Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groen van Prinsterer en zijn liefde voor het volkskind

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groen van Prinsterer en zijn liefde voor het volkskind

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

drs. ƒ. Mulder*

De belangstelling van ZICHT voor de immer boeiende figuur van mr. G. Groen van Prinsterer is terecht'. De beginselstrijd die Groen voerde, kan voor de politieke en kerkelijke situatie in onze tijd van grote waarde zijn. Door de jaren heen hebben velen zich beziggehouden met Groens denkbeelden en zijn beleid^. Het komt weinig voor dat men iemand ontmoet die zozeer als Groen uitblonk door geestelijke adeldom, integriteit en vurige ijver voor de dienst van zijn God.

Groen raakte doordrongen van de noodzaak een beginselstrijd te moeten voeren^. Hij was van oorsprong, naar eigen zeggen, nog in 1826 'met de publieke opinie tamelijk homogeen...; gematigd-liberaal, vrijzinnig-constitutioneel, liberaal-conservatief of conservatief-liberaal''*. Door zijn werk als historicus heeft hij de geest van de Franse Revolutie leren onderkennen en op de gevaren daarvan gewezen. Kernachtig heeft hij dat in (de titel van) zijn, wellicht meest bekende, boek Ongeloof en Revolutie verwoord. Zijn inzicht in de gevaren van de Franse filosofie werd vergroot doordat hij in 1833 zijn leven had leren verliezen en in Jezus Christus zijn behoudenis mocht vinden. Die onberouweljke keus heeft zijn verdere loopbaan gestempeld. Hij was ook inwendig geraakt door het RéveiP, dat christelijke beginselen wilde praktizeren. Die praktijk vond de christen-jurist en christen-historicus in de politiek. Als fl«tï-revolutionair heeft hij zijn krachten gegeven, met name voor het onderwijs aan de kinderen van ons volk.

In dit artikel is de spits overwegend gericht op Groens strijd voor het christelijk onderwijs. We beginnen met een typering van de tijd waarin Groen leefde: zijn strijd tegen het liberalisme van zijn dagen. Vervolgens gaan we in op Groens visie op het onderwijs, enkele onderwijswetten en zijn inzet voor de bijzondere christelijke school. Aan het eind stellen we de vraag of Groen ons vandaag nog wat te zeggen heeft.

GROEN EN ZIJN TIJD

Groen kende de tijd waarin hij stond. Hij heeft scherp onderkent dat de beginselen van de Franse Revolutie als een zuurdesem doorwerkten in kerk en staat, school en maatschappij. Op kerkelijk en godsdienstig terrein openbaarde zich dat in een pleidooi voor vérgaande verdraagzaamheid, in die zin dat alle geloofsovertuigingen en gezindheden gelijk worden gesteld. De natuurlijke godskennis en de daaruit voortvloeiende natuurlijke godsdienst zijn richtinggevend. De mens kan met zijn verlicht verstand het pad der deugd betreden en door een voorbeeldig leven te leiden de zaligheid verdienen.

In het politieke systeem wijst hij gedachten als maatschappelijk verdrag en volkssoevereiniteit af. Voor wat betreft de grondwet van 1848 lijkt hij enigszins ambivalent. Enerzijds weet hij dat in die wet revolutiebeginselen zijn vastgelegd, maar anderzijds stelt hij vast dat de letter van de grondwet niet uitgaat van de volkssoevereiniteit. Groen heeft geleidelijk de grondwet van 1848 aanvaard. Het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid vond hij een goede zaak.

Groen waarschuwde aanhoudend voor het loslaten van de beginselen die naar het Woord van God zijn. Zijn adagium was dan ook: 'Tegen dé Revolutie, hét Evangelie'. Groen schaamde zich ook in de Tweede Kamer het christelijk getuigenis niet, wanneer hij debatteerde met bijvoorbeeld de bekwame Nederlandse liberale tegenvoeter, J.R.Thorbecke^. Voor Thorbecke was godsdienst een privé-aangelegenheid, niet geschikt voor het parlement.

