Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee eeuwen revolutiedenken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee eeuwen revolutiedenken

30 minuten leestijd

Een beschouwing over de revolutie naar aanleiding van de ineenstorting van de marxistische ideologie

Het revolutiedenken heeft op tal van terreinen, van de politiek tot het onderwijs en de kerken, de tijdgeest beheerst. Tussen de Franse Revolutie en de marxistische revoluties heeft de moderne mens en de samenleving zich opgemaakt tot emancipatie, tot bevrijding van God en gezag. Wat heeft Groen van Prinsterer met Marx te maken?

De Revolutie die door de eerste in haar beginselen werd bestreden, werd door de tweede aan de massa verkondigd, in een publiek manifest! Met één jaar verschil publiceerden zij Ongeloof en Revolutie en het Kommunistisch Manifest (samen met Engels), resp. in 1847 en 1848. Door H. Smitskamp werd Ongeloof en Revolutie ooit Groens 'anti-communistisch manifest' genoemd (1).

In dit artikel wil ik Groen en Marx met elkaar vergelijken, de eerste als de bestrijder van het atheïstische en anti-historische karakter van de revolutie, de tweede als de fervente verbreider van de revolutie, dat wil zeggen de poging om de geschiedenis naar de hand van de mens te zetten, in een poging om het rijk der vrijheid zelf te realiseren.

Smitskamp constateerde tussen de werken van Groen en Marx een treffende overeenkomst, wijzend onder meer op de hartstochtelijke overtuiging waarmee beide geschriften zijn geschreven. Zij beiden stelden tegenover het optimistische vooruitgangsgeloof de toespitsing van tegenstellingen tot een gewelddadige crisis. Beiden zagen de geschiedenis ook als het strijdtoneel tussen klassen en beginselen, resp. van historisch materialisme (Marx) en historisch idealisme (Groen), aldus Smitskamp (2).

Volgens H.E.S. Woldring en D.Th. Kuiper zou er echter meer reden zijn om te spreken van een 'antirevolutionair manifest'. Volgens deze auteurs reflecteerde Groen niet op het geschrift van Marx, maar richtte hij zijn betoog tegen de ongeloofstheorie van de Franse Revolutie. Groen was ten diepste een anti-revolutionair, aldus Woldring en Kuiper (3).

ONGELOOFSTHEORIEËN

In ieder geval moeten we het gemeenschappelijke van de Franse en de latere marxistische revolutie beschouwen in hun aard van ongeloofstheorieën. Ze zijn beide voorbereid door woord en daad. Bekend mag worden voorondersteld dat Groen de Franse Revolutie primair zag als een 'omkering van denkwijze en gezindheid'.

Die Revolutie is 'de stelselmatige omkeering van begrippen, waardoor, in plaats van de ordeningen Gods, de eigenwijsheid en willekeur van den mensch ten grondslage van Staat en Maatschappij van regt en waarheid, gelegd wordt' (4). Groen spreekt daarom liever van Europese dan van Franse omwenteling. De Revolutie van 1789, schrijft hij, was 'eene Europeesche revolutie, eene omwenteling in de Christenheid' (5). Volgens Groen is in de achttiende eeuw beginselloosheid en praktisch atheïsme doorgedrongen 'tot alle deelen en onderdeelen van het zamenstel der maatschappij' (6).

Ook voor iemand als W. Aalders, de fervente bestrijder van de Franse Revolutie (en haar catastrofale gevolgen), is de Franse Revolutie het begin van de religiestrijd, het jaar van de politieke emancipatie van het ongeloof. Revolutie is volgens hem de tegenhanger van de Reformatie, resp. voortgekomen'uit de soevereiniteit van de mens en van God, resp. een daad van opstand tegen en onderwerping aan God (7).

EERSTE REVOLUTIEZADEN

Waar liggen de eerste zaden van de revolutie? H.G. Leih heeft in zijn boek De vrijheid op het altaar geheven. De Franse Revolutie en het christendom (1989), waarin hij veel actuele literatuur verwerkt, heeft er op gewezen dat in de achttiende eeuw de verlichte 'philosophes' helemaal niet zo'n vijandige houding aannamen ten aanzien van de godsdienst. Revolutie en hervorming vielen grotendeels samen. Het woord 'revolutie' werd voordien gebruikt voor de gestadige omwenteling van de hemellichamen, dus zonder enige politieke betekenis.

De 'revolution des opinions' die de 'verlichte' geesten nastreefden, was primair gelegen in vernieuwing op het terrein van de zeden en het denken; het betekende een strijd tegen vooroordelen en een pleidooi voor waardigheid van de mens (8). Voor veel filosofen, zelfs voor de materialist De la Mettrie, was godsdienst nodig om de samenleving houvast te geven en te bewaren voor chaos en anarchie. Vandaar dat mensen als Rousseau een burgerlijke religie, een soort staatsgodsdienst bepleitten, of dat anderen een religie van deïsüsche snit propageerden. Nodig was een Opperwezen dat natuur en mens in hun streven naar mondigheid en emancipatie begeleidde. Religie en gezag moesten vervangen worden door rede en wetenschap.

Zelfs de eerste jaren na 1789 was er geen vijandige houding ten aanzien van kerk en godsdienst te bespeuren. In de achttiende eeuw betekende revolutie hervorming, het opruimen van sociale en politieke misstanden. Maar al gauw kreeg de Revolutie in Frankrijk (vooral na 1793) een ideologisch karakter, was ze niet gericht op herstel van bedorven toestand, maar wilde zij structurele veranderingen bewerken. We komen dan al dicht bij wat in hedendaagse termen als 'revolutionair' gezien wordt.

