Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De SGP tussen gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid (II en slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De SGP tussen gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid (II en slot)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bezinning

Drs. K. van der Zwaag*

Kan de SGP de traditionele leus "Wel gewetensvrijheid, geen (algehele) godsdienstvrijheid" nog handhaven? Opmerkelijk is dat de tijd niet ver af lijkt te zijn, dat bezinning hierop geen vrijblijvende discussie meer is. De komende Algemene wet gelijke behandeling, die - naar verwachting-in mei door de Eerste Kamer besproken zal worden, zal voor orthodoxe christenen een bedreiging van gewetensvrijheid èn godsdienstvrijheid opleveren. Maar afgezien van de praktische noodzaak, kan de SGP in het kader van de door haar aangehangen onverkorte artikel 36 van de NGB bezinning op de relatie tussen gewetens-en godsdienstvrijheid niet uit de weg gaan.

De SGP is voor de vrijheid van geweten. Artikel 6 van haar Program van beginselen zegt: "De overheid dient de vrijheid van geweten te waarborgen". In de geschiedenis van de SGP zijn er twee sporen aan te wijzen hoe men over gewetensvrijheid heeft nagedacht. Het eerste spoor wordt gevormd door de stelregel: wel gewetensvrijheid, geen godsdienstvrijheid. Het duidt de intentie van de Gereformeerde vaderen aan om geloofsdwang en - onderzoek af te wijzen, terwijl het tweede gedeelte van deze leus - het verwerpen van godsdienstvrijheid-gebaseerd was op de roeping van de overheid, namelijk om - in het kader van art 36 van de NGB-de Kerk van Christus te beschermen en de valse godsdiensten te weren.

Het tweede spoor in het SGP-denken is een pleidooi voor gewetensvrijheid op maatschappelijk terrein. In deze eeuw trad in toenemende mate een sterk regulerende overheid op, die de oorzaak werd van veel actuele gewetensproblemen. De problematiek van de gewetensvrijheid betreft dan vooral de verhouding overheid (staat) en onderdanen. Die regulerende overheid schreef zaken voor waar de SGP vanaf de oprichting in 1918 veel moeite mee had. Vandaar dat ds. G. H. Kersten zijn bezwaar tegen de verplichte verzekeringswet, zoals deze onder meer gestalte kreeg in de Invaliditeitswet, terugvoerde op de "drang naar vrijheid voor onze consciëntie".' "Dat is het smartelijke in deze zaak; in onze rechten van consciëntievrijheid worden we verkort".^

Daarom ook sprak de SGP zich in artikel 9 van het Program der beginselen tegen de "onwettige dwang der consciëntie" die uitgeoefend werd op de onderdanen door middel van de sociale wetten. "Gewetensbezwaar bestaat", aldus ds. Kersten, "zoo men gedwongen wordt tot een daad ..., die naar het weten der consciëntie in strijd is met den wille Gods, in Zijn Woord geopenbaard".'

NIET IN DE GRONDWET

In de Nederlandse grondwet zal men tevergeefs zoeken naar het woord gewetensvrijheid. Bij de grondwetswijziging in 1983 pleitte de SGP nog bij monde van ds. H. G. Abma voor het opnemen van een apart grondrecht over gewetensvrijheid, bedoeld als grondslag voor erkenning van gewetensbezwaren. Daar is toen niet van gekomen. De regering was van oordeel dat het geen aanbeveling verdiende in de grondwet in algemene zin het beginsel van de gewetensvrijheid op te nemen, omdat die voldoende verzekerd was door het artikel dat gaat over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Binnen de huidige SGP wordt een dergelijk pleidooi niet meer gehoord zolang er in de wet mogelijkheden aanwezig zijn voor erkenning van gewetensbezwaren waarop christenen zich kunnen beroepen.

