Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De actualiteit van Eeuwout Teellincks  theocratische idealen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De actualiteit van Eeuwout Teellincks theocratische idealen

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

drs. D. van Meeuwen*

Kan een politieke partij als de SGP nog wel theocratische idealen aanhangen? De verhouding tussen de kerk en de staat lijkt in de 20e eeuw immers geen brandend probleem meer te zijn. De Franse Revolutie bracht ook in ons land scheiding tussen kerk en staat. Hoe zou de kerk van de overheid, met de woorden van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, in onze tijd kunnen verwachten dat de overheid geroepen zou zijn de ware religie te beschermen en afgoderij uit te roeien? Dat moet de moderne mens wel heel wonderlijk in de oren klinken.

Zo iets was wel mogelijk in de 17e eeuw. Toen beleed de overheid officieel de gereformeerde religie. In die tijd, toen religie en politiek nauw verstrengeld lagen, kwam de Gereformeerde Kerk op voor haar plaats als alleen-erkende en worstelde met ernst om de reformatie van het volk met het toen gebruikelijke middel: de hulp van de overheid. Toen was de kerk het roer van het schip van staat en kon men theocratische idealen, die in het verlengde van artikel 36 NGB liggen, ten uitvoer brengen. Men heeft daar immers voor nodig: een gereformeerde overheid en een kerk, die sterk naar buiten treedt! Tot de scheiding van kerk en staat was het dus mogelijk om er theocratische idealen op na te houden, maar daarna en met name in onze tijd lijkt het toch volgens velen volstrekt achterhaald te zijn om deze denkbeelden te handhaven.

1. HET BEGRIP 'THEOCRATIE'

Over de verhouding tussen kerk en staat en de daarmee samenhangende theocratische gedachten is binnen de SGP-kring al veel geschreven. In dit artikel gaat het niet om een uitvoerige uiteenzetting over dit onderwerp, maar willen we de schijnwerper richten op Eeuwout Teellinck, een hooggeplaatste Zeeuwse politicus uit het begin van de 17e eeuw (1). Deze overtuigde contraremonstrant en vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie schreef in de periode 1616-1629 maar liefst 22 werken met in totaal 53 drukken (2). Hij was dus een veelgelezen schrijven Als niettheoloog mengde hij zich in de pamfletten-strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten, waarbij de verhouding tussen de overheid en de kerk één der belangrijkste geschilpunten was. Hij komt echter vooral naar voren als een strijder voor theocratische idealen.

Wat hem voor de SGP zo boeiend maakt is het feit dat hij schrijft vóór en na de Synode van Dordrecht (1618-1619). Het is namelijk interessant om na te gaan of er verschil is in de inhoud van zijn pamfletten van vóór en na de Synode. Deze Synode was mede tot stand gekomen door het optreden van de overheid. De remonstrantse leer werd veroordeeld en de verhouding tussen de overheid en de kerk werd geregeld in de kerkorde. Na de Synode van Dordrecht komt het ideaalbeeld naar voren van een overwegend gereformeerde overheid, die de gezuiverde Gereformeerde Kerk zou beschermen en de gereformeerde leer zou bevorderen. Dit is de tijd, dat theocratische idealen werkelijkheid konden worden. Voor de SGP zou dit een zeer begeerde situatie zijn!

We zullen zien, dat de geschriften van Eeuwout Teellinck ons een heldere doorlichting geven van de tijd rond de Synode van Dordrecht. In dit artikel zal het daarom gaan over "de strijd van Eeuwout Teellinck om de verwezenlijking van zijn theocratische idealen voor en na de Synode van Dordrecht". Vanuit zijn geschriften willen we een aantal lijnen doortrekken en een poging doen de actualiteit van zijn theocratische idealen aan te geven. Met nadruk schrijven we steeds over "theocratische idealen", omdat het begrip "theocratie" verwarring schept. Calvijn meende dat de theocratie (letterlijk Godsregering) van het oud-testamentische Israël éénmalig was. Calvijn wil voor de burgerlijke regering uitgaan van de Wet van God, maar onderscheidde de vorm (zoals in Israël) van haar beginsel (3). Wanneer een staat in haar wetgeving uitgaat van de beginselen van Gods

Wet is haar einddoel geen theocratie, zoals onder Israël. Dan zou de staat overheerst worden door de kerk. Zo was het ook niet in Geneve ten tijde van Calvijn, stelt Bohatec met nadruk vast. Calvijn en in navolging van hem de contra-remonstranten bleven kerk en staat zien als twee gescheiden machten, weliswaar op elkaar aangewezen door de gemeenschappelijke roeping, namelijk Gods eer te verbreiden (4). Het bovenstaande geeft aan dat men terminologisch beter kan spreken over theocratische gedachten, idealen of kenmerken en niet over theocratie als zou deze een bereikbaar eindstation zijn.

2. EEUWOUT TEELLINCK (1571-1629)

Eeuwout Teellinck werd in 1571 (waarschijnlijk te Zierikzee) geboren. Zijn broer is de bekende dominee Willem Teellinck, die in Haamstede en Middelburg gestaan heeft. Zijn vader, Joos Teellinck nam in de Zeeuwse politiek een belangrijke plaats in. Eeuwout kwam dus uit een kring van patriciërs, rijke hogere burgers, die in die tijd vaak regeerambten kregen. Na zijn letteren-en rechtenstudie te Leiden werd hij in 1595 stadsadvocaat in Zierikzee. In deze stad was hij bovendien raad, schepen en burgemeester In 1603 werd hij tenslotte gevraagd door de Staten van Zeeland voor het hoge ambt van ontvanger-generaal. Deze zeer belangrijke functie hield in dat hij met de administratie van het beheer van de geldmiddelen te land en te water werd belast. Eeuwout Teellinck heeft tot aan zijn dood in 1629 in Middelburg gewoond en gewerkt. Hij was daar tevens ouderling in de Nederduitsch-Hervormde gemeente en heeft ongetwijfeld vele malen onder het gehoor gezeten van zijn broer Willem Teellinck, die er van 1613 tot 1629 gestaan heeft (5).

