POLITIEK EN ECONOMIE IN HET NATIONAAL-SOCIALISTISCHE DUITSLAND
door B. Belder
Het was in 1935 dat op het wereldcongres van de Comintern duidelijk een verband gelegd werd tussen het fascisme en het kapitalisme. Toen formuleerde men de relatie als volgt: fascisme is , , de openlijke, terroristische dictatuur van de meest reactionaire, meest chauvinistische en meest imperialistische elementen van het fmancierskapitaal". Daarvóór en erna werd telkens opnieuw van marxistische zijde met nadruk beklemtoond dat fascisten in wezen agenten van het kapitalisme waren. De grondgedachte achter deze stelling is dat iedere massabeweging die het kapitalisme niet frontaal aanvalt maar tot een modus vivendi probeert te komen, fungeert als golfbreker van de revolutie en als sociale basis van het kapitalisme. Overigens moet gezegd worden dat in de dertiger jaren talloze variaties op bovengenoemde theorie voorkwamen. Ten bewijze hiervoor de voorkomende marxistische stelling tijdens het Interbellum dat het fascisme het laatste redmiddel was van een wanhopige burgerlijke hoofdvijand die naar zijn meest barbaarse instrument greep. Dergelijke theorieën doen nog steeds opgeld in de Sowjet-Unie en de DDR.
Naar ik meen terecht heeft de Amsterdamse historicus Van Woerden deze theorieën herleid tot het zogenaamde reductieprocédé. Heel frappant komt dit reductieprocédé tot uitdrukking bij Arthur Rosenberg; „Wanneer men de rookgordijnen wegblaast die het fascisme in alle landen legt, dan ontwaart men daarachter een goede oude bekende: het is de contrarevolutionaire kapitalist, de geboren vijand van de klassebewuste arbeiders. Het fascisme is niets anders dan een moderne, populair gemaskeerde vorm van de burgerlijk-kapitalistische contrarevolutie". Echter het reductieprocédé als zodanig is niet iets specifiek marxistisch. Het bedreigt alle historici en daarom moeten wij ons er wel voor hoeden. Wij hebben immers allemaal de neiging iets nieuws te associëren met iets bekends.
Ondertussen blijft wel de noodzaak bestaan om ondanks het niet voetstoots aannemen van marxistische axioma's de relatie tussen fascisme en kapitalisme te onderzoeken. In het volgende hoop ik enkele nuttige aspecten te bespreken van bovengenoemde relatie en het probleem toe te spitsen op de Duitse situatie.
Vele tijdgenoten moesten erkennen dat Duitsland sinds Hitler's aan de macht komen in enkele jaren economisch opvallend was vooruitgegaan. In 1936 verscheen reeds een boek over deze ontwikkeling, dat getiteld was „Das deutsche Wirlschaftswunder". De auteurervan was een Duitse emigrant Hans Priester, die de titel allerminst ironisch bedoelde. Vooral de daling van het aantal werklozen dwong veel respect af.
Volgens het werk van Gustav Stolper , , Deutsche Wirtschaft seit 1870" zakte de werkloosheid op de volgende wijze:
Hierbij viel ook de verbetering van de arbeidsomstandigheden op in de industrie. Zo kregen veel fabrieken grote fraaie kantines en werd er ook aandacht besteed aan de hygiënische verzorging. De algemene arbeidsorganisatie „Kraft durch Freude" was zeer actief om de arbeiders zowel cultureel (theatervoorstellingen) als recreatief (grote groepsvakanties in daartoe opgekochte hotels) te begeleiden. Ook de agrarische sector kwam aan zijn trekken o.a. door garanties voor minimum landbouwprijzen en betere belasting-en pachtregelingen.
Het probleem waar veel historici zich mee hebben beziggehouden was de vraag of achter dit opzienbarende economische herstel van Duitsland een konsekwent doordachte economische politiek verborgen was. De Leidse hoogleraar Schöffer concludeert in zijn artikel , , Het 'Wirtschaftswunder' van Nazi-Duitsland" dat van een gericht economisch beleid bij de nationaalsocialisten geen sprake was. Hij wijst juist op het improviserende karakter van dit beleid. Van Woerden wees in zijn artikel „Het fascisme in marxistische en in eigen ogen" op de onhoudbaarheid van de al te simpele marxistische interpretatie van het fascisme waarin de economie het primaat heeft over de politiek, maar hij stelt daar tegenover dat wanneer het fascisme niet anti-kapitalistisch genoemd mag worden het zeker in aanmerking komt om als anti-plutocratisch getypeerd te worden. Ook de Kngelse historicus Mason houdt zich in zijn opstel „The primacy of politics politics and economics in National Socialist Germany" met de marxistische literatuur bezig en evenals Van Woerden toonde hij de onhoudbaarheid ervan aan.