Leih zet uiteen dat iemand als J.P. Marat nadrukkelijk leert dat het rechteloze volk door opstand en geweld vrijheid en gelijkheid moet realiseren. Privé-eigendom en vrijheid zijn onverenigbaar. Het hadden woorden van Marx kunnen zijn. Evenals Marx Hegel kritiseert omdat hij in de theorie en idee blijft steken, en dat het nodig is dat men de wereld moet veranderen in plaats van interpreteren, zegt Marat dat filosofie weliswaar de revolutie heeft voorbereid (!), maar dat nu handelingen nodig zijn (9). Wie volgens Marat niet voor de revolutie is, is een dodelijke vijand tegen de Revolutie. Ook hier het typische intolerante karakter van de revolutie! De woorden van Marat betekenen het inluiden van de terreur, een voorspel ook van de terreur van het communisme, waar iedere 'vijand' van het communisme als verrader wordt gezien.

IDEEËN DRIJVENDE KRACHT?

Naast de vraag wie de eerste zaden van de revolutie heeft gestrooid, is de vraag van belang of ideeën überhaupt de drijvende kracht van de geschiedenis kunnen zijn. Is de Franse Revolutie werkelijk door ideeën voorbereid? Groen van Prinsterer zou hierop met 'ja' hebben geantwoord. Hij ziet ideeën als oorzaak van gebeurtenissen. De geschiedenis brengt slechts tevoorschijn 'wat, in de sfeer van de gedachte, reeds tot stand gebracht is' (10). De algemene oorzaak van de omwenteling moet gezocht worden 'in de begrippen, welke den boventoon gehad hebben' (11). 'Het revolutietijdperk, met lotswisselingen en rampen, is de vrucht der revolutie-begrippen' (12).

Leih merkt hier op dat pas in de tweede helft van de vorige eeuw de politieke, economische en sociale oorzaken een rol gingen spelen ten aanzien van de interpretatie van de geschiedenis (13). Het is, zo is zeker vast te stellen, vooral door het marxisme dat hiervoor de ogen geopend zijn geworden. Groen erkende wel de invloed van ongebreidelde concurrentie, van grootkapitalisme en verpaupering, maar hij blijft deze revolutie toch zien als het gevolg van 'de stelselmatige toepassing der revolutie-begrippen' (14). De misstanden zijn slechts ondergeschikte oorzaken van de revolutie geweest. Wortel van het revolutionaire kwaad ligt niet in politieke en sociale toestanden, maar in de 'theoretische oorsprong' (15). De Revolutie is ontstaan door twijfel aan de grondslagen van godsdienst, zedelijkheid en recht. Groens leer is dus het volkomen tegendeel van het historisch materialisme, dat de ideeën ziet als weerspiegeling van de produktieverhoudingen, de economische krachten der geschiedenis (16).

Leih wijst er in een andere publikatie op dat ook bij de Russische Revolutie die ideële beïnvloeding er aan vooraf ging. Er was sprake van revolutie-ideologieën die vragen om verwerkelijking (17). 'De oorsprongen van de Russische Revolutie liggen in de negentiende eeuw', in die gistende eeuw van revolutie en anarchisme, vooral weer een produkt van westers (verlichtingsDideeën (18). Ook daar werd de revolutie voorbereid door gedachten en theorieën.

KARL MARX

In dezelfde tijd als Groen leefde Karl Marx (1818-1883). Een belangrijke karakteristiek van Marx is dat hij voor alles getrokken is door de idee van de revolutie (19). Door de maatschappelijke revolutie wordt de vervreemding en het verlies van de mens, ontstaan in de kapitalistisch-industriële samenleving, herwonnen door het 'volledig herwinnen van de mens'. Het revolutionaire karakter ligt hierin dat de bestaande verhoudingen zich zullen gaan verzetten in de kritieke fase. Maar de geschiedenis heeft zijn wetmatige dialectische gang, zo stelt Marx, omdat botsingen ontstaan door tegenspraak tussen de produktiekrachten en - verhoudingen. Radicale kritiek bepleit Marx, waarbij 'radicaal' voor hem betekent de zaak bij de wortel (radix = wortel) aanpakken.

'De wortel voor de mens is echter de mens zelf' (20). De uiteindelijke norm, die oorsprong en doel van de revolutie is, blijft de mens.

Bij Marx heeft het proletariaat een soort messiaanse roeping te vervullen om de nieuwe maatschappij tot stand te brengen. Marx geeft aan het proletariaat het zelfbewustzijn weer terug; aan de geknechte arbeiders behoort de toekomst. 'De proletariërs hebben er niets bij te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen' (21). De dood van het kapitalisme is voor Marx de geboorte van een nieuwe maatschappij.

Voor Marx is de communistische samenleving enkel door een revolutie te bereiken. Tegenover het dialectische denken van de Duitse filosoof Hegel, plaatste hij de leer van het dialectische of historisch materialisme. De revoluties ziet hij als noodzakelijke bewegingen in de wereldgeschiedenis. In de kapitalistische samenleving is de mens van zichzelf vervreemd door de onmenselijke produktieverhoudingen. Wanneer de 'Verelendung' haar dieptepunt heeft bereikt, zal het proletariaat via de revolutie de macht grijpen en zal het rijk van de vrijheid aanbreken. In zijn beroemde Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie stelt Marx dat in Duitsland alle revoluties zich binnen de filosofie hebben afgespeeld. Het komt er nu op aan Hegels filosofie van de vrijheid (via de weg van revolutie) tot praktijk te maken. In zijn beroemde Stellingen over Feuerbach, stelt Marx: Tot nu toe heeft de filosofie de werkelijkheid geïnterpreteerd, het komt er nu aan om haar te veranderen.