Daar gaat het over wat het volk wil en niet wat God wil. Thorbecke vertolkte het gevoelen van velen van zijn tijd dat aan alle godsdiensten gelijke rechten moeten worden toegekend. De handhaving van het protestants karakter van ons volk vormde voor Groen een aangelegen punt, voor Thorbecke beslist niet, en het onderwijs kon daarvoor dienstig zijn.

GROEN EN HET ONDERWÜS

Groen van Prinsterer heeft met beide handen vastgehouden aan de opvatting dat de Nederlandse jeugd moet onderwezen worden in de gereformeerde leer om zodoende te worden geleid tot een leven in de vreze des Heeren. Dat is het onderwijs wat op de scholen moet worden gegeven en door de overheid moet worden bevorderd. Het is de opdracht voor de kerk, die als een ringmuur om de staat is geplant, in de prediking de dood in Adam en het leven in Christus te verkondigen en dat aan de kinderen door middel van de catechese bij te brengen. Zulk onderwijs is voor het land ten zegen. Groen is blijven vasthouden aan de opvatting dat de overheid geroepen is gereformeerd onderwijs te bevorderen.

In de tijd van de Republiek werkten kerk en staat nauw samen op het terrein van de school. De school ging uit van de gereformeerde overheid, waarop de Gereformeerde Kerk een overwegende invloed uitoefende. Dit kwam tot uiting in het leerstelling onderwijs zoals dat op de school werd gegeven. Voor de kerk van de Reformatie was het vanzelfsprekend dat zij zich inliet met het onderwijs aan de kinderen van ons volk. In verschillende classicale en synodale besluiten werd dit vastgelegd''. De staten sloten zich bij de uitspraak van de kerk aan, want de kerk erkende het gezag van de overheid over de school**. De scholen werden gezien als planthoven der gemeenten, waarin de kinderen niet alleen lezen en schrijven leerden, maar onderwezen en opgevoed werden in de vreze Gods.

Een dergelijke opvatting over de inhoud van het onderwijs kon op felle tegenstand rekenen. Groen van Prinsterer streefde in principe een staat met de Bijbel na. Het woord theocratie gebruikte hij evenwel mondjesmaat en bovendien niet steeds in dezelfde betekenis. Het wilde geen onderwerping van de staat aan de kerk noch van de kerk aan de staat, maar een samenleving waarin een ieder zich liet richten naar het Woord van God. Het onderwijs op de openbare school vervulde daarin voor hem een wezenlijke functie. Het diende een gereformeerd karakter te hebben en te houden.

ONDERWIJSWETTEN

Door de komst van de Fransen in 1795 was de invloed van de revolutionaire beginselen op het maatschappelijk en geestelijk leven duidelijker merkbaar. Met de scheiding van kerk en staat was de band tussen overheid en het Woord van God reeds doorgesneden. Dat betekende onder andere het einde van de gereformeerde staatsschool, waar Groen zo aan hechtte, en kwam er een nationale onderwijswetgeving. Dat was een nieuw fenomeen, want voordien bepaalde elke stad of gewest voor zich wat er in de school diende te worden onderwezen.

De schoolwet van 1806 verbood leerstellig onderwijs op de school'. Dat was voortaan voor de kerk, maar de indruk wordt gewekt dat de kerk over het algemeen ingenomen was met de nieuwe organisatie van het schoolwezen, zoals die voortkwam uit de schoolwet van 1806. Haar eigen predikanten werden soms tot schoolopzieners benoemd. Daaruit kan worden afgeleid dat de geest van de Verlichting diep in de kerk was doorgedrongen'O. Op de school diende een christendom boven geloofsverdeeldheid te heersen. Ieder kon rekenen op eerbiediging van de persoonlijke overtuiging. Het werd echter problematisch wanneer die overtuiging wilde worden omgezet in daden, bijvoorbeeld door een school te stichten. Groen heeft dat aan den lijve ondervonden. De staat had een algemeen christelijk karakter en daarmee had men maar genoegen te nemen. Dat ondervonden bijvoorbeeld ook de Afgescheidenen, die door Groen werden verdedigd. Na de Afscheiding (1834) ging men vragen om eigen scholen, omdat op de scholen dezelfde leer werd onderwezen als in de kerk.

