Drievoudig snoer en de theocratie
Bezinning
Het denken over theocratie, natiebesef en de gedachte van het "Tweede Israël" lijkt aan actualiteit niet te zijn ingeboet. Na de dissertaties van G. Groenhuis (1977), C. Huisman (1983), R. Bisschop (1992), verscheen onlangs een nieuwe loot aan deze stam. De historicus dr. Joris van Eijnatten schreef een lijvige dissertatie met als titel God, Nederland en Oranje. Dutch Calvinism and the Search for the Social Centre. Een positieve kijk op Nederland als een christelijke natie wordt in deze studie echter gerekend tot een typisch product van het negentiende-eeuws romantisch denken.
De studie van Joris Van Eijnatten' heeft een wat verwarrende titel, die de lading niet geheel dekt. Zijn proefschrift gaat over de wereldbeelden ('social centres') van de predikanten uit de achttiende eeuw, hoewel ook denkbeelden uit de zeventiende eeuw en negentiende eeuw aan de orde komen.
Zijn centrale stelling is dat in de achttiende eeuw predikanten God, Nederland en Oranje als een nauwe band gezien hebben. God was in die tijd de God van Nederland. De religieuze identiteit van de achttiende-eeuwse mens was ondergeschikt aan zijn identiteit als goede democraat en eerlijke burger. Nederland heeft vanuit deze optiek een bijzondere en uitverkoren taak te vervullen, waarbij het Oranjehuis een belangrijke rol in dit alles speelt.
Opmerkelijk is dat Van Eijnatten ontkent dat dit drievoudige snoer al te vinden is in de zeventiende eeuw. We denken dan aan personen als Abraham van der Velde (1614-1677) en Herman Witsius (1636-1708), om maar twee bekende schrijvers te noemen. Van Eijnatten erkent dat de ingrediënten hiervoor wel aanwezig zijn, zoals blijkt uit de factoren van de Kerk, de hand van God, het Nederlandse volk en de prins van Oranje. Maar het thema van dit alles is volgens hem primair het voorrecht om God publiekelijk naar Zijn Woord te dienen. Het Woord, niet de natie is het centrum waaraan cultuur en geschiedenis hun diepere zin ontlenen.
De negentiende eeuw is volgens Van Eijnatten verantwoordelijk voor het ontstaan van de gedachte van een drievoudig snoer. Van Eijnatten beschouwt dit alles als een romantische kijk op ons land. Het godsdienstige element zou in de vorige eeuw verdwijnen ten gunste van een horizontale gerichtheid op de natie. Niet op bovenwereldlijke, maar op wereldlijke wijze werd dit drievoudig snoer ingevuld. Tijdens de verdediging van zijn proefschrift sprak hij van de 'teloorgang van het transcendentale (bovenwereldljke) in de calvinistische traditie.
VERKEERD INTERPRETATIEKADER
Hoewel Van Eijnatten een grondige en zeer lezenswaardige studie heeft geschreven de vele feiten en aangetoonde verbanden verrijken onze kennis van de behandelde periode, verschillen wij ten aanzien van zijn interpretatiekader fors van mening. Mijns inziens vallen juist hier de beslissingen.
Mijn hoofdbezwaar spitst zich toe op zijn verwerping van de idee van het Nederlandse volk als een protestants-christelijke natie, van de gedachte dat de Nederlandse staat geboren is uit de kerk. Van Eijnatten spreekt van het "religieuze, mythische nationalisme", zoals dat zich volgens hem onder meer uitte bij Isaac da Costa (GNO 43). Historisch geeft hij de feiten goed weer, gevoed door een goed invoeUngsvermogen, maar bij de interpretatie van de historie - met name van de gedachte van een drievoudig snoer geeft hij nogal eens aanleiding tot vraagtekens. Proberen we hem eerlijk op de voet te gaan volgen en te becommentariëren vanuit een christelijk-historische visie.