In het volgende zal ik proberen diverse stadia van de relatie politiek en economie in Nazi-Duitsland te beschrijven.
In het Nationaal-socialisme waren vanaf het begin anti-kapitalistische tendenties aanwezig. Na 1933 hebben enkele van deze tendenties zich tijdelijk in de politiek laten gelden. Vooral Walter Darré en Gottfried Feder kregen na 1933 even de kans hun idealen een wat concretere gestalte te geven. Darré mocht zich uitleven in de agrarische sector en ging prompt de kleinere boeren in bescherming nemen o.a. door een speciale erfregeling tegen verdere verkaveling van landbezit en Feder en de zijnen begonnen ijverig aan een nationalisatie van het rente-en spaarbedrijf te werken. Deze radicaal nationaal-socialisten haatten in wezen de moderne geïndustrialiseerde samenleving en wensten een terugkeer naar een ideale maatschappij die in de woorden van Schöffer „alleen vóór een industriële revolutie bestaan zou kunnen hebben maar nooit had bestaan". Urbanisatie, „asfalt-cultuur"; de nazi-radicalen vermochten het proces niet te stoppen. Bedrijfsconcentratie werd door de nazi's bevorderd in plaats van
tegengehouden laat staan tegengewerkt. En met dit laatste komen we terecht bij Hitlers reactie op de nazi-radicalen.
Hitler had geen uitgesproken eigen economische en sociale idealen. In ieder geval waren zijn ideeën op dit terrein volkomen ondergeschikt aan de directe politieke en radicaal-nationalistische wensen en strevingen. De economische idealen en maatregelen van de nazi-radicalen strookten op den duur absoluut niet met die van de Führer. Derhalve schakelde hij ze zonder meer uit toen ze hem hinderlijk voor de voeten begonnen te lopen. Hitler had de steun van de industriële kringen en het bankwezen te hard nodig ter bereiking van zijn agressieve buitenlandse politiek dan dat hij zich liet ringeloren door partijgenoten met vage „Duseleien".
Na zijn „Machtübernahme" wist Hitler wat hij wilde: een zeer snelle opheffing van de werkloosheid en een even snelle beperkte herbewapening. Is Hitler door deze wensen nu in dienst geraakt van het monopoliekapitaal? Ernst Nolte beschreef in zijn opstel: „Hitler und die Groszindustrie" hoe simpel en misleidend het vaak voorgesteld werd. Hitler kwam via industriële subsidies aan de macht en was vanaf dat moment een gebonden man. Of de veel gehoorde bewering dat het de kapitalisten niet gelukt was Hitler te manipuleren, maar dat hij hen heeft gemanipuleerd. De relaties tussen politiek en economie lagen echter niet zo simpel. In plaats van de vrije vakverenigingen kregen de ondernemers te maken met het nationaalsocialistische „Arbeitsfront". De activiteiten van dit „Arbeitsfront" konden worden afgebogen naar minder gevaarlijke zaken dan b.v. winstdeiing of medezeggenschap in het bedrijf. Ongetwijfeld hebben vele industriëlen en bankiers gehoopt dat ze het nationaal-socialisme konden beheersen op den duur, maar geheel gelukkig zijn ze met het regiem nooit geweest. De talloze decreten en vergunningen waarmee ze geconfronteerd werden en de vele instanties die omzeild of onschadelijk gemaakt moesten worden door penetratie met eigen mensen maakten de situatie niet bepaald aantrekkelijk. Bovendien kregen zij te maken met hinderlijke maatregelen zoals de loonstop (op den duur een vervelende maatregel i.v.m. de krappe arbeidsmarkt) en het arbeidsboekje (dit hield de werkgever voor zijn werknemer bij en zonder welke geen enkele werknemer zich voor een andere werkkring mocht aanmelden). Volgens Schöffer schikten de werkgevers in deze situatie zich maar erin omdat ze tenminste nog geld konden verdienen en via vooral Hjalmar Schacht tot 1937 nog enige politieke invloed bezaten.