De grondwet van 1848 bracht vrijheid van onderwijs en ontnam de staat het predikaat 'christelijk'. Het is juist Groen die de staat met zijn instellingen niet wil prijsgegeven aan de ontbindende krachten van de revolutie. Als die ene gereformeerde staatsschool niet meer haalbaar is, strijdt hij voor de gezindheidsschool, dat wil zeggen een overheidsschool die door diverse kerkelijke gezindten zou worden ingericht. Groen was de overtuiging toegedaan dat slechts langs de weg van de christelijke staatsschool het Nederlandse kind gehouden kon worden bij God en Zijn Woord.

Groen werd gedrongen in te gaan tegen de liberalen van zijn dagen: 'Uw volksschool', zo roept hij de liberalen toe, 'neemt met het kruis het Christendom weg; ...uw christelijke leus is een onzedelijk woordenspel, dat ontheiliging door heiligschennis verbloemt'. Tegen Thorbecke opponeerde hij eens: 'Zo bekrompen zijn wij; wij hechten nog aan zekere formulieren, wanneer men daarin het eenvoudig en evangelisch geloof van de Christen terugvindt; in onze catechismus luidt de eerste vraag niet: hoe velerlei godsdiensten zijn er? maar welke is uw enige troost, beide in leven en sterven? wij hechten nog aan de Heilige Schrift'^^ Groen laat zich hier in zijn hart kijken, gedachtig aan zijn levensleus, dat het volkskind bij het Woord van God moet worden gebracht om daardoor het protestants-christelijk karakter van de natie te bewaren en te versterken.

Tegen die achtergrond is de schoolwet van 1857 voor hem onaanvaardbaar. Het was voor hem des te pijnlijker daar zijn vrienden hem in de kou lieten staan. Hij kon en wilde het niet aanvaarden dat de Bijbel in feite geheel uit de school verdween en christelijke en maatschappelijke deugden overbleven, waaruit de Bijbelse noties waren verdwenen. Het was en bleef Groen om de hele natie te doen. Hij kón de schoolwet van 1857 niet aanvaarden, omdat hij de ontkerstening van de openbare school niet kon verantwoorden en voor zijn rekening wilde nemen. De openbare school moest een school met de Bijbel blijven. De schoolwet van 1857 sloeg hem dat ideaal uit handen.

Toen de schoolwet van Van der Brugghen op 20 juli 1857 in de Tweede Kamer werd aangenomen, verliet Groen onmiddellijk 's lands vergaderzaal en berichtte hij de voorzitter dat hij ontslag nam als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Groen ging van het Binnenhof naar de binnenkamer. De gebeurtenis rondom de onderwijswet van 1857 is voor Groen stellig de bitterste staatkundige ervaring van zijn leven geweest, te meer omdat hij meende dat Van der Brugghen, de vader van de bijzondere christelijke scholen^^, zijn geestverwant was^^.

GEWIJZIGDE OPSTELLING

Dan staat Groen met lege handen en een ideaal armer. Hij is zich nadien blijven inzetten voor het onderwijs en komt, op aandrang en uit overtuiging, in 1862 terug in de Kamer. Hij zet de strijd met Thorbecke over de vrijheid van onderwijs voort. Hij eiste volstrekte neutraliteit van de openbare school. Het openbaar onderwijs deed het bijzonder onderwijs oneerlijke concurrentie aan doordat het woordje 'christelijk' op het openbaar onderwijs een vals stempel drukte. Voor de verkiezingen van 1864 stelt hij het christelijk onderwijs als 'shibboleth': 'Voor ons is het onderwijs, én sedert vele jaren, én vooral nu, de hoofdzaak. Laat het, nu vooral, op den voorgrond worden gesteld...Kies iemand, omtrent wiens zamenstemming, uit volkomen overtuiging, met de christelijk-historische rigtir.g, wat het onderwijs aangaat, gij volkomen zekerheid hebt...'!'* De historicus en liberaal R.Fruin nam Groen dat kwalijk.