De religie is bij dit alles een sta-in-de-weg. De religie is de 'fantastische verwerkelijking van het menselijk wezen', het 'opium van het volk' (22). De kritiek der religie noemt Marx de voorwaarde van alle kritiek. Religie is voor hem niet meer dan een begeleidend verschijnsel van de kapitalistische burgerlijke samenleving. 'De opheffing van alle vormen van religie als het illusoire geluk van het volk is de vereiste voor zijn werkelijke geluk' (23). Het bestaan van ideeën en religies is volgens Marx afhankelijk van produktieverhoudingen, het economische leven. 'Niet het bewustzijn bepaalt het leven, maar het leven het bewustzijn', zo luidt een welbekende uitspraak uit Die Deutsche Ideologie. In de negentiende eeuw komt er door deze denkbeelden een keerpunt, de beweging van idee naar praktijk, evenals dit in de achttiende eeuw geschiedde bij de Franse Revolutie!

OORLOGSVERKLARING

In het Communistisch Manifest zien we een oorlogsverklaring aan de bourgeoisie. De leuze 'Proletariërs aller landen, verenigt u' werd het program van de wereldrevolutie. De communisten willen 'de gewelddadigen omverwerping van iedere bestaande maatschappelijke orde'. Tegenover de nog te zeer utopisch gezinde Proudhon prijst Marx de radicale revolutie. Het oude kan immers niet door evolutie verbeterd worden, maar het gaat om het scheppen van iets nieuws, waarbij het oude vernietigd moet worden. Zonder geweld zal het daarbij niet gaan; alleen in de klassenloze maatschappij zal geweld verdwenen zijn.

In het communisme zal de zelfvervreemding geheel opgeheven zijn, is de mens weer de maatschappelijke, menselijke mens. 'Dit communisme is als voltooid naturalisme = humanisme, als voltooid humanisme = naturalisme; het is de waarachtige oplossing van de strijd van mens met de natuur en met de mens' (24). Dan is het ware rijk der vrijheid bereikt. Het communisme is 'de oplossing van het raadsel der geschiedenis en het weet dat van zichzelf', aldus Marx (25). Dan ontstaat het rijk der vrijheid, een van de idealen van de Franse Revolutie.

TOTALE BEVRIJDING

De 'revolutionaire' theoloog G.H. ter Schegget stelt dat Marx en Engels beide revolutionaire denkers waren die als einddoel van de omwenteling de bevrijding van de hele maatschappij zagen. Het 'abstract-universele humanisme', het geloof in de mens, was daarbij de theoretische rechtvaardiging van het geweld (26). Onverhuld komt het revolutie-ideaal later tot uiting in de Catechismus van de Revolutie, opgesteld door Netsjajev, de leerling van de anarchist Bakoenin. Dit onthullende document is de belijdenis van het geloof in de Revolutie, de bewuste propaganda om het toe te passen op alle terreinen. De revolutionair is volgens Netsjajev een gedoemde mens. 'Alles in hem wordt beheerst door één doel, één gedachte, één hartstocht: de Revolutie' (27). Het is de verdienste van de Russische filosoof N. Berdjajev dat hij wees op de vruchtbare bodem van de Russische intelligentsia uit de vorige eeuw voor de ideeën van marxisten. De eerste marxisten waren Russen! Van die 'gistende' eeuw zegt hij: 'Alles drong naar de revolutie'. Voor de Russische revolutionairen was de Revolutie 'niet theorie en wetenschap, maar voorwerp van aanbidding en levensbron' (28).

Het is opvallend hoe ook hier de ideeën dus de leidende beginselen in de geschiedenis werden. Marx bood, volgens D. Lyon, een aanstekelijk wereldbeeld, een visie hoe de dingen zouden geschieden. 'Een theorie (!), zo aantrekkelijk als de bloemen. De theorie begint met de verwerping van God, daarmee verbloemt hij de ketenen van de menselijke slavernij door middel van de zonde en zondige leefpatronen' (29). De mooie idealen 'verbloemen' de zonde van de mens, zien het kwaad alleen in de structuren en verwisselen uiteindelijk de bloemen in ketens (zie ook de omslag van het boek van Lyon).

R. Heiss constateert dat al was de revolutie van '1848' verloren, het geloof in de alomvattende revolutie voor de mensheid werd behouden in de marxistische ideologie. 'Marx wordt de hoogste theoretische instantie, het theoretische geweten van de socialistische beweging' (30).

BOEKDELEN

Wat die ketens betreft, spreken de feiten van zeventig jaar communisme boekdelen. Wat in 1917 nog als een wereldhistorische revolutie gezien werd voor de hele wereld verkeerd in haar tegendeel, al gauw sloten de ketens zich toe. Lenin keert zich veel feller dan Marx tegen het zijns inziens onderdrukkende karakter van godsdienst. In de berucht geworden brief aan zijn vriend A.M. Gorki, die nog voor het idee van religieuze motivatie wil pleiten, schrijft Lenin: Godsdienst is 'een slecht soort brandewijn, waarin de slaven van het kapitaal hun menselijkheid, hun recht op een al was het maar half menswaardig bestaan verzuipen' (31). Elke godsdienstige idee van God en 'elk koketteren met een Heere God' is voor Lenin een ontzaglijke gruwel, 'de gevaarlijkste gruwel, de walgelijkste pest' (32).

