Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Contra-revolutionair en anti-revolutionair in de negentiende eeuw: hetzelfde en toch verschillend

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Contra-revolutionair en anti-revolutionair in de negentiende eeuw: hetzelfde en toch verschillend

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bekende dichter en denker Willem Bilderdijk wordt wel de vader van de contra-revolutionaire richting genoemd. Groen van Prinsterer staat bekend als de voorman van de anti-revolutionaire richting. Wat is het verschil tussen deze ogenschijnlijk hetzelfde lijkende termen: anti-revolutionair en contra-revolutionair? Dit is niet alleen interessant om historische redenen.

1. BETEKENIS VAN DE BEGRIPPEN

Ook nu nog worden beide woorden gebruikt. Zo oordeelde onlangs nog een GPV-commissie dat de visie van de SGP op de verhouding tussen kerk en staat blijk geeft van een conservatisme "dat eerder contra-revolutionair dan anti-revolutionair van aard is" (1).

Als we negeren welke betekensinhouden de geschiedenis in deze twee combinaties heeft gelegd, is het niet duidelijk wat de verschillen zijn tussen de woorden contra en anti. Hoewel 'anti' afkomstig is uit het Grieks, terwijl 'contra' een Latijns woord is, wordt in de woordenboeken van beide 'tegen' als belangrijkste betekenis genoemd. Wel is het zo dat 'anti' ook kan betekenen, 'in de plaats van'. Dat zou erop kunnen duiden dat anti-revolutionair als term ook een oorspronkelijk, positief gedachtengoed in zich bevat, dat in plaats van het revolutionaire kan worden gesteld. Bij contra-revolutionair als term zou het verband tussen de Revolutie en de eigen opvattingen intiemer zijn.

Verder is het zo dat de term contra-revolutionair ook gebruikt kan worden ter aanduiding van een aanhanger van een beweging die een contra-revolutie wil bewerkstelligen, terwijl dit bij een anti-revolutionair een minder voorstelbare betekenis is.

Het gevaar is echter dat we gezien de opvattingen van contra's en anti's de verschillen achteraf gaan invullen als behorend tot het wezen van die termen. Wanneer we het puur taalkundig gezien in de oorspronkelijke betekenis moeten we echter constateren dat we op nauwelijks of geen serieus verschil van betekenis stuiten. Da Costa wist het al, want hij schreef aan Groen van Prinsterer: "Hieruit blijkt het alvermogen van de usantie: Verba valent usu. De woorden krijgen hun betekenis door het gebruik. Anders zou er tussen anti en contra-revolutionair hoegenaamd geen verschil zijn." Groen van Prinsterer haalde deze uitspraak meermalen met instemming aan (2).

Daarom willen we nu juist op dat gebruik in dit artikel verder ingaan, om zodoende tot een meer omlijnde betekenisinhoud van deze termen te komen. In de eerste plaats zal daartoe aandacht worden besteed aan het ontstaan van het verschillende gebruik van de termen contra-en anti-revolutionair als aanduiding voor verschillende nederlandse protestants-christelijke staatkundige opvattingen in de negentiende eeuw. Hiervoor komen we terecht bij Bilderdijk, Da Costa en Groen van Prinsterer.

In de tweede plaats zal worden aangegeven wat men later - na de voortgaande ontwikkeling van anti-en contrarevolutionairen - als verschilpunten naar voren bracht.

Tenslotte wil ik de gesignaleerde verschillen en de verhouding tussen contraen anti nader bespreken en samenvatten.

2 HET ONTSTAAN VAN DE VERSCHILLEN

2.1 Bilderdijk, contra-revolutionair

De veelzijdige dichter en geleerde Willem Bilderdijk (1756-1831) was in weerwil van zijn eigenaardigheden, gebreken en tekortkomingen in het begin van de negentiende eeuw één van de weinige principiële opponenten tegen de revolutionaire geest van zijn tijd, zoals die ook tot uitdrukking kwam in het staatsrecht. Fel hekelde Bilderdijk de revolutionaire staatkundige theorieën en praktijken van zijn dagen; niet alleen in zijn poëzie, maar ook in verhandehngen (3) en brieven. Bilderdijks staatkundige opvattingen zijn later als contra-revolutionair gekarakteriseerd.