Pas op vijfenveertigjarige leeftijd begon Eeuwout te schrijven. Hij schreef meestal uitgebreide pamfletten en deed dit onder vier schuilnamen. Veel geschriften zijn polemisch van aard. Zo bestreed hij remonstranten en roomskatholieken en verdedigde hij op heldere wijze de visie van de contra-remonstranten op de verhouding kerk-staat. Het piëtistische element is echter ook sterk terug te vinden in zijn werken. Hierin herkennen we Eeuwout Teellinck als een vurige aanhanger van de Nadere Reformatie. Niet voor niets noemt Meertens hem de "pamflettist van het Zeeuwse Piëtisme" (6). Wat wilden de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie? De Nadere Reformatie is de beweging binnen de Nederduits Gereformeerde Kerk, die zich tegen algemeen verbreide wantoestanden en misvattingen keert, verdieping en verbreding van de doorwerking van de zestiende-eeuwse Hervorming beoogt en met profetische bezieling aandringt op de innerlijke doorleving van de gereformeerde leer, de persoonlijke levensheiliging alsmede de radicale en totale heiliging van alle terreinen des levens (7). Juist de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie voelden zich gedreven om de kerk te zuiveren en de staat te kerstenen. Eeuwout Teellinck onderscheidde zich van de andere vertegenwoordigers door het feit dat hij geen predikant was, maar een hoge politicus.

3. DE TIJD ROND DE SYNODE VAN DORDRECHT

Om de denkbeelden van Teellinck goed te kunnen plaatsen is het nodig een korte schets te geven van zijn tijd. De eerste geschriften van hem dateren uit de tijd van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Dit Bestand bracht wel rust in de strijd tegen Spanje, maar intern liepen de spanningen op politiek en kerkelijk terrein hoog op. Zo groeide het oorspronkelijk universitaire dispuut tussen Arminius en Gomarus uit tot een conflict, waarbij kerk en staat met elkaar in botsing kwamen. Dit conflict werd tussen de volgelingen, remonstranten en contra-remonstranten, beslecht op de Nationale Synode (8). Een apart probleem hierbij vormde de grote zelfstandigheid van ieder gewest binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit maakte het vaak moeilijk om nationale beslissingen te nemen. Ieder gewest beriep zich namelijk op artikel 13 van de Unie van Utrecht, waarin stond dat ze zelf over de godsdienst mochten beslissen. Daarom kostte het de Staten-Generaal, als overkoepelend orgaan, veel tijd en moeite om de gewesten zover te krijgen, dat zij bewilligden in de Nationale Synode van Dordrecht (9).

Het kerkelijke leven in de Noordelijke Nederlanden was sinds 1572 ingrijpend veranderd. Overal waar de Spanjaarden verdreven waren, werd met behulp van de overheid de Gereformeerde Kerk ingevoerd ten koste van de rooms-katholieke. Dit zogenaamde protestantiseringsproces heeft al heel wat pennen in beweging gezet. Het is hier echter niet de plaats om daarop in te gaan. We constateren dat de Gereformeerde Kerk in de 17e eeuwse Republiek een "bevoorrechte" kerk was. De overheid steunde haar en de gereformeerde eredienst werd als enige openbare toegelaten. Daarbij dienen we te bedenken dat de gereformeerden geen grote meerderheid vormden. In 1610 was er nog maar zo'n 10% van de bevolking van de Republiek lid van de Gereformeerde Kerk! Daarna volgde er wel een snelle toename maar de roomskatholieken maakten rond 1650 nog altijd zo'n 50% van de bevolking uit. Daarnaast vertoonde de kerkelijke kaart een behoorlijke groep doopsgezinden, lutheranen en overige secten. De bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk had gevolgen voor de andere groepen. Volgens artikel 13 van de Unie van Utrecht hadden deze groepen wel gewetensvrijheid maar geen godsdienstvrijheid.

Eén en ander betekende dat zij eigenlijk in het openbaar hun geloof niet mochten belijden, maar de pratijk was dat de overheid deze groepen stilzwijgend tolereerde, al was dit per gewest en zelfs per stad verschillend. Het was gebruikelijk in deze tijd dat men tegenover andersdenkenden in woord en geschrift fel van leer trok en dus intolerant overkwam. Dit komen we ook in de geschriften van Eeuwout Teellinck tegen. Vergeleken bij het buitenland was de situatie voor andersdenkenden in ons land gunstig te noemen (41).

Het gewest Zeeland, waar Teellinck zijn werkterrein had, was in zeker op­zicht een bijzonder gewest. Het was een welvarend gebied met enkele bloeiende koopmanssteden, zoals Middelburg en Vlissingen. De immigratie van vele calvinisten uit de Zuidelijke Nederlanden in de periode 1577-1589 had er een blijvend calvinistisch stempel op gezet (12). Bovendien was er in Zeeland geen strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten. Het is van belang hier te constateren dat Eeuwout Teellinck in Zeeland in de praktijk zag hoe een gereformeerde overheid samenwerkte met de kerk.

4. EEUWOUT TEELLINCKS DENKBEELDEN VOOR DE SYNODE VAN DORDRECHT

We willen nu nagaan welke denkbeelden Eeuwout Teellinck had over de verhouding tussen kerk en staat. We richten ons daarbij op zijn zeven geschriften, die hij vóór de Synode van Dordrecht schreef. Het onderschrift van zijn eerste pennevrucht Philometor (1616) laat ons zien dat Teellinck midden in de strijd met remonstranten verwikkeld was. Het onderschrift luidde namelijk: "Van 't recht der Kercke in Kerckelicke zaken" (13). Hij bestreed in dit geschrift de mening van de remonstranten, die artikel 36 van de NGB wel wilden erkennen, maar ervan uitgingen dat de overheid autoriteit zou hebben in kerkelijke zaken. Men noemde dit het "zesde punt" naast de bekende vijf artikelen van de remonstranten. De overheid zou dus volgens de remonstranten boven de kerk staan en kunnen beslissen binnen de kerk (14).

