te laten.

Ook kreeg de burger steeds meer inspraak in het staatsbestuur. Aanvankelijk was dat alleen de (behoorlijk wat) belasting betalende burger. Later werd het kiesrecht algemeen en werden ook algemeen kiesrecht en vrije en geheime verkiezingen tot de mensenrechten gerekend.

Naast deze vrijheidsrechten (ook wel politieke grondrechten genoemd) werden echter in de loop van deze eeuw steeds meer de sociale grondrechten geponeerd. Want, zo redeneerde men vooral van socialistische zijde, het was wel aardig dat de grondwet het briefgeheim garandeerde, maar wat had de arbeider daaraan wanneer hij toch niet lezen en schrijven kon. Wat baatte hem de onschendbaarheid van de woning, wanneer hij in een krot woonde, waar wind en regen vrij spel hadden? Behalve die vrijheidsrechten waren ook sociale verzorgingsrechten noodzakelijk. De overheid moest onder meer zorgen voor goed en kosteloos onderwijs en voor goede arbeiderswoningen.

Vanuit een vergelijkbare scepsis kan men oordelen over de plaats van de vrijheidsrechten in de Derde wereld. Waar zijn de miljoenen hongerlijders in India, Colombia of Zaire meer bij gebaat? Bij vrijheid van drukpers en vrije verkiezingen, of bij voldoende voedsel en medische verzorging? Dat verklaart ook de aantrekkingskracht in de Derde wereld van totalitaire systemen (vaak van marxistische signatuur), die de nadruk leggen op de verbetering van de levensomstandigheden van de gewone man en niet op de burgerlijke vrijheden.

Four freedoms

Een combinatie van de traditionele vrijheidsrechten en de sociale grondrechten vinden we in de Four freedoms van president Roosevelt. Deze vier fundamentele vrijheden formuleerde hij tijdens de Tweede wereldoorlog in een boodschap aan het Amerikaanse congres als: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, het vrij zijn van gebrek en het vrij zijn van vrees. De derde vrijheid: het vrij zijn van gebrek, behoort daarbij duidelijk tot de categorie van de sociale grondrechten.

Zo omvat ook de reeds genoemde Universele verklaring van de rechten van de mens zowel politieke als sociale grondrechten. Tot de eerste categorie behoren bepalingen als , , Een ieder heeft recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon" (art. 3), of , , Een ieder heeft recht op een nationaliteit" (art. 15), of „Een ieder heeft recht, deel te nemen aan het bestuur van zijn land, direct of door middel van gekozen vertegenwoordigers" (art. 21).

Tot de sociale grondrechten behoren bepalingen als , , Een ieder heeft als lid van de gemeenschap recht op maatschappelijke zekerheid" (art. 22), of „Een ieder heeft recht op arbeid,

op vrije keuze van beroep, op rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid" (art. 23). Vooral na de Tweede wereldoorlog, waarin de nazi's onmenselijk opgetreden waren tegen de Joden en de burgers der bezette gebieden, was er een sterke tendens om de mensenrechten niet langer te beschouwen als een interne aangelegenheid van de afzonderlijke landen, maar als een voorwerp van internationale zorg. Vandaar ook dat men er naar streefde deze mensenrechten vast te leggen in verdragen die volkenrechtelijk bindend zijn.

De Universele verklaring van de Verenigde Naties is dat overigens niet. Wel bindend is het in 1950 door een aantal Westeuropese landen, waaronder Nederland, gesloten Verdrag van Rome. Officieel heet dat het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dat verdrag heeft vanwege zijn supranationale karakter zelfs meer rechtskracht dan de Nederlandse wetten en zelfs de grondwet.

Afwijzend

Tegen deze proclamaties van de rechten van de mens en vooral tegen de achterliggende filosofie, heeft men zich in orthodox-protestantse kring vanouds afwijzend opgesteld. Geen wonder ook. Het Verlichtingsdenken dat de Franse revolutie beheerste, proclameerde deze mensenrechten als een gevolg van de mondigheid van de mens. Geen God en geen meester was de bekende revolutionaire leus. De mens moest vrij zijn. Geen Goddelijke openbaring of traditie meer als norm, maar het licht van de menselijke rede.

Ook thans staat de waardigheid van de mens voorop, zo blijkt wel uit de hoogdravende preambule die aan de mensenrechtenverklaring van de VN vooraf gaat.Al de mensenrechten, zoals die in de verschillende verklaringen en conventies zijn vastgelegd, komen de mens toe op grond van zijn mens-zijn, zo redeneert men. Dat is wel een heel ander mensbeeld dan ons in de Bijbel verhaald wordt.