Al is de roep om een apart grondrecht over gewetensvrijheid verdwenen, het vraagstuk van de verhouding tussen overheidsgezag en gewetensvrijheid is evenwel ge­ bleven. De beide polen kunnen in een spanningsverhouding tot elkaar staan. Wat voor de één aantasting van het overheidsgezag betekent, kan voor de ander een inbreuk betekenen op zijn persoonlijke vrijheid. We denken aan de recente discussie over de polio-epidemie, die voor de overheid de aanleiding was om nog eens na te denken over een vaccinatieplicht. De Reformatorisch Maatschappelijke Unie hield toen met het oog op deze problematiek bijeenkomsten onder de veelzeggende titel "Wordt het geweten straks wettelijk geregeld? "

Het feit dat christenen in een samenleving met andersdenkenden verkeren, maakt het vraagstuk van de gewetensvrijheid voor de overheid nog complexer. Gedwongen door actuele ontwikkelingen in de samenleving staat zij steeds vaker voor de vraag hoever zij kan en mag gaan in het honoreren van een beroep op de vrijheid van geweten.

NUANCERING?

De houding van SGP was vele jaren: wel gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid. Intussen zijn de omstandigheden in ons land grondig gewijzigd. We leven niet meer in een staat die er een bevoorrechte Gereformeerde Kerk op na houdt. Er is een grondwet sinds 1815 ingevoerd die de scheiding kerk en staat bezegelt en alle godsdiensten van gelijke rang acht. L.M.P. Scholten merkt dan ook op dat de stelling "Wel gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid" enige nuancering behoeft. "Zowel de godsdienstvrijheid als de gewetensvrijheid verdienen nadere bezinning, waarbij met name de vraag naar de grenzen van de godsdienstvrijheid klemmend is, mede gezien in het licht van het feit dat wij zelf steeds meer in een positie komen, waarin wij ons gedwongen zien met een beroep op de vrijheid van geweten ontheffingsmaatregelen te verzoeken".*

Het is de ontkerstening van de samenleving die de SGP doet pleiten voor ontheffingsmaatregelen. Het gaat haar nog steeds "om de vrijheid", '^ maar dan bijbels genormeerd. Zij fundeert het gezag van de overheid in de HeiHge Schrift en zij onderkent dat het geweten beschuldigt wanneer men tegen de voorschriften van de overheid ingaat en zichzelf ten overheid wil stellen. Het is goed om tot een "zo maximaal mogelijke erkenning van de vrijheid van geweten"' te komen, maar mits het gemotiveerd is door de overtuiging dat men Gode meer gehoorzaam moet zijn dan mensen.

NOG PLEIDOOI VOOR GEWETENSVRIJHEID?

Als SGP moeten we de vraag stellen of wij nog kunnen opkomen voor gewetensvrijheid. Is het mogelijk of aanbevelenswaardig om de uitspraak over gewetensvrijheid in het beginselprogram niet alleen bij de paragraaf van de gezondheidszorg (zoals nu in art. 21 van het nieuwe concept) onder te brengen maar ook in dat gedeelte dat handelt over de taak en de bevoegdheidsgrenzen van de overheid? ' Er komen twee praktische problemen op ons af. Enerzijds hebben we te maken met christenen - door Gods Woord genormeerde-geweten bepaalde door de overheid opgelegde plichten niet willen (beter: niet kunnen) nakomen, omdat Gods Woord hen hiervan weerhoudt. Anderzijds vermenigvuldigt zich het aantal mensen dat zich in hun keuzen laat leiden door een niet-christelijk geweten en op grond daarvan dingen claimt die de overheid - krachtens haar roeping als Gods dienares-niet kan honoreren.

De problemen inzake een (mogelijke) verdediging van de gewetensvrijheid zijn ontstaan nadat het geweten geseculariseerd is en losgemaakt van de traditioneel christelijke waarden. Een duidelijk objectieve of religieuze normering voor het geweten is in deze tijd grotendeels verdwenen, terwijl die juist nodig is om tot een aanvaardbare interpretatie van gewetensvrijheid te komen. Vanuit Gods Woord moeten we stellen dat het geweten, als diepste kern van de mens, aan de zonde is onderworpen en daarom geen onfeilbare instantie is. Integendeel, elk geweten kent zijn dwaling. Het kan zelfs zijn toegeschroeid, zodat de in het hart ingeschreven Wet van God in het geheel niet meer spreekt. Of het is zo ruim, zoals ds. Kersten er diverse keren op wees, dat elke band met Gods Woord verdwenen is.

Dat volgens Kuyper het staatsgezag alleen in de consciëntie der overheidspersonen aan de ordinantiën Gods gebonden zag, betekende voor ds. Kersten dat de consciëntie boven het Woord gesteld werd. "De Reformatie bond beide. Overheid en onderdanen, aan Gods Woord, of de consciëntie er vatbaar voor was of niet". "Het rationalisme stelt de rede te hoog, het Anti-revolutionaire program de consciëntie".' De consciëntie is zelf geen maatstaf, aangezien het geweten door de zonde "uiterst rekbaar" is geworden, aldus ds. Kersten.