Uytenbogaert, voorman der remonstranten, bewees deze stelling met feiten uit de Bijbel. Mozes stond boven Aaron. Mozes was wetgever, bouwer van de tabernakel en insteller van de eredienst. Zo hielden ook meerdere koningen uit het Oude Testament zich bezig met de godsdienst en de inrichting van de eredienst, zoals Josafat en Hizkia. De kerk zou volgens de remonstranten een orgaan, een soort departement van eredienst, een onderdeel dus van de overheid moeten zijn. In de praktijk betekende dit, dat de overheid een stem had in het beroepen van predikanten, moest zorgen voor een zuivere Evangeliebediening, een kerkorde kon ontwerpen en kerkelijke vergaderingen bijeen kon roepen, waar zij ook nog eens veel inspraak zouden hebben (15).

Eeuwout Teellinck bestreed deze visie heftig en toonde zich in zijn argumenten een echte contra-remonstrant. Hij stelde vast dat de Bijbelse bewijzen van de remonstranten niet deugden. Wanneer richters en koningen in Israël zich bezig hielden met de godsdienst en de inrichting van de eredienst, dan handelden zij op uitdrukkelijk bevel van God. Wanneer koningen op eigen initiatief zich met de godsdienst bemoeiden, ging het verkeerd en werd de ware godsdienst vervalst. Bovendien was de situatie in Israël een unieke situatie, die men niet zo maar als model ter navolging kan gebruiken, zo betoogde Eeuwout. Hij ontzenuwde ook de bewijzen uit de geschiedenis die de remonstranten graag naar voren haalden. Al hadden de christelijke keizers na Constantijn veel macht in kerkelijke zaken, ze gingen nooit zover om kerkelijke besluiten over de leer, zonder inspraak van de kerken, op te dringen aan de gemeenten. Dat laatste deden de Hollandse overheden in die tijd wel, zelfs met geweld. In dit geval heerste de overheid over de gewetens van de onderdanen, aldus Teellinck (16).

De vraag komt nu naar voren hoe Eeuwout Teellinck de verhouding tussen kerk en staat zelf ziet. Hier blijkt hij de echte contra-remonstrant te zijn met tegelijk theocratische idealen. Overheid en kerk zijn twee onderscheiden machten waarbij ieder een eigensoortig gezag heeft. De kerkelijke macht is geestelijk van aard en richt zich op het innerlijk van de mens. De macht van de overheid richt zich op het natuurlijke, politieke en kerkelijke leven. Teellinck volgt de lijn van Calvijn. Calvijn bedoelde geenszins scheiding van kerk en staat. Beide hebben dezelfde roeping, namelijk de eer van God te dienen. Voor beide geldt dezelfde wet van God, zowel de eerste als de tweede tafel. Beide zijn op elkaar aangewezen. Ze kunnen elkaar bijstaan en aanvullen (17). De kerk staat onder de regering van Christus, Die er een ambtelijke bediening ingesteld heeft. Een kerkregering, die zich niet bewust is van de afhankelijkheid van Christus' regering, is eigenlijk een verloochening van haar wezen. De kerk moet zelf kunnen beslissen over haar leer en haar kerkorde. De overheid moet een nationale synode technisch mogelijk maken, maar verder behoort het tot het gebied van de kerk om over haar eigen geestelijke zaken te beslissen, aldus Teellinck in Querela Ecclesiae (18).

In zijn visie op de taak van de overheid zien we weer de invloed van Calvijn. In Querela Patriae verwacht hij dat de overheid voedsterheer, beschermer en bevorderaar van de ware kerk zal zijn. De overheid moet de zonden tegen de tweede tafel der wet, zoals moord, liegen en overspel bestrijden, maar ook de zonden tegen de eerste tafel van de wet, zoals ketterij en afgoderij. "Een dwaelgeest en can immers geen goet ondersaet sijn". De overheden moeten vervolgens ook biddagen uitroepen om de zonden uit te bannen (19). Uit het bovenstaande blijkt dat Eeuwout theocratische idealen nastreeft. Het moet gezegd worden dat hij in zijn woon-en werksituatie in Zeeland in dit model kon geloven (20). Daar gebeurde het regelmatig dat de kerk en de overheid in de vorm van de Staten van Zeeland nauw samenwerkten, al ging het niet altijd even ideaal, zoals we nog zullen zien.

Natuurlijk kan een gereformeerde overheid veel meer betekenen voor de kerk. Zo'n overheid kan een hervorming in leer en leven extra bevorderen, vandaar dat met name de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie de gereformeerde overheid hierop konden aanspreken. We dienen hierbij te bedenken dat het historisch gezien in de 16e en 17e eeuw gewoon was dat de overheid min of meer bepaalde welke godsdienst in de staat de heersende zou zijn. Dit werd door rooms-katholieken geponeerd, zoals de absolutistisch regerende vorsten in Frankrijk, maar ook door de gereformeerden. Los hiervan blijft het volgens Teellinck de taak van welke overheid dan ook, om de ware kerk geen duimbreed in de weg te leggen en te steunen. Het zal bij een ongelovige overheid allemaal veel moeilijker gaan maar principieel gezien blijft het een roeping voor iedere soort overheid. Dit is geheel overeenkomstig de lijn van Calvijn (21).

In de periode tot 1618 is Eeuwout somber gestemd over het in praktijk brengen van theocratische gedachten. In theorie lag de blauwdruk'klaar maar er kwam in de Republiek weinig tot niets van terecht, zelfs niet in het contraremonstrantse Zeeland! Alles werd bovendien op de spits gedreven door het optreden van de remonstranten, zodat er bijna een burgeroorlog ontstond. In Christelicke Clachte (1618) probeert hij de oorzaken aan te geven waarom het allemaal misging in het land. Dit geschrift laat ons interessante dingen zien. Hij zoekt de hoofdoorzaak niet bij de remonstranten maar bij de vervallen staat van de Gereformeerde Kerk. De leer was wel goed sinds de Reformatie, maar de predikanten en het kerkvolk leefden er niet naar. Eeuwout legt een onlosmakelijk verband tussen de onvruchtbaarheid van de Gereformeerde Kerk en de twisten met de remonstranten. Hier spreekt de echte piëtist.