Wat was er zo opvallend in zijn opvattingen? Tegenover de volkssouvereiniteit beleed Bilderdijk dat de oorsprong van het staatsgezag alleen bij God ligt. De overheid was voor hem geen resultaat van een maatschappelijk verdrag, maar een Goddelijke instelling. De mening van het volk mocht van Bilderdijk niet het richtsnoer van de regering zijn. Als meest natuurlijke en ideale re­ geringsvorm zag hij de monarchie. Zoals de vader een huisgezin leidt, zo leidt een koning zijn volk. De macht van de regeerder wilde Bilderdijk niet beperkt laten worden door de grondwet, de ministers, of de rechten van de burger; slechts de gebondenheid van de koning aan Gods wet betekende een inperking van zijn bevoegdheid. Zeer wezenlijk was voor Bilderdijk de gedachte van het drievoudig snoer. Al in de vroege poëzie van de veelzijdige dichter lezen we dat hij wilde zijn: "met hart, met mond, met pen en rechterhand, getrouw aan God, Oranje en 't Vaderland" (4). Met lede ogen had hij in 1795 meegemaakt hoe kerk en staat werden gescheiden, en hoe de overheid geacht werd neutraal te zijn.

Tenslotte is nog karakteristiek voor Bilderdijks staatkundige gedachtengoed dat hij een grote argwaan had voor organisaties en politieke participatie. Organisaties, verenigingen, beschouwde hij als uiting van blinde drift en hoogmoed; verenigingen moeten "geestelijk, innerlijk, volstrekt niet uiterlijk" (5) zijn. Ten opzichte van een staat die niet voldoet aan zijn christelijke kenmerken, nam Bilderdijk een compromisloze houding in: "Wij moeten of leden van een christenstaat, of wij moeten vreemdelingen in den staat zijn; ik zie geen midden" (6). Stemmen noemde hij 'usurperen in de volkssouvereiniteit', en "waar de staat geen christendom heeft, waarschouw ik mijn kind, nooit deel te nemen, maar zich als vreemde in 't land aan te merken" (7).

Deze gedachten probeerde Bilderdijk ook over te dragen op de studenten die tussen 1817-1827 zijn Leidse privaatcolleges volgden. Deze lessen handelden over de geschiedenis van het vaderland, en waren ondermeer bedoeld om het staatsrecht toe te lichten. Tot de studenten die enige van zijn lessen volgden, behoorden ook Isaac da Costa (1798-1860) en Groen van Prinsterer (1801-1876).

2.2 Groen van Prinsterer: anti-revolutionair, niet contra-revolutionair

Groen van Prinsterer, die bepaald niet was opgegroeid in een omgeving waarin de revolutiegeest kritisch werd bezien, volgde de colleges van Bilderdijk met belangstelling, maar behield een kritische afstand. Al werd er door het onderwijs van Bilderdijk middellijkerwijs bij hem de kiem gelegd voor een antithetische houding tegenover de geest van de tijd (8). Die tijdgeest kwam politiek-theoretisch ondermeer tot uiting in het uitgangspunt van de volkssouvereiniteit. Het is het jaar 1829, een roerige tijd met een revolutionaire atmosfeer, waarop Groen van Prinsterer zijn definitieve keuze voor een anti-revolutionair standpunt dateerde: "In 1821 ben ik toehoorder van Bilderdijk geweest. In 1828 gematigd liberaal. Nagenoeg met de conservatieven (...) homogeen. Eerst in 1829 werd ik in de atmosfeer der Revolutie antirevolutionair (9), terwijl ik de contra-revolutionaire velleïteiten (opwellingen die tot weinig leiden, cvds) vermeed en bestreed" (10).

Tégen de Revolutie ging hij zich keren, door hem eens gedefinieerd als "de stelselmatige omkeering van begrippen, waardoor, in plaats van de ordeningen Gods, de eigenwijsheid en willekeur van den mensch ten grondslage van Staat en Maatschappij van regt en waarheid, gelegd wordt" (11). De Franse Revolutie was van déze Revolutie volgens Groen van Prinsterer een belangrijke uiting: hierin is zij zeer duidelijk openbaar geworden. Sinds die tijd heeft de Revolutie de Europese staatkunde in haar greep gehouden. De Revolutie is dus, niet een belangrijke historische gebeurtenis, maar 'de valsche wijsbegeerte, uit het ongeloof ontstaan, toegepast op het staatsrecht'.