Recente onderzoekingen van vooral T. Mason hebben sociale spanningen in de Nazi-periode meer onder de aandacht gebracht. De Nazi-leiders hebben wel degelijk rekening gehouden met de arbeidersmassa i.v.m. hun buitenlandse politiek. Hitler en de zijnen begrepen zeer goed dat van het Duitse volk in de dertiger jaren geen ontberingen konden worden gevraagd ter voorbereiding van een zogenaamde , , totale oorlog" of zoals de Nazi-specialist in dit soort zaken generaal Thomas het uitdrukte een oorlog , , in de diepte". Uit diverse Nazi-documenten blijkt voorts dat stakingen opnieuw in de tweede helft van de dertiger jaren voorkwamen. De Nazi's begrepen dat niet alleen met terreur opgetreden moest worden tegen dergelijke verschijnselen. Het belangrijkste was voor Hitler dat het Duitse volk doordrongen werd van zijn historische zending. De op het eerste gezicht zo gezond lijkende Duitse economie van de dertiger jaren vertoonde echter diverse zeer bedenkelijke aspecten. De staatsschuld was schrikbarend gestegen niet alleen door de uitvoering van publieke werken, eveneens doordat een steeds groter deel van de partijkosten terugvielen op de staat. Bovendien zorgden de vele hoge partijbonzen er wel voor dat ze ruimschoots uit de staatsruif meevraten (Goring ging hierbij voorop!). Voorts vereiste in Schöffers woorden: „heel het politieke vertoon van partijdagen en - congressen, propaganda in binnen-en buitenland, parades en wat niet al" handenvol geld. Schacht was zich hiervan goed bewust en probeerde een evenwichtige economie uit te stippelen. Zijn denkbeelden echter moesten in 1937 wijken voor de niet-economische van de Führer.
Dr. Hjalmar Schacht was sinds juli 1934 minister van economische zaken in het Hitleriaanse
Duitsland. Hij genoot een grote reputatie als financier en bankdeskundige. Ondanks zijn „bekering" tot het nationaal-socialisme was hij zijn kapitalistische en liberale overtuigingen op economisch gebied trouw gebleven. Uit pure noodzaak vanwege de economische crisis was Schacht tijdelijk een aanhanger van het autarkische ideaal van de nazi-beweging. Van Schachts nood maakten de nazi's een deugd. Duitsland was volgens Hitler door het „Dictaat van Versailles" geïsoleerd en moest terugvallend op eigen kracht zich aan de wurgende greep van de Volkenbond en andere vooral Joodse en communistische samenzweerders ontworstelen. Vandaar de door Hitler luidkeels geproclameerde stelling dat Duitsland economisch zelfgenoegzaam moest worden. Noch Schacht noch Hitler hebben zelf voor honderd procent in het autarkische ideaal geloofd. De eerste zeker niet! Schacht meende dat Duitsland na de ergste nood te hebben overwonnen terug moest keren tot een vrije kapitalistische maatschappij en de wereldmarkt die zich weer zou verruimen. Hitler, zegt Schöffer, wist wel beter: „Hij zag misschien, onverbeterlijke opportunist die hij in menig opzicht was, de leuze van autarkie als een tijdelijke zoethouder voor grotere dingen die komen gingen. In zijn diepste gedachten lag waarschijnlijk ook de economische oplossing op lange termijn in de verovering van „Lebensraum": in de verovering en uitbuiting van de grote agrarische en grondstoffenrijke landen in Oost-Europa, zoals Roemenië, de Oekraïne, Wit-Rusland".
In ieder geval bewijzen de gegevens betreffende de Duitse handel tijdens het nazi-regiem dat van het autarkische ideaal aanvankelijk weinig terecht kwam. Hardnekkig werd gepoogd de handel uit te breiden om via de export de eigen industriële produktie op te voeren. Vooral met de Balkanlanden nam de handel toe. Trouwens hoe moeilijk het was Duitsland werkelijk autarkisch te maken bleek wel na het tweede , , Vierjarenplan", toen had Duitsland zijn behoefte aan rubber aardig zelf weten op te vangen door de eigen geproduceerde kunstrubber maar daar stond tegenover dat de Duitse industrie in 1939 nog voor 65% afhankelijk was van geïmporteerde ruwe oHe en ruw ijzer.