Allerlei zonden worden genoemd. Een tweede oorzaak van de moeilijkheden vindt Eeuwout Teellinck bij de overheid, die allerlei zonden toeliet. Zij deed niets aan het lasteren van de naam van God, het ontheiligen van de zondag en allerlei overblijfsels van de R.K.-leer, zoals het "vastenavond" houden. De derde oorzaak ziet hij in de zonden van het volk. Het dansen, het vastenavond houden en andere zondige gebruiken. Om al deze redenen strafte God de Nederlanden met inlandse beroeringen (22).

Als echte vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie geeft hij aan hoe het dan wel moet. In de kerk en in het land moeten de zonden uitgebannen worden. Getrouwe predikanten en anderen die nog toegang tot de Hoge Overheid hadden, moesten al hun invloed aanwenden. We horen in Chriselicke Clachte, geschreven na het begin van de Nationale Synode in 1618, ook een hoopvolle ondertoon. Eeuwout stelt veel vertrouwen in de Dordtse Synode "eene treffelijcke vergaderinge van de Mannen Gods". Hij hoopt dat, wanneer de leer nu gezuiverd zal worden, er tegelijkertijd een opwekking zal komen in de kerk en onder volk en overheid om al de geboden Gods te gaan onderhouden. Zijn theocratische idealen bloeien weer op (23).

5. DE SYNODE VAN DORDRECHT

De Synode van Dordrecht liet een aantal besluiten zien, waar Eeuwout Teellinck erg blij mee moet zijn geweest. In de eerste plaats werd de leer van de remonstranten veroordeeld. Remonstrantse predikanten moesten de Dordtse leerregels ondertekenen of anders werden ze afgezet. In de tweede plaats werd door middel van de vaststelling van een herziene kerkorde, de zuiver kerkelijke regering van de kerk nog weer eens vastgelegd. Deze kerkorde kreeg overigens geen landelijk gezag door de zelfstandigheidspolitiek van elk afzonderlijk gewest (24). Principieel gezien werd de verhouding tussen kerk en staat niet afdoende geregeld. In de praktijk moest de kerk nog steeds (te) veel invloed van de overheid accepteren. Zo hadden de stadsmagistraten een grote invloed op het beroepen van predikanten en het samenstellen van kerkeraden (25). Bovendien was de kerk financieel afhankelijk van de overheid (26). Uiteindelijk geeft de Synode van Dordrecht ons te zien: één Gereformeerde Kerk met een zuivere leer en deze kerk werd beschermd en bevoorrecht door de overheid. Al had dan de overheid nog veel te zeggen in de kerk, zeker is dat op meerdere plaatsen een goede samenwerking is geweest tussen stadshuis en kerk (27).

Het hoeft geen betoog dat Eeuwout Teellinck in zijn vijftien geschriften na 1619 andere accenten legt. Hij is lang zo polemisch niet meer. Het leerstellig redeneren is voorbij. De juiste verhouding tussen kerk en staat was immers vastgelegd! Hij richt zich veel meer op de vraag hoe de praktijk in de Republiek zou zijn. Hij verwachtte veel van de samenwerking tussen kerk en staat en zijn theocratische idealen deden hem hoge eisen stellen aan die samenwerking. De overheid had immers door het bijeenroepen van de Nationale Synode al een stap in de goede richting gezet. Nu moest er door de samenwerking tussen kerk en staat een verdere reformatie onder het volk komen. De kerk zou het roer van het schip van staat kunnen zijn. Als voorbeeld haalt hij in Mizpa (1620) de geschiedenis van Ezra aan, die de overheid in Jeruzalem wees op allerlei zonden. Op aanraden van Ezra (de kerk) werden deze zonden bestreden door de overheid (28). Overigens identificeert Teellinck nergens de situatie van de Republiels met die van Israël, wel trekt hij vergelijkingen. Toen de overheid in 1620 een vasten-biddag uitschreef, waar hij zo'n voorstander van was, schreef hij: "Ende wij hebben eenen groten segen van den Heere over onse Kercke ende landt te verwachten" (29).

6. EEUWOUT TEELLINCKS DENKBEELDEN NA DE SYNODE VAN DORDRECHT

Over de besluiten van de Synode van Dordrecht ten opzichte van de kerk is Teellinck in Boheemsch Gehiyl (1620) heel tevreden. De bestandstwisten waren erg geweest, maar door "De goede hant des Heeren over ons, ende het wijs beleyt onser Overheden" was de Synode toch tot stand gekomen en had haar, door velen gewenst, resultaat gehad in het veroordelen van de remonstranten (30). Al begint Eeuwout optimistisch in zijn eerste werken na 1619, spoedig klaagt hij dat het hem tegenvalt. Hij had er meer van verwacht. Al in 1620 stelt hij dat de leer wel was gezuiverd, maar de predikanten en de leden van de kerk leefden niet overeenkomstig die leer. Door een echt godzalige levenswandel, schrijft hij, zouden dwalende mensen worden aangetrokken (31). Vijf jaar later constateert hij in De tweede Vluchter (1625) dat veel gereformeerden niet los konden komen van het bezoek aan kermissen, het houden van vastenavonden en disputen over de leer (320. Om theocratische idealen te verwezenlijken moet de kerk een eenheid vormen, er moet wervingskracht vanuit gaan. In 1625 is hij zelfs zo teleurgesteld over de situatie in de Gereformeerde Kerk, dat hij vindt dat de Synode in zeker opzicht gefaald heeft! Hiermee bedoelde hij vooral de doorwerking van de leer in het leven (33).