Anti-revolutionair noemde Groen zich, daarmee zich afgrenzend van het staatkundig gedachtengoed van Bilderdijk, dat hij als contra-revolutionair betitelde. Waarom koos Groen ervoor zich als anti-revolutionair te karakteriseren, en Bilderdijk als contra-revolutionair? Wat zag hij als de verschillen? In zijn Ongeloof en Revolutie (1847) wees Groen erop dat hij in tegenstelling tot Bilderdijk niet de monarchie als het hoogste beginsel nam. En voorts dat hij van contra-revolutie een afkeer had, terwijl Bilderdijk "tot bedwang van het kwaad naar middelen [zou] hebben kunnen grijpen, die ik althans van revolutionairen oorsprong en strekking niet gaarne vrijpleiten zou" (12). Geen contra-revolutie wilde Groen, en daarom in deze zin geen contra-revolutionair heten, maar wel stelling nemen tégen de Revolutie, anti-revolutionair zijn!

In 1866 herhaalde Groen in zijn Aan de Kiezers dat hij niet tot de Bilderdijkse school behoorde in die zin, dat hij een ijveraar voor het koningsschap zou zijn als de enige wenselijke regeringsvorm (13). Groen wilde nadrukkelijk niet als bestrijder van het constitutionele staatsrecht worden gezien.

In de laatste serie van de Nederlandsche Gedachten (1873) kwam herhaalde malen het verschil tussen contra-en anti-revolutionair naar voren: "Van Contra-revolutie of Reactie, zoodra ik haar eigenlijke strekking begreep, had ik steeds een afkeer. (..) Dit evenwel weet ik, dat mijn getuigenis, van 1829 af een streven geweest is, met christelijk-historisch kompas, naar vooruitgang, niet naar terugkeer.." (14). In een ander nummer sprak Groen eveneens over de contra-revolutionaire of reactionaire partij als onderscheiden van de antirevolutionaire denkwijs (15). Dit nadrukkelijk onderscheid maakte hij naar aanleiding van een opmerking in de Tweede Kamer van het conservatieve lid Wintgens, die sprak over de anti-revolutionairen als behorend tot de school van Bilderdijk. (Het verschil tussen anti-revolutionair en contra-revolutionair is in 1873 dus al in de Kamer aan de orde geweest!) Met alle respect die Groen voor Bilderdijk had, kon hij echter stellen: "Van Bilderdijkianisme was bij mij geen zweem. Door deze contra-revolutionaire felheid ben ik niet medegesleept" (16).

2.3 Da Costa, van contra-revolutionair tot anti-revolutionair

Da Costa kon dit niet zeggen. In tegenstelling tot Groen van Prinsterer was de jonge Da Costa aanvankelijk zeer onder de indruk van Bilderdijks denkbeelden. Hij betoonde zich in zijn Bezwaren tegen den Geest der Eeuw (1823) een trouw epigoon. Zo bestreed ook hij in scherpe bewoordingen de constitutie en de organisatie, kwam hij op voor de monarchie en betwistte hij de gebondenheid van de koning aan de Grondwet.

Maar na verloop van tijd ging Da Costa afstand nemen van wat hij contra-revolutionaire denkbeelden noemde: hij ontwikkelde zich tot anti-revolutionair (17). Niet in het minst door toedoen van Groen van Prinsterer, die schreef dat Da Costa zelf meermalen heeft erkend dat "de beslistheid mijner antirevolutionaire denkwijs tot wijziging ook van zijn vroeger ontra-revolutionair standpunt heeft medegewerkt" (18).

Het was in 1843 dat Da Costa in zijn Rekenschap van Gevoelens verantwoording aflegde van zijn omkeer. Vroeger wilde hij terug­ keer naar een vroegere toestand, nu zocht hij genezing van het kwaad, ook op staatkundig gebied, meer in de voortgang naar een nieuwe toekomst, zo stelde Da Costa.