Uit bovenstaande blijkt dat van een gericht beleid op economisch gebied geen sprake was. Wij kunnen diverse stromingen ontdekken in het economisch beleid. Een botsing was een onvermijdelijke zaak in de nazi-economie.
In 1935 begon het al te spannen. Door een foutief agrarisch beleid en ook door slechte oogsten werd Schacht gedwongen voor miljoenen Marken voedsel te importeren. Bovendien kwam daar nog de door Hitler en het leger als het hoogste goed geziene herbewapening bij. Schacht het Hitler weten dat er geen sprake kon zijn van een verdubbeling van de koper-en loodimport in 1936 voor het leger. Vooral na dit bericht schijnt Hitler meer in de richting van autarkie te zijn gaan denken. In maart 1936 werd Duitsland met een brandstofcrisis geconfronteerd toen Rusland de export stopzette en Roemenië hogere prijzen vroeg en bij de Duitse weigering eveneens de export beëindigde. De ster van Schacht begon toen aanzienlijk minder te schijnen en Hitler gaf in een wanhopige poging om de crisis op te lossen Hermann Goering grote economische macht. Goering wist in de volgende maanden deze macht aanzienlijk uit te breiden en om de Engelse historicus William Carr te citeren: „power which he placed unhesitatingly at Hitler's disposal".
Vanaf de Eerste Wereldoorlog waren er in Duitsland stemmen opgegaan die een autarkische economie bepleitten. Vooral l.G. Farben had voortdurend de regering proberen te interesseren voor de produktie van synthetische brandstoffen uit kolen. In de twintiger jaren had dit economisch een goede oplossing geleken omdat men de uitputting van de wereldpetroleumvoorraden verwachtte. Met de ontdekking van nieuwe voorraden en de verlaging van de prijzen ervan was het plan van l.G. Farben weer in de ijskast gezet. Na het aan de macht komen van Hitler was er tussen hem en vertegenwoordigers van l.G. Farben regelmatig contact. De aanhangers van de autarkische richting in de Duitse economie wonnen aan invloed toen ook het leger en de luchtmacht zich aan de zijde van l.G. Farben schaarden, waar Carl Krauch wel de spreekbuis van was.
Schacht werd gedwongen de bruinkoolproducenten de vereiste installaties te doen financieren ter bereiking van het gestelde doel. In principe was hij het er niet mee eens dat zoveel kapitaal geïnvesteerd werd voor de produktie van grondstoffen tegen oneconomische prijzen. De houding van Schacht gaf toen al aanleiding tot een poging om Schacht uit te schakelen. Wilhelm Keppler (hoofd van de „Sonderaufgabe Deutsche Roh-und Werkstoffe" een instelling door Hitler in 1934 in het leven geroepen met als taak te zorgen voor de vervanging van buitenlandse grondstoffen door eigen) drong er bij Adolf Hitler op aan om Schacht te laten vallen. Dit laatste gebeurde echter niet omdat Hitler in dit stadium nog geen conflict met zijn minister van economische zaken wenste.
Ondertussen werd de druk op Hitler wel steeds groter om de autarkie te bespoedigen. Vooral de luchtmacht en militaire instanties zoals „Wehrwirtschafts und Waffenwesen", „Wehrmachtamt" e.d. steunden de autarkische plannen steeds meer. Met name kolonel Georg Thomas had oog voor de economische mobilisatie als noodzakelijke achtergrond voor de militaire. Enige invloed heeft deze man wel kunnen uitoefenen, maar Hitler verwierp minachtend zijn groots opgezet voorraadplan. Volgens Hitler zou het beter zijn de oorlog te beginnen met volle munitiedepóts dan met erg veel voorraden ruwe grondstoffen. Hij betwijfelde of een staat een voorraad kon opbouwen voor een oorlog die langer dan eenjaar duurde en meende dat politici die liever kopervoorraden e.d. hadden dan granaten opgehangen moesten worden.