Afgaande louter op het geweten zijn zelfs heel wat gruwelen gepleegd, zoals ook Philips II zich in zijn geweten verplicht voelde zogenaamde ketters in zijn rijk te doden.' Het is duidelijk dat het de SGP-voormannen niet ging om de consciëntie(vrijheid) als zodanig, maar om haar inhoud en norm, namelijk Gods Woord en Wet.

GEEN GODSDIENSTVRIJHEID?

De SGP is altijd geneigd geweest om alleen die gewetensbezwaren te erkennen die zich op Gods Woord beriepen. Een groot deel van haar voorgeschiedenis ging daar zelfs in op. Voor andere gewetensbezwaren is er niet of nauwelijks aandacht. We hebben hier te maken met een traditie die terug gaat tot de Republiek der Verenigde Nederlanden, namelijk dat men wel gewetensvrijheid goedkeurde, maar geen godsdienstvrijheid. Het streed met de roeping van de overheid om niet-gereformeerde denkrichtingen publiek te dulden, laat staan zelfs te stimuleren.

Ds. J. D. Barth formuleerde dit als volgt: "De vrijheid van consciëntie, de vrijheid van denken eerbiedigen wij; het is niet de roeping der Overheid naar iemands geloof onderzoek te doen. Dit is de roeping der kerk. Maar wel is 't de roeping der Overheid: openbare. Godslasterlijke propaganda te beletten en de openbare aanranding van Gods eer strafbaar te stellen".'"

Fel keerden ds. Kersten, ds. P. Zandt en ir. C. N. van Dis zich tegen de "libertijnse godsdienstvrijheid" die volgens hen Hugo Visscher in Gereformeerd Weekblad verdedigd zou hebben. In een brochure stellen zij duidelijk: "Wij wenschen in het voetspoor der oude Gereformeerden te wandelen. Die wilden van inquisitie en Roomsche vervolgingen niet weten. Zij ijverden voor vrijheid der consciëntie, maar waren even beslist tegen Godsdienstvrijheid. Welnu, alzoo ook houden wij vast, dat de Belijdenis vrijheid van consciëntie eerbiedigt, maar vrijheid voor alle valsche godsdiensten verwerpt"."

WAAR DE GRENZEN?

We stuiten hier op twee problemen. In de eerste plaats: hoe ver kan en mag gewetensvrijheid reiken en waar ligt - ook voor de overheid-de grens? In de tweede plaats: kunnen we als SGP de traditionele stelling "Geen godsdienstvrijheid, wel gewetensvrijheid" nog onderschrijven nu de partij participeert in een democratisch bestel dat gegrond is op de grondwettelijke gelijkstelling van alle godsdiensten?

Wat het eerste probleem betreft, moeten we aantekenen dat het niet alleen voor een SGP-overheid, maar voor elke overheid onmogelijk is om elk beroep op het geweten te honoreren. Zo ver gaat ook een CDA-notitie niet over gewetensvrijheid. Alleen, de SGP laat bij haar afweging of een beroep op het geweten gehonoreerd moet worden niet alleen de belangen van derden, maar ook de eer van God in het publieke leven meespelen. In de CDA-noütie staat centraal de overtuiging dat de mens - als beelddrager Gods-zich vrij als persoon(lijkheid) moet ontplooien, tenzij rechten van derden hierdoor worden aangetast. Voor de SGP betekent dit een ongeoorloofde versmalling van de gewetensvrijheid. Gewetensvrijheid heeft immers een richting, namelijk om God naar Zijn Woord te dienen.