Hij beschreef zijn wijziging 'in de toepassing mijner beginselen' later nog eens uitvoerig in een Brief aan Groen van Prinsterer, gedateerd 11 november 1852, waarin hij schreef:

"Die wijziging laat zich met een enkel woord formuleeren: het is de overgang van het contra-tot het anti-revolutionaire standpunt geweest." Verderop in de brief beklemtoonde hij als essentieel verschil de opvattingen betreffende de wijze van bestrijding van revolutionaire theorieën en wetenschap. Als contra-revolutionair wilde hij terugkeer naar een vroegere toestand; in naam van een heilig beginsel het revolutionair 'ziekteproces' met geweld verstoren, zijn houding tegen al het revolutionaire was louter antithetisch. Hij was het echter anders gaan zien, en anti-revolutionair geworden: "De leiding Godts sinds dertig jaren heeft ons kunnen overtuigen dat geen afschaffing van Constitutiën, geen formeel herstel van een Gereformeerden Staat en Kerk, ons hier het historische, daar het echt geestelijke beginsel kan weder geven; maar dat de vijand overwonnen, althands bestreden kan en moet worden op zijn eigen terrein, en dat alzoo de wegen van Hem worden voorbereid; die nimmer in het voorledene als zoodanig, maar bij wege alleen van herleving in een nieuwe toekomst herstelt" (19). Op 15 februari van datzelfde jaar had hij al met andere woorden in een brief aan Groen over hetzelfde onderwerp geschreven geschreven: "Leven is beweging, is ontwikkeling, geen stilstaan, geen achteruit gaan. Op politiek terrein is dit het beginsel der antirevolutionnaire richting tegenover de contra-revolutionnairen" (20).

3. CONTRA-EN ANTI-REVOLUTIONAIR: VOORTZETTING VAN DE VERSCHILLEN

3.1 Kenmerken van contra-revolutionairen volgens anti-revolutionairen

De anti-revolutionaire gedachten werden ook in de Tweede Kamer tot uitdrukking gebracht. Groen van Prinsterer werd in 1849 in de Tweede Kamer gekozen. Aanvankelijk was er slechts sprake van een anti-revolutionaire richting, zonder een uitdrukkelijke partij-organisatie; in 1878 kwam het tot de vorming van een anti-revolutionaire partij.

Het gaat er in dit artikel niet om uitgebreid in te gaan op allerlei ontwikkelingen en controverses binnen en tussen de contra-en de anti-revolutionaire beweging. Maar het doel is slechts om een verkenning te bieden van de essentiële inhoudehjke verschillen tussen contra-en anti-revolutionairen in de negentiende eeuw. Daarom zal nu verder samengevat worden welke kenmerken van de contra-revolutionairen door de anti-revolutionairen in de literatuur van het einde van de negentiende en in de twintigste eeuw zijn genoemd. Daarbij zal van elk verschil een karakteristiek voorbeeld worden gegeven.

Allereerst verweten de anti-revolutionairen de contra-revolutionaren een reactionaire gezindheid, het zoeken van het ideaal in het verleden, "...een reactionaire, contra-revolutionaire instelling tegenover de werkelijkheid" (21).

In de tweede plaats benadrukken zij dat de contra-revolutionairen de Franse Revolutie zagen als een explosie van goddeloosheid, waarvan niet alleen de beginselen, maar ook alle resultaten bestreden moeten worden. "Contrarevolutionair is een reactie tegen hetgeen nu eenmaal feitelijk door de Revolutie tot stand kwam. In tegenstelling daarmee doelt Antirevolutionair uitsluitend op verzet tegen het valsche beginsel, dat in 1789 zich baan brak" (22). Nog een citaat waarin de twee genoemde kenmerken in één adem genoemd worden: "Tegen alles wat de Revolutie gewrocht had was men [= de contra-revolutionair] vijandiggezind en velen eischten terugkeer, met name tot de verhouding tusschen Staat en Kerk, zooals die in de vorige eeuwen was geweest. Maar daarnaast was er de anti-revolutionaire richting, die op ieder terrein den geest der revolutie bekampte, maar tegelijk ook eiken conservatieven zuurdesem wilde uitzuiveren" (23).

Contra-revolutionair bij uitstek achtte de anti-revolutionair ook de zeer negatieve visie op de constitutie en het ideaal van een absolute monarchie. "De tegenstelling tussen Bilderdijk en Groen van Prinsterer moet voornamelijk gezocht worden in hunbeider verhouding tot de grondwet", zo luidde een stelling bij een proefschrift over de geschiedenis van de anti-revolutionaire partij (24). "Zoo valt bij hen [de contra-revolutionairen] bv. een bepaalde tegenzin tegen het parlementaire stelsel op te merken. En terwijl zij sterken nadruk leggen op cle subordinatie van het volk, hoort men hen slechts sporadisch pleiten voor de volksvrijheden" (25).