Bij Lenin institutionaliseert zich de religiekritiek in alle sectoren van de samenleving, wordt het de officiële ideologie. Lenin is de theoreticus van de machtsdaad en machtsorganisatie, de 'fanaticus van het communistisch geweld' (33). Met Lenin begint ook de canonisering van de geschriften van Marx en Engels (34). De partij is voor Lenin de revolutionaire voorhoede, de elite van beroepsrevolutionairen. Voorspelde Marx nog de revolutie, Lenin wil de revolutie, ongeacht de volkomen andere toestand in Rusland (waar immers geen kapitalistische maar alleen een agrarische maatschappij was).

Na Lenin volgde Stalin en het systeem werd nog meer tot een systeem van onmetelijk wrede onderdrukking. De wereldrevolutie bleef uit, en alleen elkaar bestrijdende communistische staten waren het resultaat. Het marxisme verwerd tot een bureaucratisch systeem en een onfeilbare ideologie. Trotzki voorspelde al dat de organisatie van de partij de plaats zou innemen van de partij zelf, de centrale raad de plaats van de organisatie en op het laatst de dictator die van de centrale raad!

Volgens de Franse filosoof Bernhard-Henri Levy, grondlegger van de filosofie van het anti-marxime, is Stalin niet een uitzondering, maar het produkt van de marxistische ideologie. De Goelag Archipel noemt hij de verwezenlijking van deze ideologie. De Goelag is 'de Verlichting, minus de verdraagzaamheid' (35). Alles wordt aan het doel opgeofferd, zoals bij elke revolutie gebeurt. Het blijkt dat Lenin en later nog veel meer Stalin pure verachting toonden voor het heden ter wille van de toekomst. Stalin zei eens: 'Ons doel is overal: doodgraversdiensten te verrichten aan het oude, en opbouw van het nieuwe' (36). Ook hier weer het anti-historische van elke revolutionaire ideologie. De marxistisch beïnvloede Franse filosoof Merleau Ponty heeft in zijn Humanisme et Terreur terecht gewaarschuwd tegen een dogmatische filosofie der geschiedenis die aan de mensen te vuur en te zwaard een visionaire toekomst wil opleggen.

MISLUKKING MARXISME

We leven nu in een tijdperk waarin alle marxistische en communistische ideologieën zijn ingestort. We beleven een eindpunt van een revolutionaire geschiedenis van twee eeuwen. Zolang de wereld bestaat, zal de revolutiegeest mensen altijd mobiliseren tegen God en gezag, maar we kunnen wel zeggen, dat het 'marxistisch experiment', dat wil zeggen de poging om door revolutie een klassenloze maatschappij te realiseren, volkomen ongeloofwaardig is geworden. De gevolgen van de revolutie, waarover straks meer, wijzen op de innerlijke tegenstrijdigheid van de revolutie. De idealen zijn niet realiseerbaar: niet alleen de geschiedenis protesteert met de eigen gegroeide vormen, ook zien we als het ware een goddelijke vloek over de revolutiepogingen, omdat de opstand tegen de door God gegeven orde ook opstand tegen God Zelf inhoudt. De overeenkomsten tussen de marxistische en Franse Revolutie zijn onmiskenbaar. Leih heeft er op gewezen dat de Franse Revolutie zich van alle vroegere revoluties onderscheidde omdat men toen bewust revolutionair wilde zijn. Men wilde radicaal breken met het bestaande en de historische continuïteit (37). Iemand als Hegel had de Franse Revolutie met gejuich begroet als zijnde de openbaring van de vrijheid.

Marx ging een stap verder. Hij stelde dat in 1789 alleen de bevrijding van de burgerlijke mens was gerealiseerd, niet van de mens als arbeider. Voor Marx zou '1848' de voltooiing van de Franse Revolutie moeten worden. Niet een politieke, maar maatschappelijke revolutie zou nodig zijn. Maar de revolutie bleef echter uit, of werd bloedig neergehaald (Parijs). Opvallend was dat de revolutionaire verwachtingen bij Marx aan het eind van zijn leven temperden, om later bij Lenin weer op te vlammen. Maar dan zou het geen maatschappelijke, maar politieke revolutie moeten worden.

VOORBEREIDENDE IDEEËN

De waarde van Groen van Prinsterer, om weer bij hem terug te komen, is dat hij ons de ogen heeft gescherpt voor de voorbereidende kracht van theorieën, ideeën die op den duur om praktijk vragen. Evenals de theorieën van Marx tijdens zijn lange verblijven in het British Museum wereldhistorische invloed hebben gehad, vonden de gedachtenspinsels van de Verlichtingsdenkers, met name de gedachte van de volkssoevereiniteit en de leer van het sociale contract, uiteindelijk hun weg naar de samenleving (38). Het blijft niet bij theorie alleen! Groen wijst er op dat figuren als Danton, Marat en Robespierre als het ware meegesleept werden, willig of onwillig, door hun ideeën en hen alleen vrije keus bleef tussen de 'verscheidenheid van dwaalwegen' (39). De revolutievoormannen zijn fanatici, aldus Groen, ja 'logiciens', fanatici door 'redeneering van het verstand'. Zij geloofden volgens Groen in de revolutionaire theorie en stonden daarvoor pal. Op dit punt ziet Groen het antwoord op de vraag hoe revoluties kunnen ontstaan (40).