In zijn visie op de taak van de overheid na de Synode komen zijn theocratische idealen sterk naar voren. Hij hoopt dat de overheid veel vasten-biddagen uit zal roepen, want dat is immers een "stercke doorsoeckende medicine", zo schrijft hij in Mizpa (1620). De overheid moet maar net als de "Godtsalige Regenten in Israël" samen met het volk van God een verbond maken. Openbare zonden en allerlei resten van het roomskatholieke geloof behoren uitgeroeid te worden (34). Hoopvol schrijft hij aan prins Maurits en Frederik Hendrik en de leden van de Staten-Generaal (meestal in een voorwoord van zijn pamflet) dat zij de op de Synode bevestigde leer toch zullen verdedigen.

In 1625 worden zijn aanspraken tot de overheid echter steeds pessimistischer. Onder de indruk van grote buitenlandse en binnenlandse moeilijkheden schrijft hij in Amos (1625) dat de overheden leraars van het volk dienen te zijn en het goede voorbeeld moeten geven. Dat deden ze helaas niet. De zonden zijn zo aangegroeid dat men er haast geen raad meer mee weet. Hij vindt de overheid veel te tolerant. Wat deed ze aan de ontheiliging van de zondag? De volkszonden waren vele: weinig respect voor de overheid, dronkenschap, overdaad in kleding en voedsel, dansen en nog vele andere zonden. Kortom: het viel allemaal verschrikkelijk tegen. De overheid voldeed ook na Dordt niet aan zijn door theocratische idealen hoog opgevoerde verwachtingen (35). Hij is ronduit somber gestemd. Allerlei onheilen troffen het land in 1625. Hij verbond de onheilen met de slechte zedelijke toestand in kerk en staat. God straft ons om onze zonden. Hij komt met zijn oordelen omdat wij niet echt gereformeerd zijn. De schuld ligt volgens Eeuwout heel duidelijk bij de kerk (36).

Het kan niet ontkend worden dat Eeuwouts theocratische verwachtingen na 1619 op niets schenen uit te lopen. Maar het opmerkelijke in zijn in de moeilijkste jaren geschreven pamfletten is, dat hij bleef strijden voor zijn theocratische idealen en dat hij troost en een "heylsamen Raet" wilde geven aan volk en overheid. Ook hier is hij vaak de echte piëtist, alhoewel we hem hier tevens als een politicus herkennen, vooral waar het gaat over praktische aanwijzigingen (37). Hij bleef de predikanten en de leden van de Gereformeerde Kerk erop wijzen dat hun levenswandel verbeterd moest worden. Hij verwachtte al veel van één goede predikant en hij hield de ware christenen voor, dat God op het gebed wonderen wilde doen (38).

7. KRITIEK EN WAARDERING

Verschillende pamfletten van Eeuwout Teellinck hebben veel stof doen opwaaien. Zijn tegenstanders waren vooral remonstranten en die beschuldigden hem van verschillende zaken. In het kader van dit artikel lichten we er twee uit. In Achabs biddagh (1621) betichtte Uytenbogaert hem ervan, dat hij de overheid naar de pijpen van de kerk wil laten dansen. (39). Eeuwout antwoordde hierop dat zijn theorie nooit gevaarlijk zou zijn voor de overheid. De overheid had immers een eigen taak en rechtsgebied (40). Ernstiger was de beschuldiging van gewetensdwang (41). Teellinck schreef namelijk enkele keren dat hij met behulp van de overheid ketters het land wilde uitjagen. Hier merken we de invloed van de tijd. Ook Eeuwout Teellinck schreef (overigens net als de remonstranten) in zeer scherpe bewoordingen over zijn tegenstanders. Het antwoord van hem op deze beschuldiging is interessant. Het ging hem namelijk niet om het verjagen of doden van ketters of andersdenkenden. Hij wenste echter wel hun gevaarlijke leer te bestrijden en in zijn visie behoorde de overheid de kerk daarin bij te staan (42).

Eeuwout kreeg naast kritiek ook veel waardering tijdens en na zijn leven. Die waardering betrof vooral de piëtistische kant van zijn geschriften. Zijn broer, dominee Willem Teellinck, roemde bijvoorbeeld zijn niet aflatende ijver om de eer van God te bevorderen (43). De predikant Voetius, die verschillende herdrukken van de Eeuwouts geschriften na diens dood verzorgde, noemde hem in 1644: "eximium et pium politicum, in scripturis, si quisquam, potentissimum", dat is: "een buitengewoon en vroom staatsman, zo iemand invloed bezat door zijn geschriften, dan was hij het". Hij beval de lezing van zijn geschriften met nadruk bij zijn studenten aan (44).

Samenvattend kunnen we stellen dat Eeuwout TeeUinck vanuit zijn geschriften niet naar voren komt als een oorspronkelijk en fundamenteel denker. Zijn uiteenzettingen over de verhouding tussen de kerk en de staat waren die van een doorsnee contra-remonstrant. Wat bij hem opvalt, is zijn ernstige gedrevenheid. We moeten hem vooral zien als een bezielde volksschrijver, want dat wilde hij zijn. Zijn theocratische idealen, kenmerkend ook voor een contra-remonstrant, kregen bij hem een extra dimensie omdat hij zich als man van de Nadere Reformatie gedrongen voelde heel het volk van de noodzaak te doordringen om zich aan Gods geboden te houden. Die gedrevenheid bleef hij houden, ook toen het verwezenlijken van theocratische denkbeelden na de Synode van Dordrecht dus onder zeer gunstige omstandigheden, niet of maar ten dele gelukte. Eeuwout Teellinck was enerzijds de nuchtere hoge politicus, anderzijds was hij de individuele strijder voor zijn theocratische idealen. De drijfveer van zijn gedrevenheid was niet een bepaalde leer of een idee, zelfs niet een eigen ideaal, het ging hem om de eer van God. We kunnen hem alleen maar vanuit deze geloofsvisie begrijpen.