Zoals gezegd is: Schacht kreeg in 1936 met een crisis te maken die het gelijk van de voorstanders van een autarkische economie scheen te bevestigen. De wereldhandel bereikte een dieptepunt in 1935. De Duitse export van 1935/36 daalde onder die van 1933, juist toen er een groeiende vraag was naar voedsel en grondstoffenimport.
Schacht vertelde Blomberg dat hij de herbewapening economisch niet kon versnellen. Voor dit laatste probleem was Schacht namelijk gevraagd de koperimport en die van lood te verdubbelen. Hieraan kon hij niet voldoen. Voeg daarbij de reeds genoemde brandstoffencrisis van 1936 en Hitler had iemand anders dan Schacht nodig voor de uitvoering van zijn plannen. Derhalve rees de positie van de uitverkorene: Hermann Goering.
Goering vroeg aan diverse specialisten advies om de staat voor een bankroet te behoeden. Eén daarvan was Carl Goerdeler, later een bekende figuur uit het Duitse verzet. Goerdeler adviseerde in augustus 1936 een terugkeer naar vrijhandel en verwierp de trend naar autarkie. De Duitse economie moest weer gezond gemaakt worden door de grondstoffenimport te beperken, ook al zou dit met zich meebrengen een werkloosheid van zo'n 2 miljoen mensen.
Goering besprak regelmatig met Hitler de economische situatie. En Hitler was zo betrokken bij de affaire dat hij tenslotte zelf een memorandum schreef waaruit duidelijk bleek wat zijn bedoelingen waren. Hij werd hiertoe genoopt door de voortdurende pressie die op hem uitgeoefend werd om de economie weer gezond te maken ten koste van de herbewapening. Een kopie van het memorandum gaf hij aan Goering, een ander aan Blomberg en in 1944 kreeg Albert Speer een derde kopie in handen.
De inhoud van het memorandum kwam op het volgende neer: een conflict tussen Rusland en
West-Europa was onvermijdelijk. Van alle Westerse landen was alleen Duitsland (eventueel ook nog Italië) in staat de „Joods-Bolsjewistische bedreiging" af te weren. Hitler wees in dit verband op de Russische maatregel van 11 augustus 1936 waarbij de verplichte krijgsdienst ingevoerd werd. Wanneer de botsing zou plaatsvinden was het resultaat volgens de Führer geen nieuw vredesverdrag van Versailles maar de totale eliminatie van het Duitse volk. Gezien deze dreiging waren alle andere problemen secundair. Hitlers boodschap luidde daarom: „Als wij er niet in slagen om het Duitse leger binnen de kortst mogelijke tijd te ontwikkelen tot het beste leger ter wereld . . . dan zal Duitsland verloren zijn".
Vaak wordt bovenstaande door historici afgedaan als pure propaganda. Vanzelfsprekend zit er een onmiskenbaar propagandistisch element in. Niet vergeten moet worden dat Hitler er in ieder geval zelf in geloofde. In zijn opstellen onder de titel „Dwangvoorstellingen als noodlot" heeft Van Woerden beklemtoond dat Hitler in een aantal stellingen van hem diep geloofde en ze als axioma's beschouwde. Volgens Van Woerden moeten we oppassen Hitler niet steeds maar als een opportunist te beschouwen. Twee elementen uit Hitlers wereldbeeld waren volgens Van Woerden: „De Duitsers moeten zich ter wille van hun ariese minderheid flink voortplanten en ekonomies autark zijn" en „De vruchtbare gebieden van Oost-Europa zijn zowel kwalitatief als kwantitatief onderbevolkt", voeg daarbij dat volgens Hitler de sterken het recht hebben, hun wil aan de zwakken op te leggen; zij bewijzen daarmee hun betere kwaliteit en wij kunnen genoemd memorandum beter historisch interpreteren.
Een mooie interpretatie wordt ook gegeven door William Carr in zijn boek „Arms, Autarky and Agression": „At the same time, faced with mounting opposition to further increases in armaments from civil servants and economic experts, he played up the bolshevik bogy confident that this would stifle critical voices. It would also help to persuade the people that an extension of military service to two years was unavoidable. Anti-bolshevism had a deeper psychological significance. It supplied an external foe to bind the people closer to their leaders; it made it easier to brand critics of the regime as enemies of the state much as the Stalinists equated failure to fulfil the Five Year Plan with treason; and it is perhaps not too fanciful to suggest that by imputing agressive designs to Russia the Nazis were preparing the nation for the war which was inevitable one day if Germany wanted living space".
