stadsgewest of compacte stad?
Ruimtelijke Ordening
door drs. M. Sinke*
1. Inleiding
De titel is ontleend aan de beide boekjes die ten grondslag liggen aan dit artikel, namelijk Grote steden, grote kansen en De grote steden, hun stadsgewesten en het compacte stadsbeleid (zie literatuurlijst). In het zogenaamde rapport-Montijn komt de term agglomeratie voor. Overigens is die term onjuist. Een agglomeratie is een aaneenklontering van nederzettingen, meestal bestaande uit één of enkele grote steden met de daaraan vastgegroeide randgemeenten. Een betere benaming is stadsgewest; een centrale stad (of agglomeratie) met het omringende gebied, dat een eenheid vormt. In dit artikel zal dan ook consequent de aanduiding stadsgewest gebruikt worden, ongeacht het woordgebruik in het rapport-Montijn. De aanduiding compacte stad is de rode draad in een studie van de Wiardi Beekman Stichting (WBS).
In feite - zoals nog zal worden aangetoond - is in de titel sprake van een vals dilemma: men mag die twee zaken niet tegen elkaar uitspelen.
Voor een deel zijn de twee boekwerkjes ook niet vergelijkbaar. Dat hangt sterk samen met de doelstelling van beide werkjes. Het rapport-Montijn heeft vooral een sociaal-economische invalshoek met de nadruk op 'economisch'. Het WBS-rapport legt juist een ander accent: daarin staat het wonen meer centraal, hoewel daar ook aandacht voor de sociaal-economische kant van het stedelijk leven bestaat.
Zoals hiervoor al gesteld, is in dit artikel sprake van een uitgebreide boekbespreking. Uiteraard is het meer dan dat. Geprobeerd wordt tot een beoordeling te komen van de geopperde (beleids)voorstellen. Die beoordeling is niet alleen inhoudelijk, maar ook praktisch: in hoeverre zijn de voorgestelde ideeën realistisch? Daarbij wordt tevens gepoogd te komen tot een eigen lijn.
Het artikel bestaat uit drie delen. De eerste twee delen corresponderen met de twee boekjes. Elk deel kent min of meer dezelfde opbouw: Inleiding - korte samenvatting - commentaar.
Het laatste deel is een handreiking om tot een eigen invulling te komen. Ook daarbij wordt aandacht besteed aan de praktische haalbaarheid.
Het is opvallend dat de grote stad zich weer in meer belangstelling mag verheugen. En dat niet alleen in negatieve zin. Lange tijd werd in zorgelijke bewoordingen over de grote steden gesproken. Thans lijkt het tij gekeerd. Terecht spreekt de commissie-Montijn van een slingerbeweging: veel of weinig belangstelling. Momenteel beweegt de slinger richting veel. Hopelijk slaat de slinger niet door. Doorslaan is in dit geval geen doorslaand succes. Uit de titel van het rapport van de commissie-Montijn spreekt het positieve: grote steden, grote kansen. Het verhaal van het WBS-rapport is - mijns inziens terecht-kritischer: grijpt de grote stad de nieuwe kansen voldoende aan?
De slingerbeweging is ook goed afleesbaar aan de (data van de) literatuur (zie literatuurlijst).
2. Montijn: de no-nonsense-lijn
De commissie-Montijn heet officieel 'Externe Commissie Grote Stedenbeleid'. Deze commissie is ingesteld door minister Van Dijk op 13 juni 1988. De commissie kreeg de opdracht advies uit te brengen aan de regering en de colleges van B& W van de vier grote steden. Het advies moest betrekking hebben op de richting, inhoud en voortgang van het grote stedenbeleid, in het bijzonder met betrekking tot de versterking van de sociaal-economische positie van deze steden. De commissie moest voor 1 januari 1989 haar advies uitbrengen. Dat is niet helemaal gelukt: het werd 30 januari 1989. Desalniettemin nog fabelachtig snel. On-Haags enerzijds, maar anderzijds een typisch no-nonsense-product. Het is dan ook geen lijvig rapport (54 pagina’s).
* De heer drs. M. Sinke is docent aan de reformatorische scholengemeenschap 'Guido de Brés' te Rotterdam en beleidsmedewerker van de Stichting Studiecentrum van de SGP.