8. HOE ACTUEEL ZIJN EEUWOUTS THEOCRATISCHE DENKBEELDEN?

Het lijkt een hachelijke zaak te zijn om een verbintenis te leggen tussen Eeuwout Teellinck en de SGP. De omstandigheden zijn immers sterk gewijzigd. We leven in een democratie met een grondwet waarin onder andere staat dat er vrijheid van godsdienst is. Onze overheid is helaas niet meer overwegend gereformeerd en de grote ongedeelde protestants-christelijke kerk is ook verleden tijd. Praktisch gezien lijkt de scheiding van kerk en staat de verwezenlijking van alle theocratische idealen onmogelijk te maken. Als men dus op de omstandigheden let, dan komt men al gauw tot de conclusie dat een vergelijking van de denkbeelden en de praktijksituatie van Eeuwout Teellinck met die van de SGP eigenlijk niet opgaat. Let men echter op het beginsel van waaruit Teellinck wilde werken, dan zijn er wel degelijk overeenkomsten met de beginselen van de SGP aan te tonen. De SGP laat immers in haar visie op de taak van de overheid dezelfde theocratische denkbeelden zien. Vanuit het bovenstaande willen we enkele lijnen schetsen.

8.1 VASTE BIJBELSE NORM

Eeuwout Teellinck stelde dat de Bijbel richtsnoer moest zijn voor ieder individu, maar ook voor de overheid. Het is het theocratische ideaal van "heel het volk onder heel het Woord". Dat ideaal lijkt nu veel meer onbereikbaar te zijn dan in de 17e eeuw; toch moet het blijven. Want al is er nu sprake van een andersoortige overheid, die helaas de vaste Bijbelse norm heeft losgelaten, dan nog blijft die norm wel gelden: Vreest God en houdt Zijn geboden, want dat betaamt alle mensen". Ieder mens zal geoordeeld worden door God naar de maatstaf van Zijn wet. Dat geldt ieder mens persoonlijk en ook de overheidsdienaar. Die norm legt de SGP niet, maar Gods Woord.

8.2 TAAK VAN OVERHEID

Indien we ervan uitgaan dat de Bijbel het richtsnoer moet zijn in het privé-en openbare leven, is het volstrekt logisch dat de overheid nooit als een neutrale overheid gezien mag worden. Zij behoort in deze zienswijze Gods dienaresse te zijn. Artikel 36 van de NGB spreekt ons van dat ideaalbeeld. Zelfs, al is er scheiding van kerk en staat, blijkt het toch de roeping van iedere overheid om Gods geboden te handhaven, "de ware leer te bevorderen, dwalingen te verhinderen, afgoderijen te weren en de heilige kerkedienst te beschermen". J.T. van den Berg heeft er al eens op gewezen dat er over de SGP-visie op het punt van de scheiding van kerk en staat nogal eens misverstanden blijken te bestaan. Zo wordt het wel voorgesteld, alsof de SGP voorstandster zou zijn van een theocratische staat in Oud-testamentische zin, waarbij er van scheiding van kerk en staat geen sprake is en waarbij feitelijk de kerk heerst over de staat. Dan komt men tot uitspraken als "ayatollahs van de Veluwe" (45). Heel duidelijk moet gesteld worden dat kerk en staat ieder een eigen rechtsgebied en taak hebben.

De bijzondere taak van de overheid is de ordening van het publieke leven. En artikel 36 NGB verwacht van de overheid vooral een voorwaardenscheppende rol ten aanzien van de kerk. Doel van het overheidsoptreden behoort te zijn, dat "God ook in de publieke samenleving van een iegelijk geëerd en gediend worde". Dit is in deze visie de roeping van iedere overheid. Dat verwachtte Eeuwout Teellinck van de toenmalige overheid en dat verwacht de SGP ook van de huidige overheid!

8.3 TAAK VAN DE KERK

Eeuwout Teellinck had nog te maken met één grote ongedeelde Gereformeerde Kerk. Hij kon die kerk aanspreken op haar taak en er ook veel verwachting van hebben. Dat is nu veranderd. Allereerst heeft de scheiding van kerk en staat het politieke spreken van de kerk, wat kon inhouden dat de overheid moest gaan optreden, onmogelijk gemaakt. In de tweede plaats zitten wij bij de puinhopen van een totaal verscheurd èn verdeeld kerkelijk leven. Dat heeft ook de kracht van de kerk gebroken. Betekent het voorgaande dat kerken zicht niet meer kunnen uitspreken over politieke zaken? Het is in deze bijdrage niet de bedoeling om hier uitgebreid op in te gaan, maar één aspect kan zeker genoemd worden: de kerk zou meer een krachtig appèl kunnen doen op de overheid om haar in bepaalde zaken te wijzen op de Wet van God (46).

8.4 DE IDEALE SITUATIE

Zoals we hebben gezien bevond Eeuwout Teellinck zich vooral na de Synode van Dordrecht in een ideale situatie. Een kerk, waarin de eenheid hersteld was en een overwegend gereformeerde overheid, die de kerk wilde steunen. Toch werden Teellincks theocratische idealen niet verwezenlijkt. Dat moet ons te denken geven. In de eerste plaats zullen we het verleden niet moeten idealiseren. Zelfs onder, voor onze begrippen, ideale omstandigheden ging het niet goed in de Nederlanden. Vele predikanten uit die tijd klaagden erover. Bij Saldenus bijvoorbeeld vindt men dezelfde zondenregisters en klachten als bij Eeuwout Teellinck (47). Al is in onze tijd door het secularisatieproces de godloosheid enorm toegenomen, we zullen de op zich ernstige tijdverschijnselen in het licht van het bovenstaande toch enigszins moeten relativeren.

In de tweede plaats leren de ervaringen van Teellinck dat we ons moeten hoeden voor een soort zuiverheidsideaal. We moeten niet menen, dat wanneer er in onze democratie een meerderheid rekening zou willen houden met Gods wetten, het dan goed zou gaan in ons land. Het ware natuurlijk te wensen en het zou gezegend kunnen worden. We moeten er zelfs voor ijveren, maar dat altijd in het besef dat het nooit ideaal zal worden in deze gebroken werkelijkheid. We belijden toch immers dat de zonde niet alleen de maatschappij doortrokken heeft, maar vooral het hart van de mens en dus ook het hart van iemand, die rekening wenst te houden met Gods Wet. Vanuit de wetenschap dat we vanuit onszelf niet instaat zijn om Gods wetten te houden moeten we er toch naar staan dat Zijn geboden in Nederland onderhouden worden, omdat God dat van ons vraagt. Deze wetenschap zal de SGP-er als het goed is ootmoedig en afhankelijk van Gods zegen maken. Ook hierin kunnen we veel van Eeuwout leren.

