Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE WET TWEEVERDIENERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE WET TWEEVERDIENERS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

door drs. J. Doornebal

1. Inleiding

Per 1 januari 1984 is de Wet Tweeverdieners van kracht geworden. Deze wet heeft ingrijpende wijzigingen aangebracht in de tariefgroepindeling voor loon-en inkomstenbelasting en in de inkomenstoerekening tussen gehuwde belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting. Door deze wetswijziging beoogt de regering tegemoet te komen aan de voornaamste bedenkingen welke uit oogpunt van gelijke behandeling kunnen worden ingebracht tegen het bestaande systeem van heffing van loon-en inkomstenbelasting. Deze bedenkingen acht zij: a. de ongelijke behandeling van ongehuwden en gehuwden in gelijke of vergelijkbare omstandigheden;

b. de ongelijke behandeling van echtgenoten met als voornaamste elementen de starheid van de fiscale roltoedeUng en de beperkte omvang van de fiscale verzelfstandiging van de gehuwde vrouw.

In het vervolg van dit artikel zal een korte schets worden gegeven van de wettelijke maatregelen die mj.v. 1984 geacht worden de hiervoor geschetste ongelijke behandeling terug te dringen: tevens zullen deze maatregelen op een aantal punten van kommentaar worden voorzien.

Het zal duidelijk zijn dat het geenszins mogeUjk is om in dit korte bestek een kompleet beeld te geven van de technisch vrij gekompliceerde - regeling; slechts een aantal hoofdlijnen zullen aan de orde worden gesteld.

2. Belastingheffing naar draagkracht

2.1. Algemeen

De heffing van loon-en inkomstenbelasting is voornamelijk gebaseerd op het draagkrachtbeginsel. Dit beginsel houdt in dat naarmate iemand geacht wordt een hogere draagkracht te bezitten, hij een dienovereenkomstig hogere bijdrage - in de vorm van belastingen - moet leveren aan de financiering van de overheidsuitgaven. In de loonbelasting vormt het arbeidsinkomen de maatstaf van de draagkracht; in de inkomstenbelasting is dat het totale inkomen. Bij de invulling van de draagkrachtgedachte in loon-en inkomstenbelasting komt men voor de vraag te staan of men moet uitgaan van de gezinsdraagkracht dan wel van de individuele draagkracht. Het antwoord op deze vraag is uiteraard sterk afhankelijk van de opvattingen die men huldigt over de plaats van gezin en individu in de samenleving. In de staatkundig gereformeerde visie wordt het gezin als hoeksteen van de samenleving beschouwd. Het zal duidelijk zijn dat het hanteren van het gezinsinkomen als maatstaf van draagkracht het beste aansluit bij deze visie.

Aan de belastingheffing naar (gezins)draagkracht kan in de sfeer van loon-en inkomstenbelasting met name op de drie volgende terreinen gestalte worden gegeven:

a de mate waarin inkomensbestanddelen zelfstandig bij de gehuwde vrouw worden belast, dan wel aan haar man worden toegerekend;

b de omvang van de belastingvrije som waarop men ~ afhankelijk van zijn leefomstandigheden — aanspraak kan maken (de tariefgroepindeling);

c het tarief dat wordt toegepast op de belastbare som die voortvloeit uit het toegerekende inkomen (sub a) en de belastingvrije som (sub b). Op elk van deze drie onderwerpen zal in de volgende paragrafen kort worden ingegaan.

2.2. De mate waarin de gehuwde vrouw zelfstandig wordt belast

Voor 1973 gold voor de inkomsten van man en vrouw het zgn. samenvoegingsstelsel; dit stelsel had tot gevolg dat alle inkomsten van de vrouw bij het inkomen van de man werden geteld en dat het aldus verkregen (gezins-) inkomen voorwerp van belastingheffing uitmaakte. Sedert 1962 werd - indien de vrouw buitenshuis werkte - echter wel d.m.v. een bepaalde aftrek op het inkomen van de man rekening gehouden met het feit dat dit buitenshuis werken van de gehuwde vrouw veelal extra kosten met zich meebracht.