Voorts wezen de anti-revolutionairen erop dat de contra's desnoods revolutionaire middelen wilde gebruiken om hun idealen te bereiken. "Men vatte het verschil goed in het oog. De contrarevolutionair wil, desnoods met revolutionaire middelen, den toestand van het verleden heroveren. A tort et a travers moet alles gemodelleerd worden naar de tijden vóór het uitbreken van de groote omwenteling" (26).

Vervolgens wordt als contra-revolutionair kenmerk genoemd dat zij afkerig zijn van organisaties en de voorkeur aan individuele handelingen geven. " Ook dit was een trek van het contra-revol. beginsel. Bilderdijk wilde van geen organisatie weten. Geen leger. De Heere roept de Zijnen één voor één" (27).

Contra-revolutionair werd het ook genoemd om afkerig te zijn van positieve actie (28); '..in een contra-revolutionair veroordelen van alle positieve actie' en te leven in een droomwereld met weinig realiteitszin: "Groen van Prinsterer leidde het Réveil uit dezen contrarevolutionaire droom in een antirevolutionair aansluiten aan de werkelijkheid" (29).

3.2 Afwijkingen van de anti-revolutionairen volgens de contra-revolutionairen

Maar het contra-revolutionaire geluid was met Bilderdijk niet uitgestorven. Zo werd het gedachtengoed van de kring rond de Utrechtenaar Bernhardi (door Groen de Utrecht-Datheensche richting genoemd) steevast als contrarevolutionair aangeduid. Hun opvattingen waren gevormd onder invloed van het staatkundige denken van Bilderdijk en de theologische accenten van Kohlbrugge. Bernhardi ventileerde zijn opvattingen in de periodiek De Zamenspraken, die van 1859-1873 met een oplage van ca. 20.000 exemplaren verscheen. In zijn samenspraken voer Bernhardi keer op keer uit tegen de stellingnames van Groen en de anti-revolutionairen.

De meningsverschillen tussen de anti-revolutionairen en de kring rond Bernhardi in de tweede helft van de negentiende eeuw moeten worden gezien tegen de achtergrond van de staatkundige ontwikkelingen van die tijd, waarin - met name sinds de Grondwetswijziging van 1848 - een ontwikkeling van een autocratische monarchie naar een parlementaire democratie zich voltrok. De geschillen tussen contra's en anti's kwamen met name tot uitdrukking in de houding ten aanzien van de revolutionaire verworvenheden, zoals die in de Grondwet van 1848 tot uitdrukking waren gekomen. Bernhardi vond dat het ging om de keuze voor de theocratie of de democratie: God regeert of het volk regeert. Hij koos voor de patriarchale regeringsvorm en achtte een staatsgreep van de koning gerechtvaardigd; hij maakte zich ook sterk voor de positief-christelijke overheidsshool. Daarentegen keerde hij zich - in tegenstelling tot de anti-revolutionairen - tegen de constitutie, tegen de staatsrechtelijke gelijkstelling van gezindheden, tegen onvoorwaardelijke actieve deelname in de politiek. De breuk tussen anti-revolutionairen en contrarevolutionairen wordt in de jaren zeventig van de negentiende eeuw definitief bezegeld wanneer A. Kuyper de leiding krijgt in de anti-revolutionaire beweging en hij de sinds enige jaren bestaande voorzichtige toenadering tot Rome verder uitbouwt en een principiële fundering gaat geven van de coalitiegedachte (30).

4. DE VERHOUDING EN DE VERSCHILLEN TUSSEN ANTI-REVOLUTIONAIR EN CONTRA-REVOLUTIONAIR

4.1 Drie fasen in de verhouding tussen anti's en contra's

De verhouding tussen anti-revolutionairen en contra-revolutionairen moet mijns inziens worden gezien in drie fasen: een ontwikkeling van gewijzigde voortzetting via concurrentie naar definitieve breuk. Ik poog ze summier te schetsen.