Smitskamp merkt op dat Groen met name gericht is op het ideële karakter van de geschiedenis vanwege zijn gescherpte blik voor beginselen. Uiteindelijk gaat dit volgens hem terug op Augustinus die de geschiedenis ziet als terrein van elkaar bestrijdende beginselen, de twee rijken. Het is niet terecht om Groen van intellectualisme of van beïnvloeding door platonisme (de rol van de ideeënleer!) te beschuldigen. Uit het platonisme ontleende Groen wel de gedachte dat God de maatstaf van alles is, en niet de mens (41). Voor Groen was daarom het revolutiedenken in de kern niet alleen opstand tegen God, maar ook miskenning van Gods leiding in de geschiedenis.

Revolutie is opstand tegen het historisch gewordene. Het miskent de eerbied voor het organisch gegroeide, de heiligheid van dat wat tot stand gekomen is. Groen is in dit opzicht sterk beïnvloed door mensen als Burke, Von Halier, De Maistre, De la Mennais, Stahl met hun, ieder op zijn wijze, nadruk op traditie, op het historisch gewordene tegenover het gekunstelde, door de mens gemaakte.

MAAKBARE SAMENLEVING

Groen ergerde zich aan het onhistorische van de nieuwe theorieën. Het betekent ten diepste het geloof in de maakbaarheid van een nieuwe samenleving, die gebaseerd is op de mens. Overigens ziet Groen ook het oordeel van God in de revolutie, waardoor volken en vorsten rijp gemaakt worden door het volkomen worden van ongerechtigheid (42). Dat betekent dat Groen geen determinist is, al spreekt hij over de geschiedenis van Europa in de achttiende eeuw als van het 'onvermijdelijk gevolg der dwalingen' (43). De theorieën zijn het gevolg van wat de mens geworden is. Bij een slechte filosofie (als beginsel), hoort ook een slechte theorie.

Ook Aalders wijst steeds op dit voor hem karakteristieke element van de revolutie: De mens wil iets nieuws scheppen. Hij wil niet luisteren naar wat God ons te zeggen heeft, maar wil zelf het Rijk der Vrijheid realiseren. Vandaar het dweperige, utopische en messiaanse spreken van het rijk dat Aalders ontwaart op velerlei terreinen, tot en met de kerk en theologie toe (44). Loochening van het samenbindende van de christelijke religie is de ontbinding van de samenleving. Groen ziet in de klassieke oudheid nog een geloof in 'een Hooger Wezen het levensbeginsel der Maatschappij' (45), bij de moderne mens is dit metafysische element verdwenen, en blijft alleen het hier en nu over.

NIET ALLES SLECHT

Cjroen stelt overigens dat het niet zo is, dat alle vormen van revolutie en omwenteling verkeerd zijn. Het gaat te ver om hier uit te wijden over het recht van opstand. Maar hier is er een vorm van 'geoorloofde' revolutie. Volgens Groen was de 'revolutie' (de Nederlandse Opstand) van de zestiende eeuw wel geoorloofd, omdat zij uitging 'niet van het beginsel dat men alles veranderen, maar dat men zich tegen insluipende nieuwigheden van inquisitie, gewetensdwang en vernietiging van plaatselijke regten verzetten moest' (46). De Opstand was niet een reactionaire of conservatieve revolutie (Geyl), maar een voor die tijd modern pleidooi voor vrijheid van religie en geweten (47).

Alleen die 'revoluties' zullen kunnen slagen die zich bewegen overeenkomstig de lijnen der geschiedenis, zoals dat gebeurde bij de Nederlandse Opstand en de Engelse Revolutie van 1688. Groen stelt tegenover de revolutie ook niet de restauratie. Hij was wars van conservatieve behoudzucht, die er van uitging dat het historische goed was, omdat het geschied was. Tegenover de contra-revolutionaire Bilderdijk wijst hij ook op het positieve dat de revolutie tot stand heeft gebracht, zoals godsdienstvrijheid, hervorming van strafwetten, eenheid van burgerlijk recht, zekere volksinvloed op de regering. Al is het revolutiebeginsel anti-christelijk, het kwaad wordt ook weer ondergeschikt gemaakt aan het goede en er zijn dingen tevoorschijn gekomen 'van groote waardij' (48). 'De Revolutie verlangt, in menig opzicht, het goede, zij dwaalt niet in hetgeen zij zoekt, maar in de wijs waarop' (49). In de christelijke liefde alleen zit de ware humaniteit. Uit ervaring is gebleken dat alleen het evangelie het echte beginsel van vrijheid, van gelijkheid, verbroedering, van filantropie en zegenrijk humanitarisme, bevat'. Maar juist door het losscheuren van de oorsprong werd ze verderfelijk! (50)

Ook ten aanzien van het socialisme, dat een voorbeeld is van zo'n onafhankelijk geworden en losgescheurd stelsel, moet men het waarheidselement niet negeren. 'Ook thans moet men de valsche systemata met de waarheid zelve bestrijden die in de dwaling gemengd is', zegt Groen over het socialisme. Groen kon anderzijds pleiten voor lotsverbetering van de lagere klassen, was zelf een 'sociaal warm voelend mens' (Sneller), en keerde zich fel tegen de kinderarbeid. De socialisten verlangen niet ten onrechte een wijziging van de maatschappij, schrijft hij, 'waardoor aan het ergerlijk en hartverscheurend contrast van overvloed en gebrek, brooddronkenheid en brodeloosheid, genot en jammer een einde wordt gemaakt'. De sociale vraagstukken zijn belangrijker dan de politieke, schrijft hij zelfs. 'In de oplossing van de sociale vragen ligt de sleutel van de toekomst' (51).