We kunnen met hem instemmen als hij erop wijst dat voor zeventiendeeeuwse predikanten het Woord van God en de zegeningen daarvan (voor kerk èn staat) centraal stonden. Dat geldt ook voor zijn opmerking dat men toen de overtuiging had dat God Zijn kandelaar weer van ons land kon wegnemen. God is niet verplicht om Zijn Kerk altijd in dit land een plaats te geven (GNO 47). Dat erkende ook Van der Velde en andere schrijvers. Het was Gods barmhartigheid en niet onze verdienste dat Hij naar ons land omzag.
Bij iemand als Johannes van den Honert (1693-1758) ziet Van Eijnatten echter al de tendens om de identiteit van de natie in het protestantisme (in plaats van in het Woord) te zoeken. Het was volgens hem typisch achttiende-eeuws calvinistisch om de kerk (de religieuze betekenis) aan die van de natie (de niet-religieuze betekenis) te koppelen of - in theologische termen-, genade toe te voegen aan de natuur (GNO 57).
Van Eijnatten legt dit zo uit dat het heilige en religieuze steeds meer wordt geseculariseerd; de publieke sfeer wordt steeds meer door binnenwereldlijke beginselen bepaald. De zonden worden minder in termen van afval van God beschreven, het verlaten van Zijn Woord; in plaats daarvan worden puur wereldlijke oorzaken gezocht op het terrein van economie en cultuur. Het achttiende-eeuwse wereldbeeld liet minder ruimte over voor het directe ingrijpen van God. Daarvoor in de plaats kwamen wat hij noemt materiële oorzaken (zie GNO 249). Christelijke vrede in een burgerstaat en godsdienstig pluralisme gaan in de achttiende eeuw hand in hand. Godsdienst moest de behoeften van de staat dienen (GNO 123).
Uit het interpretatiekader dat Van Eijnatten hanteert, blijkt ook een andere visie op de Nederlandse Opstand tegen Spanje. Van Eijnatten zegt dat in de achttiende eeuw de Nederlandse Opstand vooral gezien werd als een strijd voor godsdienst èn vrijheid, zelfs zouden de voorvaders eerst het tweede op het oog gehad hebben, terwijl pas later de factor van de godsdienst er bij kwam. In de achttiende eeuw moest de godsdienst vooral de behoefte van de staat dienen.
INVLOED VERLICHTING
Terecht constateert Van Eijnatten dat er in de achttiende eeuw een verwereldüjkt natiebesef ontstaan kan zijn, daar waar het religieuze minder zwaar is gaan wegen. De Verlichting heeft ongetwijfeld zijn negatieve invloed uitgeoefend. Maar het is te veel gezegd wanneer de Oranjelievende predikanten van de achttiende eeuw Oranje alleen vanwege het Oranje-zijn vereerden, zodat Oranje zich ontwikkelde tot "een moderne, quasi-religieuze mythe" (GNO 150). Niet alle Oranje-vereerders waren natuurlijk gereformeerden, hoewel de gereformeerden duidelijk de meerderheid onder hen vormden, evenals de pattriotten over het algemeen het remonstrantisme waren toegedaan.
Men kan de gereformeerde geschiedschrijvers vanaf de zeventiende eeuw, die profetisch de historische gebeurtenissen tijdens het ontstaan en verloop van de Republiek hebben geduid, niet als "mythe-scheppers" afschrijven. Van Eijnatten neemt hij mijns inziens te argeloos het woord mythe over. Hij zegt dat pas in de negentiende eeuw "een mythische en irrationele conceptie" van "de Nederlanden" ontstaan is als zijnde iets wezenlijks protestants.
Terecht zegt hij dat het drievoudig snoer als term afkomstig van Da Costa, maar ten onrechte voegt hij er aan toe dat de gedachte van een drievoudig snoer niet eerder gebruikt is als een bijbelse bevestiging van een speciale band tussen God, Nederland en Oranje in de zeventiende en achttiendeeeuw. Het verbond dat Willem van Oranje sloot met God kreeg volgens Van Eijnatten nationale trekken, werd een symbool, "een mythische fundering voor het geheel van de Nederlandse samenleving" (GNO 153). Oranje werd daarmee zelfs een "binnen-wereldlijk verlosser".