8.5 SCHULDVRAAG

Het is opmerkelijk dat Teellinck en met hem vele anderen, de schuld van het mislukken van zijn theocratische idealen allereerst bij de kerk zoekt. De leer was zuiver na 1619, maar er was geen leven overeenkomstig die leer. Al snel klaagde hij over nieuwe vreemde leringen. Wat dit betreft staat het er in onze tijd nog veel slechter voor. De kerk is verdeeld en het waarheidsgehalte van de Bijbel staat in veel kerken ter discussie. Hoe zou zo'n kerk een ethisch getuigenis over het huwelijk aan de overheid kunnen laten horen, wanneer ze zelf twijfelt aan het waarheidsgehalte van de Schriftgegevens over het huwelijk? Maar hebben ook de kerken die wel een zuivere leer willen handhaven geen schuld? Leeft men overeenkomstig de leer, gaat er wat uit van die kerken? Ook hier liggen de parallellen met de tijd van Teellinck.

8.6 KRITIEK

Overeenkomsten zijn er zeker te zien in de kritiek, die Eeuwout Teellinck kreeg en ook de SGP wel eens te verwerken krijgt. Velen meenden en menen dat de overheid overvleugeld zou worden door de kerk. In 8.2. hebben we al gezien dat dit onjuiste kritiek is. Teellinck werd tevens van gewetensdwang beticht. Dat verwijt treft de SGP ook wel eens. Deze partij zou Bijbelse normen willen opleggen aan anderen en andersdenkenden zouden moeten worden uitgeroeid. Zo wordt art. 36 van de NGB nogal eens uitgelegd door tegenstanders. De SGP interpreteert dit artikel 36 toch liever in die zin zoals Eeuwout Teellinck het ook zag: verkeerde meningen moeten bestreden worden en geen mensen. Er wordt door de SGP nooit iets dwingends opgelegd. Beslissingen worden er in ons land pas genomen wanneer er een meerderheid voor te vinden is. Pas wanneer er een SGP meerderheid zou zijn, zouden er inderdaad standpunten van deze partijd doorgevoerd worden. Maar zou dat bij een PvdA meerderheid ook niet gebeuren? Wat principe betreft zijn theocratische idealen bijvoorbeeld te vergelijken met socialistische denkbeelden. In beide gevallen wenst men dat er volgens hun normen in de maatschappij gehandeld zou worden.

8.7 TOCH THEOCRATISCHE IDEALEN

We hebben gezien dat Eeuwout Teelinck zijn theocratische idealen niet kwijtraakte. Hij bleef er voor strijden, ook toen zijn hoop op verbetering na 1619 de bodem werd ingeslagen. Dit beginsel verbindt hem het meest aan de SGP. Bij een beginsel kijkt men niet of de realisering van zo'n beginsel direct uitvoerbaar is in de praktijk. Het gaat bij een beginsel om hogere dingen. De SGP heeft nog dezelfde theocratische denkbeelden omdat het Gods eis is dat ieder mens Hem dient en Zijn geboden onderhoudt. Een aantal raadgevingen van Eeuwout Teelinck zijn dan nog steeds actueel. In de eerste plaats kan er bij de overheid op aangedrongen worden dat er naar Gods geboden geleefd moet worden. Ten tweede zullen we niet altijd moeten letten op de macht van het getal. Eén oprecht christen kan al veel doen, zeker bij de hogere overheden, merkt Teellinck op in De Wachter (48). In de derde plaats dienen we ons werk nuchter en getrouw te doen. Het is van Eeuwout bekend, dat hij door zo te werken veel indruk maakte (49). Ten vierde zal men in de praktische politiek voorzichtig moeten opereren en zich zorgvuldig moeten uitdrukken, anders wordt men snel verkeerd begrepen. Ten slotte kan er een situatie ontstaan waarin in de politiek praktisch handelen niet meer mogelijk is. Dan zal de nadruk moeten liggen op het getuigen. We moeten constateren dat een theocratisch ideaal in onze tijd menselijkerwijs gezien bijna niet verwezenlijkt kan worden. Die hoop kon Eeuwout Teellinck nog hebben. De SGP zit nog veel meer in het geweldige spanningsveld van enerzijds het onbereikbare van theocratische denkbeelden, namelijk: de eer van God. Hij is het waard om te streven naar een algehele reformatie onder het volk. Zijn eer moet ook nu nog de beweegreden zijn om te blijven strijden voor het ideaal van de heerschappij van het Woord over heel het volk.

NOTEN


1. Dit artikel is o.a. een verkorte weergave van een doctoraal-scriptie (Leiden 1988). Op grond van nader biografisch onderzoek kom ik tot een andere schrijfwijze van zijn naam dan Meertens, nl. Ecuwout Teellinck. Zie: D. v. Meeuwen, Eeuwout Teellinck, een zeventiende eeuwse politicus met theocratische idealen. (Scriptie reeks Stichting Regionale Geschiedbeoefening Zeeland, nr. 11 Middelburg 1991). Vergelijk: P.J. Meertens, "Eeuwoud Teellinck, de pamflettist van het Zeeuwse Piëtisme", Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis 28 (1936) 212-235. Meertens heeft als eerste wetenschappelijk onderzoek naar Eeuwout Teellinck gedaan. W.J. op 't Hof beschrijft hem vooral als vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie. Zie W.J. op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands 1598-1622 (Rotterdam 1987).