Territoriale expansie, wat de economische lasten ook zouden zijn, was volgens Hitler de politieke oplossing voor de Duitse economische problemen. Overbevolking en voedseltekorten zouden door meer , , Lebensraum" opgelost worden.
Voor „mehr Lebensraum" zou de Wehrmacht moeten zorgen, dus snelle herbewapening. „Mehr Lebensraum" lag voor Hitler in de toekomst. Eerst moest de herbewapening verzorgd worden en daarmee hing het grote probleem samen hoe dit laatste moest gebeuren.
Hitler wilde van een uitstel of een vertraging van de herbewapening niets weten. Voor de import van ruwe grondstoffen waren deviezen nodig. Die ontbraken! Derhalve restte de Nazis autarkie als enige mogelijke oplossing. Autarkie niet in de zin van voor 100% maar zoveel mogelijk. Vandaar Hitler's eis van produktieverhoging van synthetische rubber, eigen ijzererts, vetten, textiel en lichte metalen. Woedend werd hij wanneer van industriële zijde gewezen werd op de hoge produktiekosten die dit plan begeleidden. Het brandstofprobleem
moest op dezelfde manier aangepakt worden als het probleem van de komende oorlog. Vastberaden moest ook hier een autarkische oplossing voor komen want daar hing niets minder dan de toekomstige oorlogsvoering vanaf.
In het memorandum van '36 werd eigenlijk vooral stelling genomen tegen het onbegrip van het ministerie van economische zaken en tegen de industriële oppositie. Hitler dreigde in '36 met een staatsinterventie wanneer de industriëlen niet voor autarkie konden zorgen. Om hem te citeren: „niet Duitsland zal ten onder gaan, maar op zijn hoogst een paar industriëlen". De economie speelde dus een ondergeschikte rol in zijn denkschema. Op welke wijze een economische mobilisatie vergelijkbaar met de militaire en politieke mobilisatie bereikt kon worden interesseerde hem niet voorzover de bewapening er maar niet door gehinderd werd. Zijn doel was een Duits leger dat binnen 4 jaar goed kon opereren en een economie die eveneens binnen 4 jaar tot oorlog in staat was.
Hitler's autarkie diende niet ter bescherming van de levensstandaard maar voor de nazistische imperialistische plannen. Vandaar ook de prioriteit in het Vierjarenplan die gegeven werd aan de produktie van brandstof en rubber.
Goering was de aangewezen persoon om Hitler's wil door te drukken tegen de industriële oppositie in. In december '36 verklaarde hij in een redevoering voor zijn luchtmachtcommandanten: „het conflict waar we ons naar toe bewegen eist een gigantische graad van produktiviteit. Het eind van de bewapening is nog niet in zicht. De enige beslissende factor hier is overwinning of nederlaag. Wanneer we winnen dan zal de economie in voldoende mate compensatie krijgen. Men kan geen simpele boekhoudprincipes van winstberekening toepassen op deze situatie, maar alleen de noden van de pohtieke situatie. Men moet niet calculeren wat het kost ... we spelen om de hoogste inzet ... wij zijn reeds in gemobiliseerde toestand en in oorlog, het enige verschil is dat er nog niet geschoten is".
Zowel William Carr als Schöffer wijzen in hun studies erop dat de Nazis enorm gesnoefd hebben over hun herbewapening. We moeten absoluut niet denken dat voor 1940 in ieder geval de Duitse economie volledig gemobiliseerd werd voor de oorlog. Een Amerikaans rapport van 1945 kwam met de conclusie dat de Duitse produktie tijdens de Tweede Wereldoorlog nog was toegenomen ondanks de geallieerde bombardementen. Trouwens, zegt Carr: „As long as the Nazis relied on private enterprise - which they continued to do in the main despite Hitler's dire threats to industrialists - large-scale planning embracing the entire economic life of the people was impossible. Considerable sectors of the economy, such as consumer goods, remained outside the scope of the plan. Up to the summer of 1938 the plan covered a fairly range of economic activity not directly related to war preparations. Only at theheightofthewarafter Stalingrad did pressure for total mobilization become irresistible". Hitler wist drommels goed dat een herstructurering van de economie voor hem gevaarlijke politieke gevolgen kon hebben. B.v. concentratie van de economische macht zou een aanval kunnen gaan betekenen op zijn eigen suprematie. Bovendien hij wenste dat helemaal niet. Hij begreep goed dat zijn politieke tegenstanders in het buitenland bij een langdurige oorlog economisch in het voordeel waren. Daarom moesten er Blitzkriege komen waar een soort Blitzkrieg-economie voor moest zorgen.