Van Eijnatten onderscheidt de zeventiende-eeuwse Woord-gerichte of bibliocentrische benadering van een theocratische benadering, waarin de genade direct over de staat heerst, wat voor hem identiek is de middeleeuwse conceptie van de staat (GNO 158). Aardig in dit verband is de verwijzing naar de SGP, wanneer Van Eijnatten in een voetnoot vermeldt dat theocratie tegenwoordig aangehangen wordt door een "Nederlandse calvinistische splinterpartij" (GNO 352; bedoeld is de SGP).
Van Eijnatten ziet in de identificatie van christendom en maatschappelijke orde een achttiende-eeuws huwelijk tussen calvinisme en moderniteit (een volgens hem acceptabeler woord dan Verlichting) (GNO 219). Kenmerkend werd in de achttiende eeuw het ophemelen van de "protestantse publieke religie". Godsdienstige en morele waarden werden vereenzelvigd met de natie of het volk. "Het Christendom maakte niet alleen de christen christelijk; niet minder belangrijk is het dat het de Nederlander Nederlander maakte. Op deze wijze, begon het christendom zich te compromitteren met nationaliteit" (GNO 241).
Moeite heeft Van Eijnatten met de idee dat het christendom de natie heeft gestempeld, of dat uit de kerk de natie is ontstaan.' Bij Groen van Prinsterer ziet hij een verlegging van de continuïteit in Gods Woord naar dat van de natie. Groen beklemtoont volgens hem weliswaar de noodzakelijke verbinding tussen de wonderlijke opkomst van Holland en het Woord, maar laat het in de praktijk toch dicht naderen tot een compromittering van Schrift en de materiële werkelijkheid van een natie (GNO 242).
NATIEFBESEF BIJ GROEN
Voordat we deze interpretatie verder becommentariëren, loont het de moeite om wat nader in te gaan op Groens opvatting van de Nederlandse natie en de betrekking daarvan tot het christendom. Voor Groen is de natie een natuurhjk product van het historische volksleven. Een volk leeft voort onder de wisseling van de staatsvormen, in de eigenaardigheid van haar nationaal karakter. Er is tweeërlei nationaliteit, de historische en de constitutionele, waarbij Groen van de eerste zegt dat "die in het bloed der Evangeliebelijders het aanzijn aan de Republiek gaf".^ De Nederlandse natie is ten diepste uit de belijdenis der Kerk geboren. Hier is niet een bevolking protestants geworden, maar "een Protestantse Natie gevormd en het volkskarakter, niet verloren gegaan, dat zij verre! maar in christelijke zin veredeld en vernieuwd". Het Evangelie heeft Nederland niet slechts hervormd, maar ook gevormd.*
Groen stelt dat de "religiekrijg" "het feit der feiten is". In het bloed der martelaren is de grond voor kerk en staat gelegd.' "Dat bloed der martelaren is het cement der schoonste delen van de tempel onzer volkshistorie", '' waarbij de Nederlandse staatsman er wel de waarschuwing aan toe voegt dat dit bloed door de volgende eeuwen blijft roepen tot vermaning om op diezelfde rots der eeuwen te staan. Het bezit van de ware godsdienst mag ons niet verheffen, maar verplicht ons tot verantwoordelijkheid! Godsdienst en vrijheid zijn beide betrokken geweest bij de Nederlandse opstand en hebben de grondslag gelegd van onze natie. "Wat is het kenmerk der Nederlandse natie geweest? Gehechtheid aan het christelijk geloof en zucht naar een vrijheid bestaanbaar met de orde in de maatschappij".'