Aanvankelijk was er nog geen sprake van gelijktijdige, maar verschillende houdingen tegenover de Revolutie. Voordat Groen van Prinsterer zijn anti­ revolutionaire visie uiteenzette, was er immers alleen maar het contra-revolutionaire gedachtengoed van Bilderdijk. Juist mede in reactie op deze contra-revolutionaire opvattingen moeten Groens opvattingen worden verstaan. We zien dat de felheid van de confrontatie tussen geloof en revolutie alleen al door het tijdverloop langzamerhand was overgegaan in een meer gematigde verhouding. Het gedachtengoed van Bilderdijk, die ook het tijdperk voor de Revolutie persoonlijk heeft meegemaakt, was in veel opzichten direct negatief geladen door de confrontatie met de Franse Revolutie. Hoe langer de situatie voortduurde, hoe meer echter de ontstane situatie gezien ging worden als de onomkeerbare loop der dingen. In dit licht van voortgaan met verandering was het ook dat de anti-revolutionair Brummelkamp eens schreef dat Bilderdijk moet worden gezien als de Luther, en Groen van Prinsterer als de Calvijn van de anti-revolutionaire beweging in ons land (31). Groen van Prinsterer wilde echter bewust geen contra-revolutionair heten, omdat hij afstand wilde nemen van elk streven naar een contra-revolutie en een absolutistische monarchie. De term 'contra-revolutionair' lijkt er dan ook in eerste instantie bij uitstek op toegesneden om juist Bilderdijks gedachtengoed te omvatten, voorzover diens opvattingen niet overeenkomen met Groen's anti-revolutionaire gedachtengoed. Bilderdijks visie op activisme en organisatie, zijn mening over monarchie en constitutie, het is allemaal contra-revolutionair gaan heten, voor zover het niet door de latere anti-revolutionaire traditie is overgenomen.

Als na Groen's vertolking van een anti-revolutionaire visie elk contra-revolutionair geluid was weggeëbd, had men kunnen zeggen dat de contra-revolutionaire richting niet meer dan een wegbereider was van de anti-revolutionaire. Maar dit was niet het geval: het contra-revolutionaire geluid bleef bestaan, ontwikkelde zich verder. En daarom is er sprake van een nieuwe fase in de verhouding tussen anti en contra: een ontwikkeling tot concurrentie. Anti en contra worden twee naast elkaar bestaande varianten van een politieke houding. Het lijkt met name Da Costa geweest te zijn die druk op Groen heeft uitgeoefend om de anti-revolutionaire positie fundamenteler af te grenzen tegenover de contra-revolutionairen, en een eigen koers te varen (32). De betiteling anti-revolutionair vond hij - in tegenstelling tot Groen - ook niet zo gelukkig, namelijk te negatief. Het 'Niet terugkijken, maar vooruitzien' wordt steeds meer en steeds weer hét fundamentele verschilpunt in de anti-revolutionaire optiek.

Telkens weer wordt herhaald: de reactionaire contra-revolutionairen willen niet alleen de geest, maar ook alle vruchten van de Revolutie bestrijden. Maar de anti-revolutionairen richten zich niet op het verleden, maar verwachten het van de toekomst: bestrijden wel de geest, maar niet alle vruchten van de Revolutie.

Vervolgens zien we dat de anti's en contra's steeds verder uiteen worden gedreven door de staatkundige ontwikkelingen richting een parlementair stelsel en gelijkstelling van gezindheden. Bij de contra's zien we een heftig verzet, bij de anti's een voorzichtige acceptatie.

Tenslotte komt het tot een definitieve breuk tussen de contra's en de anti's. De anti-revolutionairen zijn vanuit de actievere politieke praktijk eerder genegen tot compromissen en accepteren steeds meer de neutrale staat als staatkundige realiteit. De keuze voor democratie of theocratie, de gewenste verhouding tussen kerk en staat wordt in contra-revolutionaire ogen meer en meer het centrale geschilpunt.

Als geestelijke achtergrond krijgt in de contra-revolutionaire stroming het vreemdelingsschap en de lijdzaamheid nadruk, terwijl in de anti-revolutionaire visie de actieve heiliging en de cultuuropdracht meer accent krijgt. De contra-revolutionairen, die sterk de nadruk legden op het het protestants karakter van Nederland en het drievoudig snoer: God, Nederland en Oranje, komen definitief tot een breuk met de anti-revolutionairen wanneer Kuyper de leiding van de anti-revolutionairen overneemt en de samenwerking met Rome intensiveert.