Groen verlangt nadrukkelijk onpartijdige uitvoering van de wet: 'Zoo ik in de wet op het onderwijs berust, ik verlang eerlijke, naauwgezette, onpartijdige ten uitvoerlegging. De neutraliteit van den Staat moet niet straks vijandschap zijn'15. In zijn politiek testament verwoordde Groen het in een stelling als volgt: 'Het verderfelijke van de Onderwijswet van 1857 (in haar hoofdbeginsel: de Neutrale Staatsschool) is en komt dagelijks meer aan de orde van den dag. Het bedrieglijke der Neutraliteit. Het is deze Neutrahteit, die op conscintiedwang uitloopt, dat zich de karaktertrek onzer Eeuw, de strijd tegen den levenden God, openbaart''*'. Die woorden heb­ ben aan waarde nog niets ingeboet.

Groen heeft zijn 'shibboleth' nooit losgelaten, ook als spreekt men van een Copernicaanse wending in zijn denken^''. Toen Groen zag dat de gereformeerde staatsschool een verloren zaak was, is hij zich eerst gaan inzetten voor de kerkgemeenteljke scholen - als een kerk-nationale zaak, zonder de school tot een zuiver-kerkelijk instituut te maken - en daarna voor de bijzondere christelijke school, maar de gedachte dat de school van de ouders zelf zou kunnen uitgaan is door Groen steeds verworpen'**.

De gewijzigde opstelling van Groen is wellicht ingegeven vanuit pragmatische overwegingen. Sinds de aanvaarding van de neutrale staat, niet de antichristeljke staat, heeft Groen vanuit zijn staatsmanschap gekozen, zij het niet van harte, voor de bijzondere christelijke school. De vrije school regel, de openbare school aanvulling. Groen heeft grote verdienste voor het bijzonder onderwijs, maar het is nooit zijn ideaal geweest. Hij is tot zijn dood toe overtuigd voorstander gebleven van de christelijke staatsschool'^. Aan het eind van zijn leven komt hij opnieuw tot een openbare belijdenis: 'In de onderwijskwestie stel ik de facultatieve splitsing der staatsschool, na de deerlijk mislukte proefneming van eerlijke concurrentie, weder aan de orde van den dag'2'^. Terecht is gesteld dat Groen in een christelijke staat openbaar-christelijk onderwijs en in een neutrale staat bijzonder-christeljk onderwijs wenste^'.

GROEN VAN PRINSTERERS BOODSCHAP

Door verschillende ontwikkelingen is het bijzonder onderwijs sterk gegroeid. Een zeer belangrijke reden was dat ouders gehouden zijn bij de schoolkeuze van hun kind de doopbelofte te gedenken. Zij hebben nauw toe te zien op welke school zij hun kinderen laten onderwijzen. Dat heeft in de praktijk tot gewetensbeslissingen en conflicten geleid.

Ds.G.H.Kersten stelde vast dat in zijn tijd een deel van de ouders hun kinderen uit overtuiging naar de openbare school stuurde, omdat de kinderen daar niet werden onderwezen in de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Een andere groep stuurde de kinderen naar de christelijke school om dat ze niet wilde aanvaarden dat het onderwijs op de openbare school neutraal zou zijn. Een vermoedelijk klein deel hield de kinderen thuis en liet huisonderwijs geven, omdat kinderen die niet waren ingeënt niet naar school mochten als ze geen 'roode kaart' konden overleggen. De onverenigbaarheid van genoemde standpunten en de noodzaak de kinderen te doen onderwijzen in de voorzeide leer deden ds.Kersten de weg opgaan eigen scholen te stichten. Hij heeft dat ook nooit betreurd^^.