De natie als natie is in de optiek van Groen pas tot aanzijn gekomen tijdens de Nederlandse Opstand. C. Huisman heeft erop gewezen dat het gereformeerde natiebesef is ontstaan in de strijd tegen Spanje. De bevrijding van het Spaanse juk werd vergeleken met de uittocht uit Egypte, " de verlossing uit het roomse en Spaanse diensthuis.' Het wezen van het gereformeerde natiebesef ligt in de religie.'" Het Israël-model, de vergelijking van Nederland met Israël, werd als een verklaring van het ontstaan van de Republiek gezien. "In gereformeerde predikaties zijn uitdrukkingen als "Neerlants Israël" en "Emmanuels Landt" schering en inslag", aldus Huisman."
G. Groenhuis constateert hetzelfde: "De parallellen tussen Nederland en Israël bleven de gehele zeventiende eeuw door een rol spelen".'^ De vergelijking tussen Nederland en Israël zag hij vooral verwoord in de orthodox-gereformeerden van de Nadere Reformatie, zoals bij de Teellincks, Udemans, Souterius, Van Lodensteyn, Van der Velde en Witsius. "Met name bij de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie blijkt dat de veelvuldige vervidjzingen naar Israël behoren tot de kern van de radicaal gereformeerde overtuiging"." De schrijver gaat ervan uit dat men onder Israël verstaat de Nederlandse natie. R. Bisschop neemt in dit opzicht een ander standpunt in: niet de staat, maar de (metafysische) kerk, oftewel de kerk van alle tijden en plaatsen, ziet hij als het Neerlands Israël."
Zeer nauw samenhangend met de vestiging van de Gereformeerde Kerk en het ontstaan daaruit van de natie, is de gedachte van een verbond tussen God en de Republiek, '' zoals daarvan ook een parallel te vinden is in Schotland bij het sluiten van een Nationaal Verbond in 1638) (opmerkelijk deze beide woorden in één verband: natie en verbond!). Die gedachte wordt niet door Bisschop gedeeld. Het overbekende citaat dat Willem van Oranje een vast verbond met de 'alderoppersten Potentaet der potentaten" gesloten had, betekende voor Bisschop niet een bondgenootschap tussen God en de Republiek. Het is volgens hem niets anders dan het getuigenis van het rotsvaste vertrouwen van de prins op God."* Maar heeft dat, zo is te vragen, geen implicaties voor de natie, in die zin dat de lotgevallen van de natie in de handen van God gelegd worden?
NEDERLAND EN ORANJE
Hoe moeten we het drievoudig snoer interpreteren in het licht van het protestants natiebesef? Doen we aan mythevorming wanneer we een bijzonder gewicht toekennen aan de historische betekenis van het Oranjehuis? Huisman heeft aangetoond hoe zeer men van af de zeventiende eeuw Willem van Oranje als een Mozes gezien heeft om het volk Israël uit de slavernij van Egypte te leiden. R.H. Bremmer verwoordt dit zo: "Door de opstand ontstond rond Willem van Oranje en zijn helpers een nieuw gemenebest dat wortelde in de gereformeerde religie".'" De Nederlandse Opstand is volgens hem zelfs ondenkbaar zonder het optreden van Willem van Oranje en zijn broers."*
De gereformeerde geschiedschrijving wil vooral laten zien dat God "Neerlands Israel" wilde behouden door de Oranjes en dat in de Oranjes het gelukkige voortbestaan van het land te verwachten is.''' Ook iemand als ds. G. H. Kersten borduurde vaak voort op het thema van de uitredding door de Oranjes.
"Neen, niet om die Oranje-Vorsten, maar wijl de Heere zelf voor onze legerscharen heentrad".^" Ook hier blijkt: geen Oranjeverering als zodanig, maar wel Gods bijzondere leiding gehonoreerd door middel van dit vorstenhuis.