Kunnen we Bijbels gezien wel spreken van bepaalde mensenrechten? Is het niet zo dat een mens geen rechten meer bezit? Heeft hij door de zondeval niet alle rechten en aanspraken verbeurd? Dat is zeker waar. Toch lezen we in de Bijbel dat de apostel Paulus zich beroept op bepaalde rechten die hem uit hoofde van zijn Romeins burgerrecht toekwamen. Hoe zit dat dan?

Juist onderscheiden

Ook hier komt het er op aan dat we juist weten te onderscheiden. De mens als zodanig heeft geen rechten. Totaal geen rechten die hem uit hoofde van zijn eigen verdiensten of van zijn menselijke waardigheid toekomen. Dat is zo in de verhouding tot God. Goddelozen worden met God verzoend zonder enige verdienste van hun kant. Maar dat de mens uit zichzelf geen rechten heeft, is ook het uitgangspunt voor de intermenselijke verhoudingen.

God heeft echter Zijn geboden bekend gemaakt. Die geboden leren ons ook hoe wij ons ten opzichte van onze medemensen hebben te gedragen. Dat wij onze naaste niet mogen mis-

handelen of bedriegen is niet omdat die naaste zo n hoogstaand mens is, dat een dergelijk gedrag een aantasting zou zijn van zijn menselijke waardigheid. Neen, dat mag niet, omdat God in Zijn wet het ons verbiedt. Daarom mogen we ook een misdadiger niet mishandelen of bedriegen.

Niet de mens is de bron van het recht, maar God. Het gaat ons dus niet in de eerste plaats om de mensenrechten, maar om Gods rechten. Gods recht moet de basis vormen voor onze rechtsorde. Zo'n rechtsorde geeft aan de mensen die daaronder leven bepaalde pUchten en rechten. Die plichten en rechten horen bij elkaar. Wat voor de één een pHcht is, betekent voor de ander vaak een recht.

Die rechtsaanspraken kunnen zij veelal, wanneer dat nodig is, met behulp van de overheidsmacht afdwingen. Ook zijn er bepaalde rechtsaanspraken ten opzichte van de overheid zelf. Paulus kon en mocht zich op zijn Romeins burgerrecht beroepen. Door dat burgerrecht kon hij voorkomen dat hij bij het vooronderzoek gegeseld werd en kon hij in hoger beroep gaan bij de keizer.

We kunnen dus, wanneer we het goed verstaan, wel spreken van bepaalde rechten die de mens heeft, zowel ten opzichte van de overhied als ten opzichte van zijn medemensen. Wie van iemand voor twee jaar een bedrag geleend heeft, heeft er recht op dat hij het na verloop van die periode terug krijgt. Wie voor de rechter moet komen, heeft recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

In de Bijbelse benadering staan echter niet de rechten van de mens voorop, maar zijn phchten. De tweede tafel van de Tien geboden is geen opsomming van de rechten van de mens. Daarin wordt niet het recht op eigendom, het recht op een gezinsverband of het recht op leven en gezondheid geproclameerd. Neen, daarin worden Gods rechtsregels voor de menselijke samenleving geopenbaard.

De mens is verplicht daaraan te gehoorzamen. Wanneer naar die wet geleefd wordt, dan wordt daarmee tevens het welzijn van de medemens gediend. Dan vergrijpt men zich niet aan het goed van zijn naaste, dan wordt de huwelijksband gerespecteerd, dan worden de gezagsverhoudingen in het gezin in acht genomen.

Die wet van God beteugelt onze begeerte naar het goed ^Rn onze naaste. Zij roept ook een halt toe aan een machtsaanmatigende overheid. Denk aan de geschiedenis van Achab en Naboth. Door die beteugelende kracht van Gods wet, kan de mens zich verheugen in het genot van hetgeen God hem in dit tijdelijk leven schonk. Hij is daarvan in dit leven de rechtmatige bezitter en kan, wanneer de ander zijn rechten aantast, veelal daartegen bij de overheid in beroep gaan.

Geen misverstand

Aan het begin van dit artikel hebben we er op gewezen dat de zaak van de mensenrechten in onze tijd sterk in de belangstelhng staat. President Carter, Amnesty International, de Wereldraad van kerken en de Russische dissidenten beroepen zich op de mensenrechten.

Wanneer wij als SGP-ers afwijzend staan ten opzichte van de hedendaagse mensenrechten

propaganda, dan betekent dat natuurlijk niet dat wij geen bezwaar hebben tegen een tiranniek bewind dat zich onmenseüjk gedraagt ten opzichte van zijn tegenstanders. We moeten dan ook uitkijken dat we naar buiten toe niet die indruk wekken! In de VN verklaring over de mensenrechten worden allerlei zaken terecht opgesomd. Zoals het verbod van slavernij (art. 4) van folteringen (art. 5) en van strafbepalingen met terugwerkende kracht (art. 11).