Voor Groen is er geen terugweg mogelijk naar het conservatisme. Elk tijdperk moet zijn eigen bouwstijl hebben op het onveranderlijke grondslag uit God. 'Het Christendom is altijd modern'. Groen is, zo zegt hij, 'geen vijand van het nieuwe; maar wat in het nieuwe goed is, blijft... met al hetgeen vroeger goed was, in onafscheidelijk verband' (52).

INVLOED REVOLUTIE NU

Groen heeft ook ogen geopend voor het feit dat dankzij de eeuw van de 'publieke opinie', van de dagbladen en de tijdschriften, dus de moderne media, de revolutiebeginselen gemakkelijk en snel verspreid worden. Niets is zozeer waarheid geworden, vooral sinds de opkomst van het medium televisie.

Marxisme is een belangrijke ideologie voor de twintigste-eeuwse mens geworden. De ideologieën zijn de religie van de moderne mens geworden, zo stelt Aalders, al constateert iemand als wijlen Van Gennep in zijn De terugkeer naar de verloren Vader het einde van de ideologieën. Onder ideologie verstaat Aalders de ontwikkeling van het revolutionaire vrijheidsbeginsel tot een religieus, wetenschappelijk, totalitair systeem (54). Aalders gaf in diverse publikaties een helder inzicht in de massale doorbraak van dit revolutiebeginsel op terreinen van kunst, onderwijs, theologie en kerk. Bevrijding en omverwerping van gezag zijn de sleutelwoorden van veel maatschappijkritische geesten sinds de jaren zestig.

NEO-MARXISTEN

Het marxisme is in deze eeuw herzien door het zogenaamde neo-marxisme, vooral uiteengezet door de zgn. Frankfurter Schule. .Men signaleerde dat de beloofde idealen van de Verlichting in het tegendeel waren omgeslagen en onvrijheid en knechting brachten, ook van de arbeiders. Positief in het neomarxisme was dat men het kwaad niet alleen in het economische svsteem zag. Er zijn meer factoren. Ook zag men in dat religie niet als het kwaad par excellence gezien wordt. Garaudy schreef: "Misschien is godsdienst niet langer opium van het volk. Misschien is het een zuurdesem voor het volk".

Maar de aandacht voor revolutie en opstand blijft wezenlijk overeind, nu zelfs toegedekt met een christelijk sausje. Bij Ernst Bloch wordt de Bijbel niet meer een godsdienstig boek, zoals de traditionele marxisten dat zagen, maar is het een revolutionair boek. Dat is de tendens geworden van met name de 'theologie der revolutie'. De 'revolutionaire' theologen leren dat de kern van de christelijke religie bevrijding is van ellende en knechting. Sinds de jaren zestig en zeventig horen we ook in de kerken de roep tot 'engagement', identificatie van de kerk met de verdrukten en armen, zoals vooral tot uiting komend in de bevrijdingstheologie. Het marxisme heeft in de kerken flink toegeslagen. Paus Johannes XXIIl maakte in zijn encycliek Pacem in Terris (1963) onderscheid tussen 'verkeerde filosofische theorieën' (waarmee hij het marxisme bedoelde) en de 'historische bewegingen' die er uit zijn voortgekomen (de communistische systemen). Zo werd het voor Rome praktisch mogelijk om het eerste af te wijzen en een dialoog aan te gaan met de tweede.

Marx raakte overal in. 'In de zeventiger jaren is de term marxisme bij wijze van spreken niet van de lucht', aldus de constatering van de Raad van Kerken in Nederland in een publikatie over het marxisme. Dat die dialoog met het marxisme gevaren heeft en voor blindheid zorgt, bewijst het beleid van de Wereldraad van Kerken. Op de eerste vergadering in 1948 werd gewaarschuwd tegen het communisme, maar door het dialoog-denken heeft de raad talloze malen, tot en met de kwestie van Roemenië, de ogen dicht gedaan voor onderdrukking van christenen achter het IJzeren Gordijn. In Evanston (1954) werd al gewaarschuwd tegen 'anti-communistische hysterie'. Men schreef alle kritiek op de Sovjet-Unie op rekening van deze hysterie. En hoe vaak werd Nicaragua niet gezien als de proeftuin van het socialisme?

De marxistische beïnvloeding van moderne theologie komt hierin tot uiting dat men via het marxisme wil aansluiten bij de christelijke revolutionaire traditie van Joachim van Fiore, Jan Hus en Thomas Munzer, met hun messiaans geïnterpreteerde vooruitgrijpen op het Rijk van God. Men ging zich verzetten tegen het heil in het hiernamaals, ten gunste van het hier en nu. Men uitte kritiek op de zogenaamde identificatie van kerk en christenheid met klassenbelangen. Ook is de gedachte levend geworden van een 'wordende' God, die niet kan leven zonder het meewerken van de mens als partner. De Wereldraad van Kerken zag de sporen van de Geest in allerlei bevrijdingsbewegingen die opkwamen voor heil en gerechtigheid.