De autarkische richting die vanaf '36 vastberaden werd ingeslagen had belangrijke interne politieke konsekwenties. Vaak is beweerd dat tot '36 de belangen van de Duitse industrie parallel liepen met die van de partij en het leger. In '36 kwam daar een einde aan omdat de industriële sector intern verdeeld raakte. Hjalmar Schacht en industriëlen uit het Ruhrgebied vreesden dat het Duitse politieke streven de buitenlandse opinie ongunstig zou beïnvloeden en de export zou benadelen. Schacht probeerde tevergeefs Blomberg (minister van oorlog) te bewegen om één front te maken tegen de Führer. Voor militaire kringen was Schacht een onbetrouwbaar persoon omdat hij niet al te geestdriftig was over de herbewapening. Daar kwam bij dat voor hen autarkie een betere basis scheen voor de herbewapening dan de grillen van de internationale handel. Schacht had trouwens niet de gehele industrie achter zich. De chemische industrie, vliegtuigbouwindustrie en b.v. textielindustrie waren minder geïnteresseerd in buitenlandse markten en veel meer in de binnenlandse. Zij waren voorstanders van de autarkische richting. Begrijpelijk, want daar lagen hun belangen en winsten. De invloed van I.G. Farben steeg aanzienlijk. Een machtige coalitie van partijfunctionarissen, generaals van het oorlogsministerie en directeuren van I.G. Farben kreeg erg veel belang bij een ten koste van alles doorgevoerde militaire expansie. Schacht vocht hier tevergeefs tegen. Mason heeft in zijn bovengenoemd artikel de aandacht gevestigd op de tegenstrijdige belangen van de Duitse industriële sector en het gebruik dat de Nazis hier van gemaakt hebben. Daarmee ging de laatste kans verloren om effectief verzet te bieden tegen Hitlers aspiraties.
De strijd tussen Schacht en Goering bereikte een climax over het gebruik van minderwaardige ertsvoorraden. Om de afhankelijkheid van Zweden minder te maken moesten deze ge-
exploiteerd worden. Zowel Schacht als betrokken staalproducenten protesteerden om zo oneconomisch tewerk te gaan. Het antwoord op de oppositie was de stichting van de „Reichswerke Hermann Goering" - een in juli 1937 tot stand gekomen staalcorporatie van de staat. Ertslagen van particulieren werden geconfiskeerd. Slechts 6 industriëlen durfden nog te protesteren hiertegen. De rest was al voldoende geïntimideerd door Goerings waarschuwing dat verder verzet opgevat zou worden als sabotage. Schacht deed zijn best om te kunnen aftreden en op 26 november 1937 accepteerde de Führer dit tenslotte.
Ondertussen kreeg de Nazi-economie te kampen met ernstige moeilijkheden. Er was een groot tekort aan arbeidskrachten sinds de bereiking van „full employment" in december 1936. Industriën betrokken bij de herbewapening konden de legerorders niet op tijd leveren. Daarom moesten de nazis wel toestaan dat in de sleutelindustriën loonsverhogingen voorkwamen. Industriële rivalen probeerden eikaars werknemers af te pikken en volgens Gestaporapporten was er veel onrust en spanning onder de arbeiders. De vraag mag dan gesteld worden of Hitler niet de Blitzkrieg waagde in 1939 als afleidingsmanoeuvre van de spanningen die in de nazi-economie voorkwamen. Schöffer zegt hiervan: „Het lag veeleer omgekeerd", voor zijn agressieve plannen had Hitler een eensgezind volk nodig, dat hem althans niet een voortzetting van de werkloosheid zoals hij die in 1933 had aangetroffen zou kunnen verwijten, had Hitler ook een herbewapend Duitsland nodig, dat tenminste voor een reeks korte veldtochten geschikt geacht kon worden. Het economisch herstel was het resultaat van deze drijvende kracht." De mening van Carr gaat dezelfde richting uit wanneer hij concludeert". , , Hitler was well informed as anyone in government circles of the general economic situation, though wether he bothered to read in full regular reports from the ministry of labour we cannot know for certain, and on the whole it is unlikely. From the documentary evidence available it is impossible to establish any casual relationship between Hitler's awareness of the deepening crisis and the gathering pace of German foreign policy after November 1937. Nor should one expect to find evidence of this sort. Ideological, strategic and economic factors are too closely intermeshed in a country's foreign policy to permit of a clinical separation. The inter-relationship appears only as part of the total historical process, not in isolation from it. What one can say in the case of Nazi Germany is that the politico-strategic assumptions on which Hitler operated and the consequential priorities he imposed on the economy created stresses and strains which in turn confirmed him in the correctness of his original diagnosis and strengthened him in the belief that time was running out for Germany".