Dat onderscheidt de SGP ook van de GPV en RPF die beiden bij voorkeur spreken over geestelijke vrijheid - als iets wat staat tussen godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid-maar waar krachtens de grondwettelijke scheiding tussen kerk en staat niet aan getornd mag worden. Voor RPF en GPV zijn ontwikkelingen op het gebied van de geestelijke vrijheid, hoewel in strijd met de Schrift, niet door de overheid te verbieden, omdat die ontwikkelingen plaatsvinden op terreinen waar de overheid strikt genomen geen taak heeft. Daar staat echter tegenover het gedachtengoed van de SGP die krachtens haar theocratische traditie een voor elke burger geldende geestelijke vrijheid niet aanvaardt.'^

Gods Woord moet zeggingskracht hebben in alle maatschappelijke verbanden, dat geldt ook ten aanzien van voor de overheid. Daarom werd er vanuit de SGP - met betrekking tot het verband van de overheid-ook forse kritiek op Kuyper uitgeoefend toen hij de Wet van God slechts wilde binden aan de consciëntie der overheidspersonen. Naar de kant van het GPV is te vragen of deze partij de pluriforme staat toch niet als gezaghebbend feit accepteert." J. Hippe wees recent op de "inconsequente visie" van GPV en RPF, wanneer deze partijen wel van mening zijn dat een christelijk verzorgingstehuis homoseksuele werknemers mag ontslaan of weren, daarentegen ook vinden dat iedere burger zoveel mogelijk naar zijn godsdienstige/levensbeschouwelijke overtuiging moet kunnen leven." Diezelfde Hippe stelde met name richting GPV de vraag hoe een verbod van vrijwillige actieve euthanasie en van crematie op grond van het gebod van God zich verdraagt met het ideaal van gelijke geestelijke vrijheid voor alle burgers.''

BLIJVENDE SPANNING

Het probleem van gewetensvrijheid roept blijvende spanning op. De bekende uitspraak "geen godsdienstvrijheid, wel gewetensvrijheid" behoeft - helaas door de praktijk gedwongen-zeker een bepaalde nuancering nu we leven in een parlementaire democratie die gebonden is aan de grondwet die, zoals gezegd, uitgaat van de gelijkheid van alle godsdienstige richtingen. Maar ook ten aanzien van de onvoorwaardelijke toejuiching van de gewetensvrijheid is een kanttekening te plaatsen. Het geweten heeft een veeg uit de pan van de autonomie meegekregen en is sterk geseculariseerd. We kunnen niet zomaar iemands geweten honoreren - althans niet naar de inhoud-omdat vele nietchristelijke inspiratiebronnen momenteel het geweten bepalen. Met een ongedifferentieerde gewetensvrijheid die geen criteria vermeldt waardoor zij zich laat leiden, zijn we er dus niet.

Wat de godsdienstvrijheid betreft, is deze in onze samenleving ook direct verbonden met het daadwerkelijk uitoefenen van die godsdienst door middel van bepaalde uitingen. Artikel 6 van de grondwet waarin gesproken wordt van het "recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden", houdt volgens de Memorie van Toelichting in dat belijden niet alleen het huldigen van een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging omvat, maar ook het zich daarnaar gedragen.

Godsdienstvrijheid betekent dus niet alleen een vrijheid voor de binnenkamer, is dus meer dan een privé-zaak. Daarom is het moeilijk of zo niet onmogelijk binnen het huidige grondwettelijk kader van een moslim te zeggen dat hij wel in zijn 'geweten' een moskee mag bouwen, omdat het zijn innerlijke overtuiging is zo iets te moeten doen, maar niet de publieke vrijheid daartoe heeft. SGP-bestuurders kunnen wel tegen een dergelijk besluit stemmen, maar zij zijn krachtens hun - onder ede bevestigde-verantwoordelijkheid verplicht aan de uitvoering van het besluit mee te werken.

Wel, en dat is de andere kant, is het de taak van de SGP om de overheid de roeping voor te houden dat alle valse godsdiensten geweerd moeten worden, al concludeert J. Hippe - helaas terecht-dat het "weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst" (art. 36 NGB) relatief binnen de SGP aan betekenis heeft verloren."" Als dat het gevolg is van de verzakelijking van de politiek in het algemeen, dan moet dit betreurd worden. Het maakt deze politiek niet alleen 'saaier' voor de buitenwereld, maar boet ook aan overtuigingskracht in, als de beginselen waaruit politiek bedreven wordt op de achtergrond verscholen blijven.