In 1973 werd een regeling van kracht waarbij de gehuwde vrouw een beperkte fiscale zelfstandigheid werd toegekend. De volgende inkomensbestanddelen werden sinds dat jaar nl. niet meer bij de man maar bij de gehuwde vrouw zelf belast

: - inkomsten uit tegenwoordige arbeid;

- winst uit een feitelijk door de vrouw gedreven onderneming;

- het wettelijk aan de vrouw toe te rekenen aandeel in de winst van de onderneming van haar man ingeval zij daarin meewerkte;

- de premies volksverzekeringen ingehouden op de door de vrouw verdiende inkomsten uit tegenwoordige arbeid.

De overige inkomensbestanddelen van de vrouw werden ook in 1973 en volgende jaren altijd aan de man toegerekend.

De wetswijziging in 1973 betekende over het algemeen een forse afname van de belastingdruk op het inkomen van de gehuwde vrouw. De aan de gehuwde vrouw toegerekende inkomensbestanddelen vormden vanaf 1973 immers niet meer de door het progressieve belastingtarief relatief hoogbelaste top van het inkomen van de man, maar werden vanaf 1973 zelfstandig bij de vrouw belast tegen een veelal aanmerkelijk lager tarief. Het behoeft geen betoog dat deze afname van de belastingdruk op het arbeidsinkomen van de gehuwde Vrouwen een stimulans voor hen is geweest om tot de arbeidsmarkt toe te treden.

Met ingang van 1984 is de fiscale inkomenstoerekening tussen gehuwden drastisch gewijzigd. In de eerste plaats wordt ieder der huwelijkspartners zelfstandig belast voor zijn/haar persoonlijk arbeidsinkomen en de persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van zijn/haar onzuiver inkomen. Het persoonlijk arbeidsinkomen bestaat uit:

- inkomsten uit arbeid (incl. die uit vroegere arbeid);

- winst uit een voor rekening van belastingplichtige gedreven onderneming;

- het wettelijk toe te rekenen winstaandeel indien wordt meegewerkt in de onderneming van de echtgeno(o)t(te);

— de inkomsten uit sommige stamrechten;

- inkomsten uit studiebeurzen.

De persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van het onzuiver inkomen bestaan uit de toe-en afnamen van de fiscale oudedagsreserve voor ondernemers, de op de inkomsten uit arbeid ingehouden premies volksverzekeringen en de uitgaven voor de hiervoor genoemde stamrechten. De overige inkomensbestanddelen van beide huwelijkspartners (bv. renteinkomsten, inkomsten uit eigen woning en renteaftrek voor de eigen woning, buitengewone laten) worden vervolgens alle toegerekend aan de huwelijkspartner met het hoogste persoonlijk arbeidsinkomen, hetzij man, hetzij vrouw.

Indien de ontwikkeling door de jaren heen in ogenschouw wordt genomen, kan worden gekonstateerd dat de positie van de gehuwde vrouw binnen het fiscale recht steeds zelfstandiger is geworden; momenteel is het reeds zo dat qua inkomenstoerekening man en vrouw binnen het huwelijk dezelfde positie innemen. Het ideaalbeeld dat de regering voor ogen staat - een volledig geihdividualiseerde belastingheffing over inkomens - gaat nog aanzienlijk verder dan het huidige systeem; uit hoofde van uitvoeringstechnische en inkomenspolitieke overwegingen acht zij dit (voorlopig) echter nog niet mogelijk.

Het zal duidelijk zijn dat de ontwikkelingen in de afgelopen decennia een grote inbreuk hebben gemaakt op de belastingheffing naar gezinsdraagkracht welke optimaal tot stand komt bij het hiervoor beschreven samenvoegingsstelsel. Deze inbreuk op het beginsel van belastingheffing naar gezinsdraagkracht dient vanuit de staatkundig gereformeerde visie te worden afgewezen. Voorts kan de vraag gesteld worden of het wel verantwoord is om de toetreding van gehuwde vrouwen tot de arbeidsmarkt te stimuleren in een tijd van grote werkloosheid. Zouden de door gehuwde vrouwen bezette arbeidsplaatsen in veel gevallen niet beter door kostwinners of jonge werknemers bezet kunnen worden?