De wending naar het horizontale is grotendeels ook ontstaan door de theologie van Barth, wiens eerste jaren geheel in het teken stonden van het socialisme. Met name Aalders heeft hierop gewezen, toen hij sprak van 'de semimarxistische' theologie van Barth en de radicaal marxistische theologie van zijn leerlingen. De 'doorbraak' van de groep rond Miskotte betekende voor Aalders 'de faillissementsaanvraag van de geestelijke erfenis van Groen van Prinsterer' (55). Aalders wijst op het anti-historische en anti-metafysische karakter van een theologie die God in de geschiedenis laat opgaan, die God ziet als partner van de mens, met wie hij de geschiedenis moet realiseren.

BARBAARSHEID

Groen heeft het communisme de 'wijsgerige barbaarsheid van het westen' genoemd, 'het grootste gevaar van de tegenwoordige tijd' (56). Een revolutie is niet eenmalig, maar er worden steeds nieuwe revoluties voorbereid. Dat heeft de tijd niet alleen na 1789, maar ook na 1981 geleerd. Er is 'verplaatsing... van de krater, geen onderbreking van de revolutionaire lavastroom', aldus Groen (57). Die constante erupties kunnen de scheppingsorde niet omverwerpen. De revolutionaire ideeën gaan niet uit van de openbaring van God, maar van speculatie; revolutie strijd tegen het 'historische en onveranderlijke wezen der dingen'. De revolutie is niet te verwezenlijken dan alleen in chaos. Groen constateert dat de Heilige Schrift algemeenheid van afval en toeneming van bederf voorspelt (58). Groen wijst er ook op dat ook de absolutistische vorsten als Lodewijk XIV en Peter de Grote revolutionaire politiek bedreven door historische rechten en instellingen van de kaart te vegen, zoals ook op het Congres van Wenen gebeurde. Ongewild waren deze vorsten daarmee voorlopers van de Franse en Russische Revolutie (59). De Revolutie kan alleen maar afbreken, niet opbouwen, steeds ontmoet zij bezwaren die niet te overwinnen zijn, omdat hier God als tegenspeler tegenover staat. 'Verzaking der onveranderlijke beginsels kan de leugen niet tot waarheid verheffen. Godverloochening is geen Godvernietiging', schrijft Groen (60).

Als geschiedenis neerslag is van wat God tot stand gebracht heeft (Groen: 'Ie droit historique et divin'), is revolutie opstand tegen God en ontkenning van wat in feite niet te ontkennen is. Wie bovendien de samenleving baseert op een geëmancipeerd ongeloof, op het geloof in de eigen kracht van de mens, zonder de werkelijkheid van de zonde te erkennen, zal uiteindelijk moeten erkennen dat al het schone tot mislukking gedoemd is. 'Zoodra men, met de revolutionaire school, de ordeningen Gods miskent, wordt het Staatsregt op valsche premissen ook omtrent de natuur des menschen gebouwd' (61).

De autonome mens die aan zichzelf is overgelaten en zelf wetgever wordt, maakt een wanbegrip van de waarheid die hij gedeeltelijk kent. 'Buiten het christendom is het dualismus onvermijdelijk; en men heeft slechts tusschen twee dwaalbegrippen de keus' (62). Juist vanwege dit boze hart herhaalt de revolutie zich steeds, niet alleen in 1848, maar later ook in 1914 en op zoveel andere tijdstippen nadien. Met het afzweren van de soevereiniteit Gods, komen de grondslagen van politiek, staatsrecht en geschiedenis in gevaar. Zonder de basis van Gods Woord, het Evangelie van Jezus Christus, dreigt de samenleving ongenormeerd te worden. 'Neem dit eene woord het kruis weg, en wat blijft er, in onze schatting? Rationalisme, neologie, ongeloof' (63). Groen wees er op dat de volksrevolutie een voortdurende revolutie teweeg brengt, en eindigt in despotisme of anarchie! Wie zal hem niet gelijk geven, ziende op de gebeurtenissen van deze eeuw? De staat is geen rationalistische constructie van losse individuen, maar een organisch geheel, ingebed in de historie. De mens is geen vrije schepper, soeverein centrum, maar heeft zijn plaats in wijdere organismen van staat, geschiedenis en kerk. Via atomisering is de weg naar centralistische dictatuur maar een kleine stap. Dat heeft de geschiedenis ten volle bewezen. De Sovjet-Unie, die enkele maanden geleden werd ontbonden, staat in de historische annalen nu vermeld als een schrijnend teken van de mislukte revolutie. Groen schreef al in de vorige eeuw: 'De revolutionaire theorie is nooit verwezenlijkt' (64). Ook de geschiedenis van zeventig jaar communisme heeft dat bewezen.

NOTEN


1. H. Smitskamp, 'Het boek "Ongeloof en Revolutie" ', in: L.C. Suttorp e.a.. Groens Ongeloof en Revolutie, Wageningen, 1949, p. 26.

2. a.w., p. 26.

3. H.E.S. Woldring en D.Th. Kuiper, Reformatorische maatscliappijkritiek. Ontwikkelingen op het gebied van sociale filosofie en sociologie in de kring van het Nederlandse protestantisme van de 19e eeuw tot heden, Kampen, 1980, p. 22.

4. Ter nagedachtenis van Stahl, p. 27.

5. Ongeloof en Revolutie. Een reeks van historische voorlezingen. Nieuwe uitgave, bewerkt door H. Smitskamp, Franeker, 1951, p. 192.