Bewust is gekozen voor een externe commissie. De leden hadden geen directe relatie met een van de vier grote steden of met de rijksoverheid. Men wilde nadrukkelijk een onafhankelijk advies in het kader van het geregelde overleg tussen de regering enerzijds en de vier grote steden anderzijds. Een en ander heeft ongetwijfeld te maken met het - min of meer - vastgelopen overleg (het zogenaamde Agenda-overleg) tussen het Rijk en de vier grote steden, waar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ook aan deelneemt, maar de provincies niet. De belangrijkste oorzaak voor deze impasse zal ons niet vreemd in de oren klinken: geldgebrek... (om allerlei vernieuwingen en verbeteringen te venwerkelijken). Ander breekpunt was de bestuurlijke decentralisatie, waarvoor de vier grote steden zich sterk maakten. Departementale onwil en belangenstrijd smoorde dit streven (Roest, p. 16).
2.1 Samenvatting
Het rapport bevat een uitstekende samenvatting, waar dankbaar gebruik van gemaakt is. Begonnen wordt met het wijzen op de toenemende belangstelling (in alle opzichten: zowel voor het wonen als voor het werken) voor de stad. tVlen noemt dat wel de 'revitalisatie'. In dit proces loopt Nederland bepaald niet voorop, zeker niet in beleidsmatig opzicht. Derhalve is haast geboden.
Als drijvende kracht achter de noodzakelijke daden wordt de (toenemende) internationalisering genoemd. Apart wordt zelfs gewezen op Europa '92: de (geplande) totstandkoming van de Interne tVlarkt (van de EG). Men verwacht van die eenwording een toenemende concurrentie vanxie grootstedelijke gebieden op Europees niveau. Dat betekent, dat de concurrentie niet meer zal gaan tussen Amsterdam of Den Haag, maar tussen Amsterdam of Frankfurt. En aangezien Nederland nauwelijks echt grote steden kent, is het oppassen geblazen, willen we niet in de achterhoede belanden. Zo telt de EG 122 steden met meer dan 200.000 inwoners (Utrecht telt ook ruim 200.000 inwoners...). Uiteraard kan er gewezen worden op het unieke van de Randstad, maar dat is meer idee dan werkelijkheid. Men kan de Randstad als 'wereldstad' beschouwen, gelet op de aanwezige functies. Echter, die functies zijn wel versnipperd (zo men wil verspreid) over vier verschillende kernen, die niet helemaal naast elkaar liggen... Met andere woorden: de sterke kant van de Randstad is te vens haar achilleshiel. Ter vergelijking: een stad als Londen (of Parijs) telt (inclusief voorsteden) zo'n tien miljoen inwoners op een gebied ter grootte van de provincie Utrecht. Daarbij zijn alle belangrijke functies geconcentreerd in het centrum van die grote steden. De Randstadprovincies (dus inclusief de niet tot de Randstad behorende delen) tellen circa zes miljoen inwoners (Peter Hall).
Om nu niet verder achterop te geraken, adviseert de commissie-Montijn vier jaar lang 125 miljoen gulden te investeren. Nogmaals: om achterstanden weg te werken. Daarnaast verdient het aanbeveling een Randstad Stimulerings Maatschappij op te richten (RSM). De RSM moet nieuwe projecten op stapel zetten. Uitgangspunt voor de RSM is de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de RSM doet de commissie gedetailleerde voorstellen. In dit verband wordt ook het 'public-private partnership' genoemd als mogelijkheid.
De commissie bepleit ook de instelling van een werkgelegenheidsfonds, overeenkomstig het Stadsvernieuwingsfonds. De achtergrond van dit voorstel is tweeërlei. Allereerst natuurlijk de grote werkloosheid in de grote steden. Bovendien een hardnekkige werkloosheid. Maar dat is niet het enige. In de grote steden kan men spreken van zogenaamde probleemcumulatie. In rond Hollands: een opstapeling van problemen. Te denken valt dan aan: gevorderde leeftijd of gebrekkige opleiding van de bevolking, de al lochtone herkomst, culturele en taalbarrières, huisvestingsproblemen, enzovoort.
Om al deze problemen en plannen aan te kunnen pakken is een bestuurlijke vernieuwing nodig. Dat zou op twee niveaus moeten gebeuren. Het belangrijkste is het stadsgewestniveau: de grote steden dienen uitgebreid te worden met de randgebieden. Immers, in de praktijk zijn het sociaal-economische eenheden. Echter de be-
stuurlijke eenheid ontbreekt. De grote steden zijn aangewezen op de 'gunst' van de randgemeenten, terwijl er grote belangen in het geding zijn. Het tweede niveau betreft de Randstad als geheel. Ook daarvoor moet een structuur komen, te weten een Bestuurlijk Platform Randstad. Dit als vervanging voor het bestaande overleg van de vier grote steden met het Rijk. Uiteraard dient het Rijk deel te nemen, evenals de betrokken provincies. Er is een onafhankelijke voorzitter nodig.