Ook Groen van Prinsterer legt een nauw verband tussen het Huis van Oranje en de geschiedenis van ons volk. "De Souvereiniteit van het Huis van Oranje heb ik tegen Thorbecke verdedigd, gelijk ze, in de Volkshistorie geworteld, de hoofdgedachte geweest is van Nederlands herstel in 1813", ^' Hij noemt het Oranjehuis een "uitgelezen werktuig van God".^ "Het Huis van Oranje-Nassau is telkens het middel geweest waarvan God Almachtig zich, wanneer de nood op het hoogst was geklommen, tot redding van Nederland bediend heeft"." 'Geen verloochening der traditiën van Nederland en Oranje door een taktiek van laodicëristisch appaisement", zo waarschuwt hij.^* Groen kwam tot inzicht in het belang van dit Oranjehuis tijdens zijn onderzoek van het Huis-Archief van het Oranjehuis. "De liefde voor de Historie, de liefde voor Nederland en Oranje overwon", zo schrijft hij hierover.
Het maakt Groen niet uit dat dat deze Oranje-monarchie repubhkeins gestempeld is; dat is zelfs volgens hem juist het kenmerk van het Nederlandse koningschap. Van v^^ezenlijk belang is dat historisch gezien de soevereiniteit van Nederland opgedragen is aan het Huis van Oranje. "De Souvereiniteit van het Huis van Oranje is de grondzuil van het Nederlandse Staatsgebouw". Deze souvereiniteit noemt hij "de slotsom der Volkshistorie in staatsrechterlijke zin".^'" Souve reiniteit van het Huis van Oranje plaatst hij herhaalde malen tegenover de volkssouvereiniteit.
Groen erkent dat het geloof bij Prins van Oranje in toenemende mate hoofdbeginsel werd, zodat de Oranjebanier niet alleen aan het vaderland, maar ook aan God gewijd werd. Als hij spreekt over de strijd van de Oranjes, dan kiest hij de volgorde van "godsdienst, vrijheid en recht". Die aspecten zijn niet van elkaar los te maken. "In de leus Nederland en Oranje, met de Volkshistorie in verband, lag een hefboom van onberekenbare kracht", aldus Groen.^*" Die hefboom culmineerde in het godsdienstige beginsel, het ontstaan van Nederland als een protestantse natie, waardoor er een drievoudig snoer ontstond. Elders schrijft hij dat de vereniging van "Oranje en vrijheid" alleen verkrijgbaar is "door het handhaven ener Souvereiniteit bij de gratie Gods, welke in Nederland historisch, nationaal en constitutioneel is".^'
Groen ziet een onmiddelijke relatie tussen het Huis van Oranje en "de glorie van ons Volk". Er is een vereenzelviging van vorstenhuis en natie. De souvereiniteit "is en blijft" opgedragen aan het Huis van Oranje, zo wijst Groen op de Grondwet.^ En dat heeft alles te maken met het drievoudig snoer. "Er is in de drie laatste eeuwen voor Nederland geen tijdperk van waar geluk en luister geweest, waarin de nauwe en innige band van Nederland, Oranje en Christendom, dat drievoudige snoer, gelijk het te recht (!) werd genoemd, niet glansvol en zegenrijk wedergevonden wordt".^' Is dat romantische mythe? Of geloofswerkelijkheid? Groen zelf aarzelde niet om van een vergelijking (niet: gelijkstelling) tussen Nederland en Israël te spreken.
Daarom gaat de opmerking van Bisschop te ver als hij de uitdrukking "God, Nederland en Oranje" niet passend vindt voor een theocraat en dat het spreken van de SGP over het drievoudig snoer feitelijk "een verwereldlijkt nationaliteitsbesef' inhoudt.™ Dat is ook de lijn van Van Eijnatten, die voortdurend stelt dat in de loop der geschiedenis het Woord plaats gemaakt heeft voor de natie. Is dat in zijn algemeenheid zo te stellen? De zegeningen van God hadden toch betrekking op kerk èn staat? Datzelfde is op te merken aangaande het Oranjehuis. Het gaat erom Gods bijzondere bemoeienis met het Oranjehuis te honoreren, waarbij men een discussie kan voeren hóe men dit drievoudig snoer wil benoemen: God, Nederland en Oranje, of Kerk, vorstenhuis en vaderland.