6. Narede na vijfjarige strijd (1855), p. 166.

7. Ongeloof en Revolutie, p. 24, zie ook p. 114 e.v.

8. H.G. Leih, De vrijheid op het altaar geheven. De Franse Revolutie en het Christendom, Kampen, 1989, p. 36.

9. Leih, a.w., p. 51.

10. H. Smitskamp, Groen van Prinsterer als historicus, Amsterdam, 1940, p. 50 e.v.

11. Ongeloof en Revolutie, p. 19.

12. Ongeloof en Revolutie, p. 25. In het algemeen is de geschiedenis niet door een reeks van daden, "maar door de ontplooiing der begrippen gevormd" (p. 14).

13. Leih, a.w., p. 11.

14. Grondwetsherziening en Eensgezinsheid, p. 234.

15. Ongeloof en Revolutie, p. 89.

16. Smitskamp, a.w., p. 61.

17. H.G. Leih, 'Over de ideologische oorsprongen van de Russische Revolutie', in: Marxisme en Revolutie (Christehjk Perspectief, deel XII), Amsterdam, 1967, p. 74.

18. Leih, a.w., p. 76.

19. J. van der Hoeven, in Marxisme en Revolutie, p. 20.

20. K. Marx, Frühschriften (ed. Landschut-Mayer), Band I, p. 272.

21. K. Marx (samen met Engels), Het Kommunistisch Manifest (ed. K. Kautsky), 1921, p. 56.

22. K. Marx, inleiding tot Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie.

23. Zie J. Verkuyl, De kernbegrippen van het Marxisme-Leninisme, Kampen, 1982, p. 211.

24. K. Marx, Nationalökonomie und Philosophic, p. 181.

25. Die Frühschriften, p. 235.

26. G.H. ter Schegget, Kernwoorden bij Marx, Baarn, 1977, p. 154.

27. Marxisme en Revolutie, p. 88.

28. N. Berdjajev, Beteekenis en Oorsprong van het Russische Communisme, Amsterdam, 1948, p. 103, 116.

29. D. Lvon, Karl Marx. Een christelijke evaluatie van zijn leven en denken, Den Haag, 1980, p. 192.

30. R. Heiss, Hegel, Kierkegaard, Marx. De grote dialectische denkers van de 19e eeuw, Utrecht/Antwerpen, 1969, p. 345.

31. Geciteerd bij I. Fletscher/M. Machovec, Marxisten over Jezus, Baarn, 1975, p. 11.

32. Fletscher, a.w., p. 12.

33. S.U. Zuidema, Communisme in ontbinding, Wageningen, z.j., p. 33.

34. Zuidema, a.w., p. 125.

35. B.H. Levy, De barbaarsheid met een menselijk gezicht, Amsterdam, 1978, p. 126.

36. Geciteerd bij Verkuyl, Kernbegrippen, p. 258.

37. Marxisme en Revolutie, p. 71.

38. 'Met revolutie-begrippen heb ik het oog op de grondstellingen van vrijheid en gelijkheid, volkssoevereiniteit, maatschappelijk verdrag, conventionele herschepping: welke men als de hoekstenen van staatsregt en staatsgebouw vereert'. Ongeloof en Revolutie, p. 19.

39. Ongeloof en Revolutie, p. 245 e.v.

40. Ongeloof en Revolutie, p. 249. Smitskamp wijst in aansluiting op Gerretson op dat Groen niet ontkomen is om een ontwikkeling te constateren, in Groen van Prinsterer als Historicus, p. 74.

41. J. Zwaan, Groen van Prinsterer en de klassieke oudheid, Amsterdam, 1973, p.

42. Ongeloof en Revolutie, p. 75.

43. Handboek van de geschiedenis van het Vaderland, § 598; Ongeloof en Revolutie, p. 19.

44. W. Aalders ziet het marxisme primair als een anti-historische ideologie. Marx heeft de politieke, sociale en economische consequenties getrokken uit de ontdekking van de 'scheppende rede'. Zie Theocratie of ideologie. Het dilemma van de huidige christenheid, Den Haag, 1977, p. 130 e.v., alsook het hoofdstuk 'Karl Marx en het ideologische denken', in Plato en het Christendom, Over het Griekse, het christelijke en het ideologische denken, Den Haag, 1984, pp. 125-159.

45. Geciteerd bij Zwaan, a.w., p. 30.

46. Geciteerd bij Smitskamp, a.w., p. 23.

47. R.H. Bremmer, Reformatie en Rebellie, Franeker, 1984, p. 230.

48. Smitskamp, a.w., p. 94.

49. Geciteerd bij H.VV.J. Mulder, Groen van Prinsterer. Staatsman en profeet, Franeker, 1973, p. 123.

50. Zie Zwaan, a.w., p. 50, Smitskamp, a.w., p. 74.

51. Ongeloof en Revolutie, p. 307.

52. J. Zwaan, a.w., p. 139, 11.

53. Aalders, Theocratie of ideologie, p. 91.

54. Aalders, a.w., p. 184.

55. Aalders, a.w., p. 234.

56. Mulder, a.w., p. 120.

57. Mulder, a.w., p. 121.

58. Ongeloof en Revolutie, p. 311.

59. Mulder, a.w., p. 105.

60. Ongeloof en Revolutie, p. 165.

61. J. Zwaan, a.w., p. 27.

62. J. Zwaan, a.w., p. 112.

63. Aalders, Theocratie of Ideologie, p. 176.

64. Ongeloof en Revolutie, p. 193.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992

Zicht | 44 Pagina's

Twee eeuwen revolutiedenken

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992

Zicht | 44 Pagina's