2.2 En verder...
Het laatste punt - de bestuurlijke veranderingen - heeft de meeste aandacht gekregen in de media. De commissie-r\/lontijn heeft aangedrongen op snelle maatregelen. Waarschijnlijk zal dit doorkruist worden door de huidige kabinetscrisis. Daar staat tegenover dat een nieuw kabinet de ideeën mee kan nemen in het regeerakkoord. Dit laatste neemt niet weg, dat de indruk bestaat, dat nu kostbare tijd verloren gaat.
We kunnen de voorstellen van de commissie best typeren als radicaal. Het is 'no-nonsense' ten voeten uit.. Dat heeft ertoe geleid dat een deskundige als prof. Lambooy heeft gezegd, dat hij verwacht, dat de politici het lef niet hebben consequenties te verbinden aan dit rapport. Uiteraard is dit koffiedik-kijkerij, maar een kern van waarheid bevat deze uitspraak mijns inziens wel. Dat heeft ook te maken met de politieke cultuur. Het blijkt - zoals zeer onlangs nog in een reportage over het minderhedenbeleid in Vrij Nederland - dat de samenwerking tussen de diverse departementen veel te wensen overlaat. In het bedoelde geval ging het juist om die probleemcumulatie in de grote steden. Nu bleek, dat SoZa alleen maar op een bepaalde manier geld wilde geven ten behoeve van de werkgelegenheidsprojecten. De methode van WVC werd afgekeurd en daarvoor weigerde SoZa een bijdrage te leveren... Zo'n 'kruideniersmentaliteit' past niet in de grote dadendrang van de commissie-Montijn (en ik denk terecht). Met andere woorden: te vrezen valt voor een departementale loopgravenoorlog (zie ook Roest, p. 16).
Het is daarbij de vraag of de commissie alle mogelijkheden goed onder ogen heeft gezien. Een
grote, vlotte lijn is leuk, maar het gevaar dat iets vergeten wordt, is levensgroot. Concreet denk ik hier aan de alternatieve mogelijkheden met behulp van telematica. Dat zou kunnen betekenen dat de steden niet hoeven uit te breiden, maar dat heel wat activiteiten elders - zelfs thuis - verricht kunnen worden. Niet het personeel reist op en neer, maar het kantoorwerk. Het moge duidelijk zijn, dat zulks grote gevolgen kan hebben, onder andere voor het woon-werkverkeer. In de Verenigde Staten zijn er al diverse voorbeelden van te geven en daar lijkt het een grotere vlucht te gaan nemen (Drucker, Lewis).
Het gevoeligste thema in het rapport vind ik de 'autonome processen'. Er gebeuren zo maar dingen waar we geen greep op hebben. Nog kwalijker vind ik, dat zoiets zo maar aanvaard wordt als gegeven, waarbij een onderzoek naar achterliggende krachten achterwege blijft. In dit geval betreft het de internationalisering. De vraag ontbreekt of we daar wel zo gelukkig mee moeten zijn. Of we zoiets wel willen. Daarom zou ik daar wel nader onderzoek naar willen zien.
Opvallend is ook, dat gesproken wordt van vier grote steden, met andere woorden: Utrecht telt volop mee. Dit in tegenstelling tot de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening, waarin uitgegaan werd van drie grote steden. Hetzelfde geldt voor het WBS-rapport: ook daarin wordt Utrecht voor 'vol' aangezien. Iets soortgelijks zien we met het 'Randstadbeeld'. In beide rapporten wordt uitgegaan van het 'oude' Randstadbeeld - wat heet: eigenlijk wordt het in beide rapporten niet geëxpliciteerd - tenwijl de Vierde Nota met een nieuw Randstad-idee kwam. Wezenlijk voor de problematiek is dit alles mijns inziens niet. Echter, voor de praktische uitwerking zal het wel de nodige gevolgen hebben. Denk bijvoorbeeld aan een toedeling van middelen (Utrecht heeft de beruchte artikel-12status) of de realisering van allerlei infrastructurele projecten (TGV-trein).