2. J. van der Haar, Schatkamer van de gereformeerde theologie in Nederland c. 1600-c. 1800 (Veenendaal 1987) 465-468. 465-468 W.J. op 't Hof, De bibliografie van de werken van Eeuwout Teellinck (Kampen 1988). W.J. op 't Hof, "Een onbekende editie van een werk van E. Teellinck", Documentatieblad Nadere Reformatie 15 (1991) 66-68. Hiermee komt het totaal aantal edities op 53.

3. J. Calvijn, Institutie IV, XX, 15 en 16, vertaling A. Sizoo.

4. J. Bohatec, Calvins Lehre von Staat und Kirche (Breslau 1937) 625.

5. Zie ook: W.J. op 't Hof e.a., Eeuwout Teellinck in handschriften (Kampen 1989).

6. Meertens, a.w., 212.

7. T. Brienen, e.a. "Nadere Reformatie, een poging tot begripsbepaling". Documentatieblad Nadere Reformatie 7 (1983) 109.

8. H.A. Enno van Gelder, Getemperde vrijheid (Groningen 1972) 9, 10, 11.

9. S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg, De bruid in de schuit. (Zutphen 1985) 32.

10. G. Groenhuis, De Predikanten (Groningen 1977) 15-18.

11. Enno van Gelder, Getemperde vrijheid, 5, 6. Ook: S. Groenveld e.a. De kogel door de kerk? (Zutphen 1979) 78.

12. J. Briels, De Zuidnederlandse immigratie (Haarlem 1978) 21, 22.

13. Knuttel 2257. In dit artikel worden de gebruikte pamfletten in de noten aangegeven met het Knuttel nummer (Kn.) Vgl. W.J. op 't Hof, Bibliografie werken Eeuwout Teellindk.

14. Joh. Uytenbogaert, Tractaet van 't Ampt ende Autoriteyt eener Hoogher Christelicker Overheydt in Kerckelicke saecken. ('s Graven-Haghe 1610) Kn. 1768, 117. Ook: J.Th. de Visser, Kerk en Staat II (Leiden 1926) 341-346.

15. Anderde Clachte der Kercke, Kn. 2446, 32-35. Ook: Enno van Gelder Getemperde vrijheid, 16.

16. Anderde Clachte der Kercke, Kn. 2446, 36, 25-31. Vgl. Uytenbogaert, Tractaet, Kn. 1768, 86, 87.

17. Bohatec, Calvins Lehre, 611-615. Ook: E. Conring, Kirche und Staat nach der Lehre der niederlandischen Calvinsten in der ersten Halfte des 17. fahrhunderts (Neukirchen 1965) 155, 156.

18. Kn. 2443, 17, 18. Ook: Philometor, Kn. 2257, 37-42.

19. Kn. 2439, 23, 24.

20. Notulen van de Staten van Zeeland, Rijksarchief Zeeland. (12 Nov. 1620) 270, 278.

21. Conring, Kirche und Staat, 155, 159. Bohatec, Calvins Lehre, 619.

22. Kn. 2792, 24, 77.

23. Ibidem 23.

24. W. van 't Spijker, e.a. De Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 (Houten) 1987 113-117.

25. Wrijfpunten tussen kerk en overheid bleven het patronaats-of collatierecht, approbatierecht en de politieke commissarissen. Voor het patronaatsrecht zie: C.A. Tukker, "Patronaatsrecht en protestantisering in de Hollandse Reformatie", Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 10 (1968) 130-148. Voor het approbatierecht zie: Conring, Kirche und Staat 168. Voor de commissarissen-politiek zie: De Visser, Kerk en Staat II4S5-4S9.

26. Groot, D.J. de. De reformatie en de staatkunde (Franeker 1955) 201-209.

27. G.Groenhuis, De Predikanten (Groningen 1977) 28. Ook: R.B. Evenhuis Ook dat was Amsterdam 1 (Amsterdam 1965) hoofdstuk V, vooral 329-338.

28. Kn. 3120, 36-39.

29. Ibidem, 3.

30. Kn. 3038, 26-28.

31. M/zpa, Kn. 3120, 33, 34.

32. Kn. 3607, fol. D4 ro.

33. De derde Wachter, Kn. 3607A, 22

34. Kn. 3120, 10, 14, 43.

35. Kn. 3626, fol. xxx 3 ra, 59, 43, 53, 18.

36. De derde Wachter, Kn. 3607A, fol. A2 ro - A3 vo

37. Een Hardt Bode, Kn. 3148, 5, 6.

Amos, ofte de Siender Israels, Kn. 3626, 43.

Kn. 3248, 75.

Derde Clachte der Kercke, Kn. 2516, 42-47

Achabs biddagh, Kn. 3248, 66, 117.

De tweede Wachter, Kn. 3607, fol. D4 ro.

43. Op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften, 621. Willem Teellinck, Noord-sterre, aanwijsende de rechte streecke van de waere godtsalicheydt. (Groningen 1642) fol x 2 ro- x 5 vo.

44. Meertens, "Eewoud Teellinck", 234.

45. J.T. van den Berg, "De Taak van de overheid met betrekking tot de kerk", in : H.G. Leertouwer e.a.. De verhouding kerk en staat (Info-serie 1988 LVSGS) 36-48.

46, Men leze hiervoor de bijdrage van G. Roos, "Moet de kerk zich met politiek bemoeien gezien de actuele situatie? ", in: H.G. Leertouwer e.a., a.w. 19-35.

47. G. van den End, Guiljelmus Saldemis (1627-1694). Een praktisch en irenisch theoloog uit de Nadere Reformatie (Leiden 1991) Hfdst. 6 + 7.

48, Kn. 3606, fol. C vo - 2 C2 ro.

W. Teellinck, Noord-sterre, fol. x 2 ro- x 5 vo. Willem Teellinck geeft aan dat ieder op het kantoor van Eeuwout ervan overtuigd was, dat hij helemaal in dienst van het land wilde staan, en niet zichzelf zocht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1991

Zicht | 38 Pagina's

De actualiteit van Eeuwout Teellincks  theocratische idealen

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1991

Zicht | 38 Pagina's