Als de SGP zich al te gemakkelijk neerlegt bij de grondwettelijk geaccepteerde godsdienstvrijheid, ondergraaft zij het verschil met de andere kleinere christelijke partijen en doet zij een aanslag op de traditionele overtuiging van de SGP, namelijk om alle on-of anti-christelijke publieke uitingen op het maatschappelijk terrein te weren. SGP-Tweede Kamerlid mr. dr. J. T. van den Berg zei eens terecht: "Een overheid die ernst maakt met artikel 36 kan geen gebedsoproepen vanaf de minaretten toestaan"." Het blijft evenwel voor de SGP dè grote uitdaging voor de toekomst, lijkt mij, om artikel 36 van de NGB principieel en praktisch gestalte te geven. Op zijn minst is bezinning op een van haar typerende kenmerken onomkoombaar.

Evenals Groen van Prinsterer op kwam voor het publiek recht der gezindheden, zo weigerde hij de gelijkstellng van christelijke en valse godsdienst principieel te aanvaarden (zie mijn vorige artikel in ZICHT). Dat lijkt een betrouwbaar uitgangspunt voor de SGP. Men zal zich, zoals Scholten terecht oproept, moeten bezinnen op de relatie gewetensvrijheid en art 36 van de NGB. Daarbij moet de stelregel ons leiden dat we de integriteit van de mens als persoon niet mogen aantasten; door dit te respecteren kunnen we immers een middel zijn tot zijn behoud. Let wel: dit betekent enerzijds wel een honorering van een gewetensbezwaar, anderzijds is er de plicht ook de ander niet te doen zondigen, want dat is strijdig met de liefde. Ook hier is er een duidelijke spanning!

OVERHEID ALS GODS DIENARES

De overheid heeft krachtens haar roeping als Gods dienares tot taak te wijzen op de onjuiste beslissing van het geweten, maar moet het gewetensbezwaar wel als gewetensbezwaar honoreren. Een beroep op het geweten inzake het uitvoeren van een bloedwraak of het ritueel verbranden van lijken kan bijvoorbeeld niet gehonoreerd worden. Dat strijdt ook met de Nederlandse wetgeving. Maar een overheid zal vanuit bijbels perspectief ook niet de bouw van islamitische scholen en of andere niet-christelijke inrichtingen kunnen aanmoedigen.

Neutraliteit blijkt in de praktijk voor een overheid altijd onmogelijk, want dat zou in principe uitkomen op tolerantie, een houding die even willekeurig en normloos is als een (verabsoluteerde) gewetensvrijheid. Als gewetensvrijheid uiteindelijk de tolerantie van iedere opvatting leert, is zowel de overheid zonder enkele norm als het geweten oeverloos geworden.

Daarom dwingt de bezinning op de gewetensvrijheid tot diepgaande bezinning op de normering van de overheid en haar rol in het veld van het maatschappelijke handelen. Een bereidheid tot compromis, een beslissing die opgedrongen wordt door de omstandigheden, is onvermijdelijk, zonder zich echter te gaan compromitteren."* De brandende vraag is hoe de SGP met de huidige grondwet om gaat. Groen van Prinsterer was van mening dat de grondwet niet gebouwd was op openlijke vijandschap tegen het Evangelie, al stond zij met de revolutie-begrippen op goede voet." Als de grondwet niet per definitie revolutionair is, zij het wel dat deze door de revolutionaire begrippen gedenatuurd wordt, "zal men inzien dat wie antirevolutionair blijft, niet anti-constitutioneel wordt", aldus Groen.^"

Van belang is voor dit moment om binnen de bestaande grondwet te ijveren voor een herziening in christelijke richting.^' Strijd voor gewetensvrijheid moet positief genormeerd worden vanuit Schrift en belijdenis, maar de antwoorden zullen altijd binnen de weerbarstige politieke werkelijkheid gevonden moeten worden. De spanning tussen art. 36 NGB en gewetensvrijheid blijft letterlijk een spannende zaak, een zaak die ook gewetensvol ter hand genomen moet worden!

NOTEN


1. Vooroorlogse SGP-geschriften, deel I, uitgave ds. Kersten en ds. Zandt serie, Den Haag 1986, p. 7.

2. a.w., p. 13.

3. a.w., p. 13.

4. L. M. P. Scholten, "En praktische benadering van art. 36 NGB" in: 37 artikelen, ... min één? , Landehjk Verband van Staatkundig Gereformeerde Studieverenigingen, Den Haag, 1988, p. 23.