Opmerkelijk - en zeker een kritische noot waard - vind ik de conclusie, dat de grote steden zich mogen verheugen in een toenemende belangstelling. Hoewel ik dat op zich wil onderschrijven, wordt dat geïllustreerd met bevolkingscijfers die niet zo overtuigend zijn. Te meer, daar 1985 als omslagpunt geldt: een vrij korte periode om daar grote gevolgen aan te verbinden. Ook al, omdat het per stad verschillend ligt. Het zijn vooral Rotterdam en Amsterdam die een keer 'ten goede' laten zien. Ten bewijze zij verwezen naar on derstaande tabel. Overigens alle lof voor het vele cijfermateriaal, dat men verzameld heeft en dat meestal het betoog uitstekend ondersteunt of bewijst. De analyse (hoofdstuk 2: p. 15 - 26) bevat meer cijfers (tabellen) dan tekst.
Eveneens opvallend is het ontbreken van de potenties in de samenvatting van het rapport. Wel wordt in de inleiding (p. 12) en in de analyse (p. 21 en 22) daarop ingegaan. Echter - mede gelet op de titel van het rapport - had aandacht voor dit gegeven in de samenvatting niet misstaan. Kort gezegd komen de potenties van de grote steden neer op: de inkomstenbron voor overig Nederland, de voorhoedefunctie, de samenstelling van de bedrijvigheid, en dergelijke.
Samengevat waardeer ik het rapport als positief. Vroeger al is er gepleit voor een 'Deltaplan voor de grote steden', vooral in verband met de stadsvernieuwing. Toen waren de geesten daar (nog) niet rijp voor. Thans blijkbaar wel. Men moet het ijzer smeden, wanneer het heet is. Het moet dan natuurlijk wel goed gebeuren...
3. Compacte stad: wat bedoelt u?
De officiële titel van de WBS-studie luidt De grote steden, hun stadsgewesten en het compactestadbeleid. Op de achterflap valt te lezen, dat de vier grote steden sterk van elkaar verschillen en daarom elk een eigen beleid dienen te voeren. Daarnaast - en dat is het hoofdthema - wordt gesproken over het begrip compacte stad. Er wordt een analyse geboden van het compacte-stadbeleid tot nu toe. Uitgangspunt voor deze brochure was materiaal, dat al geruime tijd voor handen was. Voor deze brochure is het bewerkt. Echter, de kwaliteit heeft danig geleden onder deze aanpak. Eerlijk gezegd, vind ik het een onthutsend slecht rapport. Onbegrijpelijk, dat een instelling als de WBS (PvdA) zo'n product durft te produceren. Het maakt namelijk de pretentie totaal niet waar. Bovendien bevat de bro-
chure veel verouderd materiaal en de literatuurlijst spreekt ook boekdelen. Het concept van de compacte stad wordt slecht uitgewerkt en de analyse, zoals toegepast op Amsterdam en Rotterdam is uiterst dubieus. Kortom, deze brochure had er zo niet mogen komen.
3.1 Samenvatting
Ondanks de vele, scherpe kritiek is er ook nog wel wat goeds te zeggen over deze brochure. De brochure is thematisch opgebouwd en elk thema wordt afgesloten met conclusies, waarvan we gebruik gemaakt hebben voor deze samenvatting. Daarbij wordt het begrippenapparaat juist gehanteerd (stadsgewest, agglomeratie, enzovoort).
Allereerst wordt het sociaal-economisch gebeuren van de vier grote steden besproken. Daarbij wordt een verschuiving vastgesteld; de industrie geeft steeds minder mensen werk. Daarvoor in de plaats komt zowel de commerciële als de niet-commerciële dienstverlening. Er wordt gesproken van een post-industriële maatschappij (ten onrechte overigens, maar daar wil ik liier verder niet op ingaan in verband met de omvang het artikel - M.S). De groei van de werkgelegenheid doet zich vooral voor aan de stadsrand, maar meer nog in de randgemeenten. Vandaar de grote nadruk op de stadsgewesten. Er wordt nog een ontwikkeling opgemerkt: de wereldeconomie ondergaat verschuivingen onder andere naar de Pacific en Zuid-Europa (ook over dit laatste zou meer te schrijven zijn - M.S.). Stel dat die ontwikkelingen zich inderdaad voordoen, dan zal dat gevolgen hebben voor het vervoer. Zoals bekend, is de vervoerssector een belangrijke bron van werkgelegenheid. Maar ook de gevolgen voor de infrastructuur zijn van belang.