De ideologische motieven die ten grondslag liggen aan deze ontwikkelingen zijn (uiteraard) ook in strijd met de staatkundig gereformeerde opvattingen. Deze ideologische motieven zijn tweeërlei;

1. de emancipatie-gedachte: deze ideologie —die de gehele maatschappij zoveel mogelijk sexeneutraal wil maken - ontkent ten enen male de eigen - verschillende ~ positie van man en vrouw in maatschappij, kerk en gezin zoals die ons in de Bijbel wordt beschreven;

2. de individualiseringsgedachte: deze ideeën stimuleren het egocentrisme in onze maatschappij en passen niet in de Christelijke levensopvatting waarin de zorg voor de naaste zo'n belangrijke plaats inneemt.

2.3. De tariefgroepindeling

De Wet Tweeverdieners heeft ook belangrijke wijzigingen aangebracht in de tariefgroepindeling voor loon-en inkomstenbelasting.

Vóór 1984 kenden deze wetten 4 tariefgroepen (de bedragen tussen haakjes zijn de belastingvrije sommen die in 1983 golden):

- groep 1: gehuwde vrouwen (f 2.549);

- groep 2: jongere ongehuwden die geen kinderen onderhouden (f7.381);

- groep 3: gescheiden en oudere ongehuwden die geen kinderen onderhouden (f 9.921) en ongehuwden die wel kinderen onderhouden (f 12.716)

- groep 4: gehuwde mannen (f 12.716).

Deze tariefstructuur had tot onaanvaardbaar gevolg dat in veel gevallen ongehuwd samenwonenden (soms aanzienlijk) fiscaal gunstiger werden behandeld dan echtparen in dezelfde omstandigheden. Dit kan worden geïllustreerd door de gezamenlijke belastingvrije som van twee ongehuwd samenwonenden die beiden kinderen onderhouden en buitenshuis werken te vergelijken met de gezamenlijke belastingvrije som van een echtpaar met evenveel kinderen en waarbij man en vrouw ook beiden werken: in het eerste geval kon in 1983 de gezamenlijke belastingvrije som oplopen tot maximaal f33.584; in het tweede geval bedroeg de gezamenlijke belastingvrije som f 15.265.

Een tweede gevolg van deze tariefstructuur was dat indien alleen de man een inkomen van bv. f 40.000 verdiende de belastingdruk hierop hoger was dan indien ditzelfde bedrag werd verdiend door man en vrouw samen. Dit werd veroorzaakt door twee omstandigheden:

1. indien de man alleenverdiener was kon de belastingvrije som van alleen de man worden benut; bij tweeverdieners kon zowel de belastingvrije som van de man als die van de vrouw worden benut;

2. door de progressie van de belastingtarieven (hogere heffingspercentages naarmate het inkomen hoger is) waren tweeverdieners aanzienlijk voordeliger uit omdat het inkomen van de vrouw niet werd belast tegen het hoge tarief over de top van het inkomen van de man maar tegen het lage tarief over het inkomen van de vrouw (of omgekeerd). Voor verdere bespreking van dit punt zij verwezen naar par. 2.4.

De Wet Tweeverdieners heeft - behalve aan het voordeel van de tweeverdieners t.g.v. de progressie in de belastingtarieven - aan deze ongemotiveerde voordelen van ongehuwd samenwonenden en tweeverdieners grotendeels een eind gemaakt. Dit is gebeurd door de t/m 1983 bestaande tariefgroepindeling te vervangen door het volgende systeem voor de toekenning van belastingvrije sommen:

* iedere belastingplichtige (man en vrouw, gehuwd en ongehuwd) krijgt een basis-belastingvrije som t.g.v. f 7.662;

* op deze basis-belastingvrije som kurmen de volgende toeslagen worden toegekend:

- de alleenstaande toeslag ad f2.636 voor ongehuwde belastingplichtigen van 34 jaar of ouder die duurzaam alleen of met alleen kinderen jonger dan 27 jaar een huishouding voeren

- de bijna-alleenverdiener toeslag ad f 2636 voor hen wier partner - waar zij al of niet mee gehuwd zijn - in 1984 meer dan f 5.026 maar niet meer dan f 7.662 verdient;

- de alleenverdiener toeslag ad f5.538 voor hen wier partner - waar zij al of niet mee gehuwd zijn - in 1984 niet meer dan f 5.026 verdient;

- de alleenstaande oudertoeslag ad f 5.538 voor ongehuwden die kinderen onderhouden en hetzij alleen met deze kinderen samenwonen hetzij duurzaam alleen een huishouden voeren (N.B. Soms wordt op deze toeslag nog een aanvulling verleent).