Het eerste beginselprogram van de SGP verwoordde de visie van Kuyper op het onderwijs: de bijzondere school regel, de openbare school aanvulling. Nadien is het artikel over het onderwijs veranderd in Groeniaanse zin. Ds.Kersten schrijft in zijn partijrede (1926) dat hij bereid is zijn krachten te geven aan de vorming van één school, maar dan van de regering uitgaande en waar gereformeerd onderwijs wordt gegeven en niet anders. 'Maar', zegt hij, 'die scholen zijn ons ontnomen... Wij moesten komen tot zelfstandig onderwijs. Men heeft ons gedwongen. Zolang de overheid op de scholen geen gereformeerd onderwijs laat geven, moeten we strijden voor eigen scholen'. Dat is gebeurd en heeft uiteindelijk geleid tot het reformatorisch onderwijs als afzonderlijke denominatie.

Heeft Groen ons vandaag nog wat te zeggen? Om te beginnen heeft hij zijn beginselpolitiek in overeenstemming willen doen zijn met zijn staatsmanschap. Dat is een duidelijke boodschap. Groen was een 'eminent staatsman en historicus, zoals we zijns gelijke in de vorige eeuw niet zullen aantreffen en wat belangrijker is: een oprecht Christen, die ons - in weerwil van de huidige negatie - nog veel te zeggen heeft'^^. In de tweede plaats moet de overtuiging blijven leven dat de christelijke school een noodoplossing is, omdat de overheid haar opdracht verzaakt. Een klemmende vraag blijft of de kinderen van ons volk de reformatorische school mogen bezoeken, opdat dan de mogelijkheid wordt geboden het volkskind bij het Woord van God te brengen. Noodzakelijk is een figuur te vinden om identiteit en openheid te bewaren.

NOTEN


1. Dit is het derde artikel over Groen van Prinsterer. De voorgaande artikelen zijn: 'Groen van Prinsterer: strijder tegen, of produkt van de tijdgeest? ' van de hand van de heer A. de Jong, ZICHT (1991) nr. 3, 75-82 en van de heer G. Holdijk, 'Groen van Prinsterer als staatsman', ZICHT (1991), nr. 4, 107-117.

2. Bijvoorbeeld Brants, J.L.P., Groens geestelijke groei. Onderzoek naar Groen van Prinsterer's theorieën tot 1814 (Amsterdam 1951), Zwaan, J., Groen van Prinsterer e de klassieke oudheid (Amsterdam 1973), Diepenhorst, I.A., Historisch-critisehe bijdrag tot de leer van den christelijken staat (Amsterdam 1943), Diepenhorst, P.A., Onze strijd in de Staten-Generaal (Amsterdam 1927), Fokkema, F.J., De godsdienstig-wijsgerige b ginselen van mr. G. Groen van Prinsterer (Grijpskerk 1907), Langendijk, D., De geschiedenis van het protestants-christelijk onderwijs (Delft 1953), Vos, G.J. Azn., Groe van Prinsterer en zijn tijd (Dordrecht ] 886, deel I en 1891, deel II).

3. Groen zegt: 'Wat zou er voor de Christen heerlijker kunnen zijn, dan iets te mogen gevoelen van het 'de ijver uwes huizes heeft mij verteerd', dan enigszins, met toepassing op eigen levensbesteding, de eenvoudig-verheven beeldspraak der Benedictijners, de brandende kaars met het opschrift: Terar dum prosim (laat ik verteerd worden, mag ik slechts van nut zijn), te verstaan', in: Groen van Prinsterer, G., Aan de kiezers XX (Den Haag 1866) 42. In 1862 zei hij in de Kamer: 'Men heeft gezegd: "ik ben geen partijman"; ik wel. In den strijd der beginselen die Europa en Nederland verdeelen heb ik een keus gedaan; aan beginselen heb ik mijn leven gewijd'.

4. Groen, Aan de kiezers, XIX (Den Haag 1866) 3.

5. In 1830 was de Belgische kwestie. Noordelijk Nederland leefde mee, ook Groen. In die tijd leerde hij in Brussel Merle d'Aubigné kennen, maar ook in ons land mannen als Willem de Clercq en Izaak da Costa. De invloed van zijn vrouw Elisabeth van der Hoop was eveneens groot. Zie m.n. Kluit, M.E., Het protestants Réveil in Nederland en daarbuiten (1815-1865) (Amsterdam 1970).