Ook voor de bevolking moet gekeken worden naar het stadsgewest. Immers in de jaren tachtig is er een krachtig suburbanisatieproces geweest, niet in de laatste plaats gestimuleerd door het ruimtelijke-ordeningsbeleid van de overheid overigens ( men herinnere zich het recente reiskostenforfaitdebat, waarin de heer Voorhoeve op dit punt gelijk had!). Dat proces was selectief: dat betekent dat bepaalde inkomens-en leeftijdsgroepen wegtrokken. Dat betekende dus ook, dat de achterblijvende stadsbevolking eenzijdiger werd, zowel qua leeftijd, inkomen, als qua gezinssamenstelling. Deze monocultuur wordt in het algemeen als een verarming gezien van het stedelijke leven. Door die suburbanisatie ontstonden de nodige verkeersproblemen - de bekende files - te meer, daar ook steeds meer bedrijven naar 'buiten' trokken. Daarbij was het produktiemilieu van de Noordvleugel (Schiphol) beter dan van de Zuidvleugel (Rotterdam). De andere aanpak van het ruimtelijk beleid - van uiteengelegde stad naar compacte stad - blijkt succes te hebben: de inwonertallen van de grote steden stabiliseren zich of nemen (licht) toe. Hetzelfde geldt voor de interesse voor bedrijfsvestiging in het stadscentrum. Maar: een zwaluw maakt nog geen zomer.
Zoals gesteld, werd lange tijd uitgegaan van de uiteengelegde stad. Dat houdt in: vooral een scheiding van wonen en werken. Toen men geconfronteerd werd met steeds meer nadelen (files, onleefbare binnensteden 's avonds, slaapwijken, enzovoort) werd het beleid omgegooid: de compacte stad. Duidelijk: alles dicht bij elkaar. Dat werd ook ingegeven door toenemende ruimteproblemen van de grote steden. De steden konden alleen nog maar 'inbreiden': het vol bouwen van de open plekken.
3.2 Praktisch...
Uit de brochure wordt niet goed duidelijk wat men onder 'compacte stad' verstaat. Dat maakt een goede beoordeling van de brochure moeilijk. Maar het was juist een doel van de brochure daarover helderheid te verschaffen... Allereerst ontbreekt een theoretische onderbouwing van het begrip. Wanneer men dat vervolgens toch gaat toepassen op twee voorbeelden, ontstaat er een diffuus beeld. De criteria ter beoordeling ontbreken immers?
Dat heeft alles te maken met een bepaalde visie. In feit ontbreekt zo'n visie. Er wordt veel meer gewerkt vanuit het bestaande: pragmatisch. Dat ontbreken van een visie is om diverse redenen opmerkelijk. Om te beginnen als sociaal-democratische partij. Men zou en mag toch venwachten, dat er een visie bestaat op de ruimtelijke ordening. Vervolgens, omdat de PvdA be-
langrijke posities inneemt in het bestuur van de vier grote steden, waar op dit gebied ervaring kan zijn opgedaan.
Veel meer dan in het rapport-Montijn, komt de leefbaarheid aan de orde. Dat heeft te maken met de verschillende invalshoek van de twee rapporten.
4. Epiloog
Ter afsluiting volgt een aantal opmerkingen die mede gericht zijn op verdere studie. De opmerkingen zijn voornamelijk thematisch gegroepeerd. Vooraf moet nog opgemerkt worden, dat de twee rapporten moeilijk te vergelijken zijn. Ze zijn geschreven vanuit verschillende achtergronden en met verschillende bedoelingen. Daarom zou men kunnen spreken van onvergelijkbare grootheden.
Zoals al in de algemene inleiding is gesteld, is er sprake van een valse tegenstelling. Het is niet: compacte stad of stadsgewest. Beter is een combinatie; erkenning van het stadsgewest, waarbij de centrale stad als compacte stad vorm moet krijgen. Het grote probleem - en bron van meningsverschillen - zal zijn: hoe moet zo'n beleid gestalte krijgen?