5. In 1927 verscheen van de hand van H. de Wilde het geschrift Om de vrijheid. De ondertitel van zijn boek luidde: "Oranje-Datheen-OIdenbarneveldt". Hij nam deze figuren uit de vaderlandse (kerk)geschiedenis als voorbeelden voor de verhouding tussen kerk en overheid. Oranje was de man die de overheid en de kerk ieder een eigen terrein en een zelfstandige plaats toekoende; Datheen was de figuur van de heerschappij van de kerk over de overheid en Oldenbarneveldt de man die de kerk volstrekt afhankelijk en onderworpen zag aan de overheid. Oranje en Datheen hadden een verschillende visie op de vrijheid van godsdienst en de daarmee nauw verbonden vrijheid van geweten. De Wilde was van mening dat de strijd tussen Oranje en Datheen voortgezet werd door respectievelijk ARP en SGP. Voor onze tijd zou dat kunnen inhouden een verschil van opvatting tussen enerzijds GPV en RPF en anderzijds SGP.

6. L. M. P. Scholten, "Een praktische benadering van art. 36 NGB", p. 24.

7. Zie L. M. P. Scholten, "Gewetensvrijheid", in: Zicht 1989-2, p. 59/60.

8. Vooroorlogse SGP-geschriften, deel II, p. 199.

9. Ds. P. Zandt (bijgewerkt door ir. C. N. van Dis), Uiteenzetting van de artikelen van het Beginselprogram der Staatkundig Gereformeerde Partij, deel II, p. 42.

10. Vooroorlogse SGP-geschriften, deel I, p. 155.

11. Vooroorlogse SGP-geschriften, deel II, p. 371.

12. Zie J. Hippe, "Een inconsequente visie van GPV en RPF", in Trouw 7 januari 1993.

13. G. Holdijk, "SGP en GPV; kijken naar eikaars portret", in De Banier 12 september 1985.

14. J. Hippe, "Een inconsequente visie van GPV en RPF". Hij werd in hetzelfde dagblad (Trouw, 19/1/1993) van repliek gediend door mr. A. Rouvoet, directeur van de Marnix van St. Aldegonde Stichting, het wetenschappelijk instituut van de RPF. Rouvoet herhaalt dat de RPF het beschermen en waarborgen van de geestelijke vrijheid van de onderdanen van de staat principieel tot de roeping van de overheid rekent en dat de overheid geen scheidsrechter mag zijn in geestelijke zaken. Het verzuim van Hippe is volgens Rouvoet dat hij geen criterium aangeeft op grond waarvan de geestelijke vrijheid wèl beperkt zou mogen worden, zo suggererend dat de geestelijke vrijheid onbegrensd zou zijn. Deze vrijheid is zeker niet absoluut en ook onze rechtsorde kent verschillende beperkingen. Overigens erkent RPF-senator prof. dr. ir. E. Schuurman (in Re/. Dagblad 13/1/1990) dat er binnen de RPF ten aanzien van het probleem van de gewetensvrijheid en haar grenzen een verlegenheid is.

15. J. Hippe, "GPV, SGP en de vrijheid van de burgers. Enige verkenningen", in jaarboek DNPP 1988, p. 93.

16. J. Hippe, a.w., p. 82.

17. In Ref Dagblad 10/2/1990.

18. L. M. P. Scholten, "37artikelen, ... min één? ", p. 24, 25.

19. Groen van Prinsterer, Het regt der hervormde gezindheid, p. 167.

20. Ned. Gedachten 1869, nr. 3, 20; De Nederlanden, nr. 573. Groen van Prinsterer ging soms wel heel ver toen hij zelfs aan de Dageraad een theologische faculteit niet

Als de SGP zich al te gemakkelijk neerlegt bij de grondwettelijk geaccepteerde godsdienstvrijheid, ondergraaft zij het verschil met de andere kleinere christelijke partijen en doet zij een aanslag op de traditionele overtuiging van wilde ontzeggen "Vrijheid, gelijkheid en staatsburgerlijke broederschap zij er, ook voor de ongeloof-propagandisten".

21. J. T. van den Berg: "Trouw zweren aan de grondwet betekent voor mij dat ik binnen de bestaande rechtsorde wil streven naar ombuiging van onze staatsinstellingen in christelijke richting" {Ref. Dagblad, 10/2/1990).

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1993

Zicht | 44 Pagina's

De SGP tussen gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid (II en slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1993

Zicht | 44 Pagina's