6. Wit, C.H.E. de, Thorbecke en de wording van de Nederlandse natie (Nijmegen 1980) 100-107.

7. Bijvoorbeeld de synodes van Antwerpen (1565), Wezel (1568), Dordrecht (1574, 1578), Middelburg (1581), Den Haag (1586, 1591) en Dordrecht (1618-1619). Op de laatstgenoemde synode werd op 17 mei 1619 een speciaal ondertekeningsformulier vastgesteld. Schoolmeesters dienden dat te ondertekenen wanneer zij wilden worden benoemd en zij verklaarden daarmee in te stemmen met de leer van de kerk en de drie Formulieren van Enigheid.

8. Groen: 'Vereeniging van kerk en staat is het ware beginsel; onderscheiding, geen scheiding; zamenwerking, in wederzijdsche onafhankelijkheid en gemeen overleg. De staat is niet aan de kerk, maar met de kerk, aan de geboden Gods ondergeschikt'. Handboek der geschiedenis van het vaderland, Il (Baarn 1928), 694.

9. De schoolwet van 1806 wordt algemeen gezien als het begin van de Schoolstrijd. De facto wordt de rede van Sasse van Ysselt in de Tweede Kamer voor de vrijheid van onderwijs (1825) of Groen van Prinsterers strijdschrift De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst (1837) aangehouden.

10. Kalsbeek, L., Theologische en wijsgerige achtergronden van de verhouding van kerk, staat en school in Nederland (Kampen z.j.) 157-158.

11. Dijk, K., 'Groen van Prinsterer en de school', in: Mr. C. Groen van Prinsterer herdacht (Den Haag 1951) 23-24.

12. Kalsbeek, Theologische en wijsgerige achtergronden, 178.

13. Hulst, J.W. van, 'Groen van Prinsterer en het onderwijs', in: Een staatsman ter navolging (gedenkboek 1976) 14-19, 17. Kalsbeek merkt op dat Van der Brugghen zich het meest thuis voelde bij de anti-revolutionairen 'zonder evenwel ooit geheel één der hunnen te zijn geworden', in: Theologische en wijsgerige achtergronden, 186. De visie van Van der Brugghen op de verhouding van wet en Evangelie leidt er toe dat het voor hem een onaanvaardbare zaak zou zijn geweest om van sollicitanten naar de functie van onderwijzer aan een christelijke school, die zo goed als onbekend waren met de belijdenisgeschriften, instemming te eisen met de drie Formulieren van Enigheid, zie Kalsbeek, Theologische en wijsgerige achtergronden, 188.

14. Groen, Aan de kiezers, I, 2-3.

15. Groen, Aan den kiezers, 1, 10.

16. Anti-revolutionaire Staatkunde, 10e jrg. (1934) 47-48.

17. Van Hulst, 'Groen van Prinsterer en het onderwijs', 17.

18. Kalsbeek, Theologische en wijsgerige achtergronden, 186.

19. Kalsbeek, Theologische en wijsgerige achtergronden, 178.

20. Nederlandsche Gedachten, 26 april 1876.

21. Holdijk, G., 'Denken over kerk en staat in de negentiende eeuw', in: Woord en werkelijkheid (Nijkerk, z.j.) 111-160, 123.

22. Over de stichting van eigen scholen, zie Mulder, J. Lerende hen onderhouden. Fragmenten uit de geschiedenis van de Gereformeerde-Gemeentescholen in Rotterdam (z.p., z.j.), 18-20. Dit boek is te verkrijgen bij de schoolvereniging.

23. Zwaag, W. v.d., 'Groen van Prinsterer-Kuyper-De Savornin Lohman. Een staatkundig anti-revolutionair driemanschap', in: ZICHT (1987), 5, 136-140, 138.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Zicht | 36 Pagina's

Groen van Prinsterer en zijn liefde voor het volkskind

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Zicht | 36 Pagina's