4.1 Vormgeving beleid
Allereerst stuit men op de (belangrijkste) vraag: zal de gewenste bestuurlijke wijziging tot stand komen? Gelet op de vele negatieve ervaringen van de laatste jaren (provinciale herindelingen, mislukken van Rijnmond en Agglomeratie Eindhoven, steeds meer ter discussie staande gemeentelijke herindeling), is dat zeer twijfelachtig. Te meer, daar er wel een stadsgewestelijke eenheid onderkend wordt, maar de afbakening vSn zo'n stadsgewest roept de nodige vragen op. Wanneer men hierover vier bronnen raadpleegt, is de kans groot op vier verschillende indelingen... Het zal duidelijk zijn, dat zo'n 'spraakverwarring' gemakkelijk aangegrepen wordt om alles maar bij het oude te laten. Er is veel te zeggen voor de bestuurlijke opzet van de commissie-Montijn om zodoende de daad-en slagkracht van de grote steden te vergroten. We zouden het ook wat naïef kunnen noemen van de commissie-f\/1ontijn om met dit soort voorstellen te komen, mede gelet op de vele bestuurlijke perikelen (zie boven). Derhalve zou gezocht moeten worden naar andere en/of aanvullende oplossingen (op bestuurlijk gebied). Echter, aan de inhoud van het voorstel kleeft nog een belangrijk minpunt: de randgemeenten dreigen ten onder te gaan in deze grootschalige ontwikkeling. Vooral wanneer we lettten op het eigen karakter van zulke gemeenten, rijst de vraag of dit de goede weg is. Wanneer het gecombineerd zou worden met de - door de grote steden voorgestane - bestuurlijke decentralisatie, zouden de op te nemen randgemeenten een behoorlijke zelfstandigheid kunnen behouden.
Een tweede aspect betreft de vormgeving van het rijksbeleid. Behalve het voorkomen van departementale competentiekwesties, lijkt een sterk gecentraliseerde aanpak onvermijdelijk. Daarbij zullen harde maatregelen genomen moeten worden. Dat kan op het oog best vriendelijk, dit wil zeggen niet letterlijk afgedwongen, maar praktisch en dan vooral via de portemonnee. Te denken valt aan de huidige aanpak van de problemen in Zuid-Californië met betrekking tot het verkeer en het milieu. Daar worden zeer draconische maatregelen voorgesteld, zoals organisatie van (verplicht) bedrijfsvervoer, de uitbanning van diesel en benzine, het verbod op niet-elektrische motormaaiers, idem de meeste aanmaakblokjes voor de barbecue, enzovoort (Knapen). Dat klinkt nog iets anders dan de eventuele, geleidelijke afschaffing van het reiskostenforfait... en dat allemaal in het bolwerk van het Vrije Westen, waar de meest vrije cowboy nog maar ruim tien jaar geleden de scepter zwaaide.
4.2 Grootsclialigtieid en autonome processen
Zoals al eerder opgemerkt, hebben we zo onze bedenkingen tegen autonome processen: die moeten toch ergens vandaan komen? Daar dient verder onderzoek naar gedaan te worden. Klakkeloos accepteren is er niet bij.
Volgens Habermas en Touraine krijgen de overheid en de economie een steeds grotere greep op het dagelijkse leven. Het handelen van de overheid en de 'economie' wordt gekenmerkt door doel-rationaliteit. Het alledaagse leven wordt juist gekenmerkt door communicatief handelen. Men probeert dan tot onderlinge overeenstemming te komen op basis van argumenten in plaats van op macht en geld (overheid en 'economie') (Nelissen, p. 79 en 80). We laten deze ideeën voor wat ze zijn. In ieder geval kan ons dat op een spoor zetten voor verdere studie.
Eén zo’n autonoom proces is schaalvergroting. Met als gevolg: grootschaligheid. Zowel de vorming van stadsgewesten als de compacte stad
leiden tot grootschaligheid. Dan komt de menselijke maat van het bestaan in het geding. Het is de vraag of dat rijmt met de Bijbelse boodschap van menselijke verhoudingen.
Nijkamp heeft ooit gesteld, dat de kleine christelijke partijen enigszins 'stadsvijandig' zijn (p. 19 - 21); zeker wat betreft de grote stad. Hij noemt daarvoor een aantal argumenten. Desondanks bepleitte hij juist een soort hera/aardering. Op zichzelf zou ik me best willen aansluiten bij zijn pleidooi. Echter, enige distantie acht ik gewenst, vooral vanuit die bedreigende grootschaligheid. In dat verband wil ik wijzen op een tekst als Zacharia 4 vers 2, zij het met de nodige schroom. Daarin wordt gesproken over het nieuwe Jeruzalem, dat dorpsgewijs bewoond zal worden. Uiteraard zonder dit als blauwdruk te willen hanteren, wil ik daaruit toch de gedachte van de menselijke maat afleiden. Helaas gaat het grootsteedse leven hieraan veelal mank en een verdere schaalvergroting biedt weinig perspectief. Derhalve ligt hier een grote uitdaging voor de stedebouwkundigen om compact, grootschalig en nochtans mensvriendelijk te bouwen. De veelal geslaakte kreet (helaas is het meestal niet meer dan dat) van het herkenbare wonen, kan dan misschien werkelijkheid worden.