Juist vanuit het besef van de verdorvenheid van de mens is er alle reden om waarborgen in te bouwen tegen machtsmisbruik en tirannie. Dat vinden we niet alleen bij Madison, maar ook bij Calvijn. „De fout of het gebrek der mensen maakt dus - zo schrijft Calvijn in zijn Institutie - dat het veiliger en beter te dragen is, dat meer dan een het roer in handen heeft, opdat ze elkander helpen, leren en vermanen en opdat wanneer iemand zich meer verheft dan passend is, er meer bestraffers en meesters zijn tot het bedwingen van zijn willekeur”.

Welke rechten

We zagen reeds dat het kader waarin wij kunnen spreken over mensenrechten een geheel ander is dan het humanistische kader waarin veelal over de mensenrechten gesproken wordt. Niet de mensenrechten als zodanig vormen ons uitgangspunt, maar Gods rechten. Daarbij zal het accent veeleer moeten vallen op de mensenplichten in plaats van op de mensenrechten. Alleen vanuit de bescherming die Gods wet biedt, heeft een mens recht op een , , menselijke" behandeling.

Er zijn daarom ook geen mensenrechten dan diegene die herleid kunnen worden tot Gods wet. Daarmee vervalt het stakingsrecht dat door velen ook als één van de rechten van de mens wordt gezien. Daarmee vervalt ook de vrijheid van meningsuiting, voorzover het daarbij gaat om pornografie en revolutionaire en goddeloze propaganda.

Daarmee valt ook de vrijheid van godsdienst, zoals die in de Universele verklaring, naast de vrijheid «an gedachte en geweten, geproclameerd wordt (art. 18). Deze vrijheid van gods-

dienst, inclusief de vrijheid van anti-godsdienstige propaganda, is door de SGP vanouds afgewezen. De Bijbel noemt dat immers ook nergens als een recht van de mens. De overheid heeft de taak , , om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen” (art. 36 NGB).

Dat uitgangspunt moeten wij ook in het oog houden wanneer bijv, ten aanzien van de communistische landen een beroep gedaan wordt op de vrijheid van godsdienst. Dat beroep kunnen wij niet zonder meer onderschrijven. Het gaat er ons niet om, dat er in de Sovjetunie ruimte komt voor allerlei vormen van godsdienst, van de RK kerk tot de Russischorthodoxe kerk en van de Islam tot de Jehovahs getuigen toe. Het moet er ons om gaan dat er voor de belijders van de ware godsdienst op zijn minst ruimte komt voor de eredienst en het kerkelijk werk.

Pluralistische maatschappij

Zo moeten wij ook in de confrontatie van onze pluralistische maatschappij met de communistische orde, wel acht hebben op onze argumentatie. We mogen onze westerse maatschappij niet verdedigen met het argument dat de staat ideologisch neutraal moet zijn, dat de mensenrechten moeten worden geëerbiedigd en dat ieder mens vrij gelaten moet worden om te leven op de manier zoals hij dat wil.

Dat is immers Beëlzebul met Beëlzebul uitdrijven. Deze normloze, overtolerante westerse maatschappij, die voorgoed heeft afgerekend met haar christelijk verleden, kan door ons nooit aangeprezen worden. Iets anders is natuurlijk dat deze maatschappelijke orde duidelijk te verkiezen is boven het atheïstische en totalitaire communisme.

Binnen onze rechtsorde kunnen en mogen wij als kleine partij werken. Door het bezig zijn binnen dat rechtsbestel, zoals dat in onze grondwet is verwoord, keuren wij dat nog niet goed. Maar principieel gezien kunnen wij er toch in werken omdat het de macht is die God over ons gesteld heeft en die wij als legitieme macht hebben te accepteren.

Gebruikmakend van de rechten die ons in dat bestel gegeven zijn - ook in het kader van de rechten van de mens zoals die in de Nederlandse grondwet en in het Verdrag van Rome zijn vastgelegd - kan de SGP opkomen voor de belangen van het reformatorisch volksdeel. Maar die belangenbehartiging hoe belangrijk op zich ook (denk maar aan onderwijssubsidies etc.) is maar de ene kant van de zaak.

Daarnaast, of eigenlijk in de eerste plaats staat de oproep tot gehoorzaamheid aan Gods geboden. Dat is het principiële getuigenis van onze partij. Het gaat ons als SGP niet om de rechten van de mens, maar om Gods rechten op Zijn schepping.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1978

Zicht | 44 Pagina's

DE RECHTEN VAN DE MENS een politiek-historische verkenning

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1978

Zicht | 44 Pagina's