Zoals hiervoor reeds werd aangegeven, kunnen de beëindiging van de fiscale bevoordehng van ongehuwd samenwonenden t.o.v. gehuwden en de - zij het geringe - vermindering van de fiscale bevoordeling van tweeverdieners t.o.v. éénverdieners als positieve gevolgen van de Wet Tweeverdieners op het terrein van de tariefgroepindeling worden onderkend.

Als groot bezwaar kan echter tegen de nieuwe regeling worden aangevoerd dat deze ten principale uitgaat van de gelijkheid van het huwelijk enerzijds en andere vormen van samenleven van man en vrouw anderzijds. Het hoeft geen betoog dat deze gelijkstelling in flagrante strijd is met Gods Woord. Het huwelijk is de enige wettige samenlevingsvorm van man en vrouw, een alternatief is er niet. Dit beginsel dient ook ten grondslag te liggen aan de belastingwetgeving en kan in deze wetgeving tot gelding worden gebracht door een fiscaal gunstiger behandeling van gehuwd samenwonenden t.o.v. ongehuwd samenwonenden.

Een tweede bezwaar dat tegen de nieuwe tariefgroepindeling kan worden aangevoerd is dat tweeverdieners automatisch gezamenlijk een hogere belastingvrije som (ad f 15.324) hebben dan een éénverdiener (ad f 13.200). Dit verschil wordt veelal gerechtvaardigd met het argument dat tweeverdieners meer kosten zouden hebben dsn éénverdieners (bv. kosten van kinderopvang). Dit verschil in kosten zal zich echter lang niet altijd voordoen (bv. onbezoldigde kinderopvang door familie, man en vrouw werken beide parttime). Het verdient daarom aanbeveling om de belastingvrije som van een éénverdiener gelijk te stellen aan de gezamenlijke belastingvrije som van tweeverdieners en voor deze laatsten — indien zij werkelijk extra kosten moeten maken - een aftrekmogelijkheid te openen.

2.4. Het belastingtarief

Doordat de belastingtarieven stijgen naarmate het inkomen toeneemt en tevens arbeidsinkomsten, ondernemingswinsten etc. belast worden bij de huwelijkspartner die deze inkomsten verwerft, worden éénverdieners over het algemeen (aanzienlijk) zwaarder belast dan tweeverdieners met gezamenlijk hetzelfde inkomen. Een voorbeeld moge dit illustreren. Indien een gehuwde éénverdiener in 1984 een inkomen van f50.000 verwerft, dient hij hierover f 10.478 inkomstenbelasting te betalen; indien echter bij ditzelfde echtpaar de man f30.000 en de vrouw f20.000 verdient, bedraagt de totaal verschuldigde inkomstenbelasting van man en vrouw f 7.480. De verdeling van het gezinsinkomen over de huwelijkspartners blijkt dus in hoge mate bepalend te zijn voor de belastingdruk op het gezamenlijke inkomen. De invloed van de verdeling van het gezinsinkomen over de huwelijkspartners op de belastingdruk kan worden uitgeschakeld als men overgaat tot de invoering van het zgn. splittingstelsel voor de bepaling van de verschuldigde belasting. Bij dit stelsel worden inkomen van man en vrouw samengevoegd tot één gezinsinkomen dat vervolgens in twee gelijke delen wordt toegerekend aan man en vrouw.

De regering heeft de invoering van een dergelijk splittingstelsel afgewezen om o.a. de volgende redenen:

- dit stelsel zou - in zuivere vorm - onvoldoende rekening houden met de draagkrachtvermindering t.g.v. het feit dat de vrouw bij buitenshuis werken niet meer geheel beschikbaar is voor de huishouding;

- het stelsel zou geen bijdrage vormen tot de fiscale zelfstandigheid van de gehuwde vrouw die arbeidsinkomsten geniet;

- het stelsel zou een aantal uitvoeringtechnische problemen oproepen.