In de orthodox-protestantse hoek werd (en wordt? ) de stad veelal gezien als de 'poel des verderfs' bij uitstek (Nijkamp). Daarin krijgt men bijval uit onverdachte hoek: men leze de reportage van Koelewijn in Vrij Nederland. Daahn onderschrijven agenten en rechercheurs van de Amsterdamse politie deze stelling, gegrond op de actualiteit. Zelf wonen deze functionarissen meestal elders.
4.3 Bijbelse noties: gerechtiglieid, rentmeesterschap en talenten
Allereerst dient - ook in de ruimtelijke ordeningde gerechtigheid een plaats te krijgen. Dat betekent recht doen aan alle betrokkenen in - in dit geval - de grote steden: bewoners, ondernemers, overheid, maatschapppelijke groeperingen (verenigingen), de kerk, enzovoort. Dat betekent dan ook, dat niet alles mag of hoeft te wijken voor het economische belang, hoe groot dat ook mag zijn gelet op de enorme werkloosheid. Er is meer dan dat: niet bij brood alleen. Concreet kan dat betekenen, dat een bepaalde woonwijk met een grote sociale cohesie niet hoeft te wijken voor opnieuw een kantoorkolos, waardoor zoveel duizend vierkante meter extra kantoorruimte komt leeg te staan... Zo heeft het Rotterdamse college van B& W in de jaren 70 bewust bepaalde woonbuurten intact gelaten en is men niet gezwicht voor (economische) druk vanuit het bedrijfsleven. Daarom ook - gelet op dit soort voorbeelden - heeft mij het WBS-rapport verbaasd. Het moge duidelijk zijn, dat er meer voorbeelden te geven zijn. Maar ook: dat die norm van de gerechtigheid niet altijd even hanteerbaar is. Dat hangt af van de omstandigheden. Bijvoorbeeld is er een geschikte, alternatieve locatie beschikbaar voor die kantoortoren. Men kan hetzelfde stellen ten aanzien van de woonwijk.
In de jaren zeventig heeft het begrip gerechtigheid nogal opgang gemaakt in (neo)marxistische kring (Harvey: 'Social justice and the city'). Ben ander boekje van zijn hand kreeg de veelzeggende titel: 'Uitbuiting en de stad’.
Rentmeesterschap staat voor een goed beheer. We moeten verantwoord omspringen met de ruimte ons gegeven. Ruimte, die bovendien schaars is, zeer schaars zelfs. Dat laatste leidt ertoe, dat we moeten woekeren met onze talenten, en dat in tweeërlei opzicht: met onze kennis (hoe beperkt ook) terzake, maar tevens met de ruimte. Dat laatste maakt het concept van de compacte stad tot reële mogelijkheid. Het idee van de compacte stad zou uitgangspunt moeten zijn in onze benadering van de grote steden (-problematiek). Daarmee is uiteraard niet alles gezegd. We wezen reeds op onze bedenkingen. Derhalve is verdere studie (stedebouwkundig) gewenst naar de vormgeving van een en ander. Daar komt overigens meer bij kijken. We denken dan ook aan de bestuurlijke decentralisatie, die in enkele grote steden heeft plaatsgevonden (Amsterdam, Rotterdam). Vanuit het gezichtspunt van de menselijke maat en de kleinschaligheid is zulks alleen maar toe te juichen. In hoeverre het politiek-bestuurlijk goed functioneert is een andere vraag. Dat zou nadrukkelijk kritisch bekeken moeten worden. Ook in ander ruimtelijke-ordeningsverband - de Vierde Nota - verdient het woekeren met de ruimte (letterlijk) sterk benadrukt te worden. Zodoende blijft er 'leef'-ruimte over in verband met het milieu, de recreatie, het bosareaal/natuurgebied, de landbouw. In dit verband willen we ook nog wijzen op het Structuurschema Verkeer en Vervoer.
Er is nog een kanttekening nodig bij het compacte ruimtegebruik. Gewaakt moet worden voor een te grote intensivering. Met andere woorden: het (natuurlijk) milieu moet voldoende draagvermogen hebben om geconcentreerde
processen - van welke aard dan ook - te kunnen venwerken (denk in dit verband ook aan de blo-Industrie).