4.2 Verschilpunten tussen de contra-en de anti-revolutionairen

Tot slot van dit artikel wil ik nog de belangrijkste verschilpunten tussen de (eind)negentiende eeuwse contra-en anti-revolutionairen samenvatten. We spreken daarbij over ideaaltypen van anti's en contra's; natuurlijk waren er vele tussenfiguren.

Als eerste verschilpunt moet de theologische achtergrond worden genoemd. De contra-revolutionair benadrukt dat politiek maar al te snel een vleselijke zaak is, waar de mens zelf aan het werk is, in plaats dat hij het van God verwacht. Vreemdelingsschap en lijdzaamheid zijn kernwoorden tegenover de anti-revolutionaire beklemtoning van actieve heihging en de cultuuropdracht.

De verschillende theologische achtergrond leidt dus tot een verschillende visie op organisatie, politieke participatie en 'positieve actie'.

Die verschillen worden nog versterkt door een verschillende visie met betrekking tot de staatkundige vormgeving, zoals die in de negentiende eeuw zich heeft ontwikkeld tot parlementaire democratie. De anti-revolutionair kan het voorzichtig accepteren, de contra-revolutionair wijst het fundamenteel af: hij moet niets hebben van de Grondwet en ziet zijn monarchale ideaal aangetast: de koning heeft niets meer te zeggen. Maar de koning is meer gebonden aan God dan aan de Grondwet: hij mag volgens de contra-revolutionair de macht weer naar zich toe trekken.

Een volgende verschilpunt betreft de normering van het overheidsoptreden. De contra-revolutionairen zien de overheid ook gebonden aan de eerste tafel van Gods Wet: de gereformeerde godsdienst moet worden gehandhaafd (geen samenwerken met Rome), er moet een samenwerken van kerk en staat zijn, een theocratische verhouding. De anti-revolutionairen hebben ook als ideaal een christelijke staat, maar vonden dat er een vrijheid van godsdienstig belijden binnen zekere grenzen moet worden getolereerd. De neutrale staat moet als staatkundige realiteit worden aanvaard. Roomsen en protestanten moeten gezamenlijk een front vormen tegenover het ongeloof. De staatkundige praktijk vraagt om compromissen, door de contra-revolutionairen gekwalificeerd als beginselverkwanselingen.

Tenslotte hebben de contra-revolutionairen als ideaal het tijdperk van voor de Revolutie. Sinds de Revolutie is er alleen nog maar verval geweest. Vooruitgang kan worden bereikt door terugkeer tot de situatie voor de Omwenteling. De zeventiende eeuw wordt als de ideale tijd gezien. De antirevolutionair zag dit niet als zo'n ideale tijd. Kerk en staat waren er vaak veel te veel aan elkaar verbonden. Het is juist een van de goede vruchten van de Revolutie dat er geen 'staatskerk' meer is. Geen goed anti-revolutionair zal hierom treuren. De Revolutie is zo ook als instrument in Gods hand gebruikt om enige positieve zaken te verwezenlijken. Het ideaal moet niet in het verleden liggen, maar in de toekomst. 'Niet achteruitzien, maar vooruitkijken!', is het anti-revolutionaire devies.

NOTEN


1. Zie Ons Burgerschap 45 (1992) nr. 3, p. 47.

2. G. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, dl. V, no. 27 (28 October 1873), p 209 en no. 28 (6 november 1873) p. 248. Groen citeert uit de Brieven van Da Costa, dl II, p. 221.

3. Zie o.m. zijn 'Korte ontwikkelingen van de gronden van het natuurrecht' in: Verhandelingen ziel- zede- en rechtsleer betreffende, Leiden, 1821, en zijn De Bezwaren tegen de Geest der Eeuw door Mr. L da Costa toegelicht, Leiden, 1823.

4. 'Mijn Leus' (1784) in; De dichtwerken van Büderdijk, dl. VIII, Haarlem, 1856-1859, p. 379.

5. 'Aan I. da Costa' (1823) in: Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, dl. IV, Amsterdam, 1836- 1837, p. 114,

6. 'Aan 1. da Costa' 0824) in: Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, dl. !V, Amsterdam, 1836- 1837, p. 163.

7. Zonder vindplaats geciteerd bij: J.C. Rullmann, 'Da Costa in zijn betekenis voor de Anti-revolutionaire Partij', in: Anti-Revoluhonaire Staatkunde 3 (1926), p. 271.