De regering erkent echter wel dat de huidige regeling niet-rechtvaardige verschillen in belastingdruk bij een even hoog gezamenlijk inkomen kan oproepen. Zij stelt daarom voor om in de zgn. derde fase van de tweeverdienerswetgeving - die per 1 januari 1985 van kracht zal worden - een tegemoetkoming op te nemen voor alleenverdieners en tweeverdieners van wie de minstverdienende partner een laag inkomen heeft. Deze tegemoetkoming zou moeten bestaan in een verlaging van het belastingtarief voor deze groep belastingplichtigen die in haar effecten gelijk is aan een inkomensoverheveling (naar de minstverdienende partner) van „bijv. maximaal ongeveer f 15.000".

Het zal duidelijk zijn dat deze tegemoetkoming de gekonstateerde niet-gerechtvaardigde verschiUen in belastingdruk slechts ten dele wegneemt. Een keuze voor het spUttingstelsel verdient dan ook de voorkeur, temeer omdat de door de regering tegen dit stelsel aangevoerde bezwaren deels niet als zodanig erkend kunnen worden (t.a.v. de fiscale zelfstandigheid van de gehuwde vrouw) en voor het overige zeker niet onoverkomelijk zijn. In dit verband zij gewezen op het feit, dat zowel de Bondsrepubliek Duitsland als de Verenigde Staten van Amerika voor de belastingheffing van gehuwden het splitting-stelsel kennen.

3. Sotbeschouwing

Het voorgaande samenvattend, kan worden gekonkludeerd dat de per 1 januari van kracht geworden wetgeving inzake tweeverdieners:

a t.a.v. de inkomenstoerekening veeleer de individuele draagkracht dan de gezinsdraagkracht tot uiting tracht te brengen;

b t.a.v. de tariefgroepindeling enerzijds de ongerechtvaardigde bevoordeling van ongehuwd samenwonenden en tweeverdieners wegneemt maar anderzijds uitgaat van principiële gelijkheid van het huwelijk en andere vormen van samenleven van man en vrouw;

c t.a.v. de tarieftoepassing éénverdieners aanzienlijk ongunstiger behandelt dan tweeverdieners, zij het dat per 1 januari 1985 voor de eersten een tegemoetkoming in het vooruitzicht is gesteld.

Deze wetgeving is ver verwijderd van wat in de staatkundig gereformeerde visie als ideaal kan worden beschouwd. Een stelsel van heffing dat dichter bij dit ideaal staat zou bijv. als volgt kunnen worden ingericht:

a voor de inkomenstoerekening tussen gehuwden wordt het volledig samenvoegingsstelsel gehanteerd; het gezamenlijk inkomen van man en vrouw vormt dus het heffingsobject voor de inkomensbelasting;

b. de belastingvrije sommen worden als volgt toegerekend;

- basis-belastingvrije som ongehuwden f 5.000

- alleenstaande toeslag ongehuwde f 2.500

- alleenstaande oudertoeslag ongehuwde f 5.000

- belastingvrije som gezinseenheid f 12.500

c het belastingtarief wordt op de volgende wijze gehanteerd:

- bij ongehuwden wordt het progressieve tarief normaal op de belastbare som toegepast;

- bij gehuwden wordt de belastbare som gedeeld door bijv. de factor 1, 75; op de hieruit resulterende belastbare som wordt het progressief tarief toegepast en vervolgens wordt

- om de verschuldigde belasting te berekenen - de hieruit voortvloeiende belasting met de faktor 2 vermenigvuldigd.

Bij een dergelijk stelsel vormt de gezinsdraagkracht de maatstaf van heffing (waardoor verschillen tussen één-en tweeverdieners worden uitgebannen) terwijl tevens aan het huwelijk fiscaal de plaats wordt toegekend die het verdient.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1984

Zicht | 40 Pagina's

DE WET TWEEVERDIENERS

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1984

Zicht | 40 Pagina's