4.4 Tot slot
Momenteel is er sprake van spraakmakende projecten. Te denken valt aan de zogenaamde 'Kop van Zuid' in Rotterdam en de 'U-as' in Amsterdam. De Rotterdammers zijn verder dan de Amsterdammers. In hoeverre dat echt positief is, is voor mij de grote vraag. Genoemde projecten berusten deels op 'wishfull thinking'. Gelet op de enorme investeringen (Rotterdam: drie miljard) is een kritisch volgen zeker op zijn plaats: het gaat om de bekende tien vogels in de lucht... Het betekent overigens nadrukkelijk een afscheid van eerder gevoerd beleid, waarin een grote(re) rol was weggelegd voor de bewoners. Nu moeten de bewoners 'gewoon' wijken voor dit project. Over de menselijke maat gesproken...
Literatuur
Grote steden grote kansen - Rapport van de Externe Commissie Grote Stedenbeleid, Ministerie van Binnenlandse Zaken (Den Haag 1989), 54 pag. (incl. 2 bijlagen).
De grote steden, hun stadsgewesten en het compacte-stadbeleid, Wiardi Beekman Stichting (Amsterdam 1988).
De Boer & Heinemeyer, Het grootstedelijk milieu - kansen en bedreigingen - Serie 'Mens en ruimte', Van Gorcum, (Assen 1978).
Delft (gemeente), 'Bevolkingsprognose per wijk'; Onderzoek en Statistiek 1988, nr. 4, p.13 en 14. Peter Drucker: 'Kantoor van de toekomst staat met in de stad' - De wereld volgens Drucker - NRC Handelsblad, april 1989.
Van pinkel e.a.. Zicht op de stad - Serie 'De wereld in stukken', Romen (Bussum 1978).
Willem van der Ham, 'Een trek naar het Zuiden? '. - : Intermediair, 25e jaargang, nr. 6, 10 februari 1989, p. 25-31.
Willem van der Ham, 'Verdeeld en beheerst - een serieuze discussie over de Randstad loopt nog steeds vast in politieke loopgraven' - Intermediair, 25e jaargang, nr. 14, 7apnl 1989, p. 11.
Peter Hall, Zeven wereldsteden - problemen van groei en leefbaarheid, Romen (Bussum 1978).
David Harvey, Social justice and the city, Arnold (London 1975).
David Harvey, Uitbuiting en de stad - samenleving, de stad en de ruimte-ekonomie van het urbanisme Ekologische uitgeverij, (Amsterdam 1975). (Oorspronkelijke titel: Society, the City and the Space-Economy of Urbanism, uitgegeven door de Association of American Geographers (Washington D.C. 1972).
Hoekveld, Jobse, Van Weesep, Dieleman, Geografie van stad en platteland - in westerse landen (Roermond 1973).
’In het krijt staan - een bijbelse visie op financiële schulden'. R.A. Keizer & A. van der Rijst Amersfoortse studies, nr. 2 - Stichting ter Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap (Amersfoort 1989), 42 pag..
Henk Kool, 'Tweede Kamer te laf voor positieve beslissing supersteden', NRC Handelsblad, 11 maart 1989, p. 2
Ben Knapen, 'Californië stikt in het eigen succes - de "California Dream" verstikt in files en smog - NRC Handelsblad, 6 mei 1989, p. 1 en 5.
Jannetje Koelewijn, 'Zaken van de Jeugd-en Zedenpolitie' - Kleurenbijlage Vrij Nederland, 20 mei 1989, p. 6-13.
Kwee, Lambooy, Bult, De Smidt (e.a.), Nederland op weg naar een post-industriële samenleving? - Serie 'Mens en ruimte'. Van Gorcum (Assen 1979).
Geoff Lewis, 'Het draagbare kantoor'. Intermediair. 25e jaargang, nr. 10, 10 maart 1989, p 33-39.
N.J.M. Nelissen, 'De milieubeweging in de jaren ne gentig', in Sociale bewegingen in de jaren negentig - Stand van zaken en vooruitblik, onder redactie van L W. Rubers & W.J. van Noort, Serie Sociaal-Wetenschappelijk Perspectief, DSWO Press (Leiden 1989), p. 75-88.
P. Nijkamp, Toekomst voor de stad - GSEV-reeks, nr 9, publikatie van de Groen van Phnsterstichting nr. 47. De Vuurbaak (Groningen 1984).
Nijkamp & Stoffer-Heitman, Stadsvernieuwing. Van Gorcum (Assen 1979).
N.R Roest, 'Nieuw grootstedenbeleid eist draagvlak en politieke moed'. Privatisering, mei 1989, p. 16-19. M. de Smidt, 'De stad centraal en afscheid van het spreidingsbeleid - de structuurschets voor de stedelijke gebieden. Geografisch Tijdschrift, XVIII (1984), nr 1, p. 59-66.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1989
Zicht | 40 Pagina's