8. Zie hierover o.m.: C. Tazelaar, 'Bilderdijks invloed op Groen', in: Stemmen des Tijds (1911), p. 28/37 en J.L. van Essen, 'Bilderdijk en Groen van Prinsterer', in: Een ziel van vuur, Leiden, 1992, p. 9-19.

9. Opmerkelijk is dat G.J. Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, Goes 1977^, p. 32, stelt: 'Anti-revolutionair was Groen in 1829 nog niet'. Schutte hanteert hier de term antirevolutionair dus als waarde-oordeel, waarbij de term wordt ingevuld vanuit de latere ontwikkelingen.

10. G. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten dl. V, no. 27 (28 oktober 1873), p. 211.

11. G. Groen van Prinsterer, Ter nagedachtenis van Stahl, Amsterdam, 1862, p. 17/18.

12. G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie, Kampen, 1922, p. 40.

13. Aangehaald door P.A. Diepenhorst, Groen van Prinsterer, Kampen, 1932, p. 68.

14. G. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, dl. V (1873), p. 66.

15. G. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, dl. V, no. 27 (28 October 1873), p. 209.

16. G. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, dl. V, no. 32 en 33 (2 december 1873), p. 250.

17. Zie J.C. Rullmann, a.w. 1926, p. 165 e.v.; p. 225 e.v. en K. van Walsem, De chaos en het licht. Da Costa's ontwikkeling van 1823 tot 1860 en zijn laatste tijdzang. Houten, 1989.

18. G. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, dl. V, no. 8/9 (20 juni 1873), p. 66.

19. Brieven van Mr. Isaac Da Costa dl. II, Amsterdam, 1872-1876), p. 105 e.v. Geciteerd uit: Van Walsem (1989), p. 104/105.

20. Deze en andere fragmenten uit de brieven van Da Costa aan Groen van Prinsterer zijn als bijlage II opgenomen in Van Walsem, a.w., p. 103 t/m 105.

21. H. de Wilde, Niet afgeweken. Mr. G. Groen van Prinsterer en de anti-revolutionaire partij. z.p. 1899, p. 17.

22. J.C. Rullmann n.a.v. het woord 'anti-revolutionair" in de Christelijke Encyclopaedie dl. I, Kampen, 1925, p. 134.

23. M. van Grieken, 'De A.R. partij calvinistisch, niet kerkelijk', in: Schrift en Historie (1928), p. 248. Heel karakteristiek is ook H. de Wilde, De Anti-revolutionaire Partij en haar Program van Beginselen, z.p., 1915, p. 59 t/m 61.

24. J.C. van der Does, Bijdrage tot de geschiedenis der wording van de christelijk-historische of anti-revolutionaire partij. Amsterdam, 1925. Stelling UI.

25. H. Colijn, Saevis tranquillus in undis. Toelichting op het anti-revolutionair beginselprgram. Amsterdam, 1934, p. 1.

26. J.C. Rullmann, a.w., 1926, p. 168, 169. Zo behandelde ook A. Kuyper in zijn Ons program (1879) de contrarevolutionaire richting onder het opschrijft 'geen staatsgreep', Hilversum, 1907, p. 121.

27. J. van Lonkhuyzen, Hermann Friedrich Kohlbrugge en zijn prediking in de lijst van zijn tijd, Wageningen, 1905, p. 30 (noot).

28. J. van Lonkhuyzen, a.w., p. 258.

29. J. van Lonkhuyzen, a.w., p. 27.

30. Zie W. van der Zwaag, fean Louis Bernhardt. Een leketheoloog uit de school van Kohlbrugge en Bilderdijk, Houten, 187, p. 186. In dit boek worden uitgebreid de ontwikkelingen van de contra-revolutionaire beweging en hun controversen met de anti-revolutionairen besproken.

31. A. Brummelkamp jr., 'Bilderdijks betekenis voor ons nationale leven', in: Bilderdijk, Da Costa en andere opstellen, Leiden, 1894, p. 65.

32. Hierop wijst W. Aalders, Theocratie of ideologie, Den Haag, 1977, p. 197.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992

Zicht | 44 Pagina's

Contra-revolutionair en anti-revolutionair in de negentiende eeuw: hetzelfde en toch verschillend

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992

Zicht | 44 Pagina's