Naar ik hoop is afdoende bewezen in bovenstaand relaas dat de marxistische verklaring van het nationaal-socialisme en het ontstaan van de Tweede-Wereldoorlog als historische hypothese veel te eenzijdig en ongefundeerd is. Hoe valt de oneconomische maatregel te verklaren van b.v. de duizenden Poolse Joden in de herfst van 1942 waaronder vele vakbekwame metaalarbeiders uit de Poolse wapenfabrieken. Een zinloze vernietiging van mensenlevens Vi'aar zelfs Duitse legenkringen over klaagden i.v jn. arbeiderstekort en bovendien een vernietiging die begon op een moment dat de Duitse Wehrmacht steeds meer ging eisen van de
economie i.v.m. de oorlog in Rusland. De generaal die hier openlijk tegen protesteerde werd van zijn post ontheven. Wat te denken van het feit dat de schaarse transportmogelijkheden in Oost-Europa door de S.S. meer gebruikt werden voor de deportatie van Joden dan voor de ravitaillering van de Oostfrontdivisies. Het primaat van de politiek blijkt duidelijk uit genoemde voorbeelden.
Mason heeft in zijn artikel erop gewezen hoe het nationaal-sociaiisme aanvankelijk werkend in de richting van een maatschappij van kleine middenstanders e.d. een enorme versnelling teweegbracht in industrieconcentratie en urbanisatie. Een industrialisatieproces dat de arbeidskrachten aantrok van de armere oostelijke gebieden naar centraal en westelijk Duitsland en dus de politiek van kolonisatie van Oost-Europa door Duitse boeren tot een mislukking deed worden.
Arbeiders die aanvankelijk opgevoed moesten worden tot nationaal-socialistische idealisten en die steeds meer te maken kregen met bureaucratische normen en binnenlandse terreur. Pas onder de druk van het voor de deur staand verlies kwam er in Nazi-Duitsland wat eenheid tot stand tussen de bereidheid tot zelfopoffering en militair-economische planning.
Het irrationele karakter van het nationaal-sociaiisme heeft het irrationele karakter van de Duitse economie vanaf 1933 diepgaand beïnvloed. En om met een citaat van Mason te eindigen: „The economie power of the state as an unlimited source of demand for armaments gave free rein to destructive tendencies in the economic system. The fundamental irrationality of the system had in part its origin and found its concrete expression in the specific irrationality of the National Socialist ideology".
Geraadpleegde literatuur:
T.W. Mason - The primacy of politics - Politics and economics in National Socialist Germany. (Uit The nature of fascism edited by S.J. Woolf, Londen 1968 biz. 165-195)
I. Schöffer - Het „Wirtschaftswunder" van Nazi-Duitsiand 1933-1939, (Uit Forum der Letteren jaargang 1971 - aflevering 1)
William Carr - Arms, autarky and aggression. A study in German foreign policy, 1933-1939, Londen 1972
A.V.N, van Woerden - Dwangvoorstellingen als noodlot, (Opstellen uit Cartons voor letterkunde, jaargang 3 - 1962)
A.V.N, van Woerden - -Het fascisme in marxistische en in eigen ogen, (Uit Intermediair, nummer van 8 september 1972)
Ernst Nolte - Der Nationalsozialismus, Frankfurt/M-Berlin-Wien 1970.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 augustus 1984
Zicht | 48 Pagina's