GEEN GEZOCHTE EENHEID
Groen heeft als historicus de Voorzienigheid van Gods handelen in de geschiedenis willen aanwijzen, maar daarvoor "geen gezochte eenheid en gedwongen verband in de gebeurtenissen gelegd"."" Dat is wat anders dan Van Eijnatten beweert als hij van Groen zegt dat deze rede en materialiteit sterk in elkaar laat opgaan (GNO 250), of dat er bij hem sprake zou zijn van determinisme (GNO 247, 256/7, 279).
Mijn grootste bezwaren tegen Van Eynatten spitsen zich toe op het laatste hoofdstuk in het boek waarin de levensbeschouwing van de schrijver heel duidelijk naar voren komt. De negentiende-eeuwse calvinisten laten zich leiden door een eenheidsvisie op de kosmos, zo stelt hij, een visie die zich vertaalde in cultuur, maatschappij en geschiedenis (GNO 259). Hoewel er bijbelse en religieuze motieven aan ten grondslag liggen, gaat het toch om een "metafysisch paradigma". In dit kader past hij het christelijk natiebesef in. Het typisch-filosofische woord "metafysisch" is een ongelukkig woord om de bemoeienis van God met de geschiedenis te verklaren. De gereformeerde geschiedschrijvers zoals die zich in de negentiende eeuw hebben ontwikkeld, is het volgens Van Eijnatten niet zozeer om de eenheid van geschiedenis en natie in God te doen, maar een (religieus gekleurde) natieverheerlijking.
Groen zou zich volgens Van Eijnatten schuldig maken aan een sterk deterministische kijk op de geschiedenis, wanneer deze het Evangelie de oorzaak van het ontstaan van de 'ziel' der natie laat zijn (GNO 260). Orangistische mythologie en moderne metafyscia gaan volgens de schrijver hand in hand. Natie en Evangelie werden in de vorige eeuw nauw met elkaar verbonden, in die zin dat genade eenvoudig toegevoegd werd aan het Nederlanderschap (GNO 262).
Zo spreekt Van Eijnatten in zijn laatste hoofdstuk (met als titel "de grote verwarring") over de grote vermenging van godsdienst, materialiteit en mythe, samengevat onder "God, Nederland en Oranje" (GNO 265). Van Eijnatten stelt dat voor Groen een Nederlander noodzakelijkerwijs zowel Nederlands als christelijk is (GNO 271). "Groen verbond het verbond inwendig met de Nederlandse cultuur, zoals hij het Evangelie inwendig verbond met de nationale historie" (GNO 279). Dat is volgens hem een horizontalistische interpretatie van de relatie Woord en natie, zoals we ook boven gezien hebben. Ook ten aanzien van A.A. van Ruler met zijn visie op theocratie als een twee-eenheid van christelijke staat en christelijke kerk, als de twee brandpunten van een elips, gebruikt Van Eijnatten ook de termen van totalitair en deterministisch, ja, zelfs van aanpassing van het Hegelianisme aan een onzeker wordende kosmos (GNO 273).
BEDWELMENDE ATMOSFEER
In het historisch onderzoek moeten feiten en beooordeling een evenwichtig samenspel vormen. Men kan door een bepaalde bril de dingen niet opmerken die voor een christen-historicus wel zichtbaar zijn. Groen klaagde erover dat men de feiten niet meer kent, dat die verdwijnen in een "bedwelmende atmosfeer". Aan feiten is ook geen gebrek in de dissertatie van Van Eijnatten. Vijfhonderd dunbedrukte pagina's tonen onmiskenbaar zijn grote belezenheid en ook deskundig inzicht in de materie. Maar hoe zit het met de beoordeling? Ik denk dat daar de meeste vragen over blijven.
Laten we wel wezen, het ging ook Groen om de beschrijving, niet alleen om de beoordeling der historie. De feiten moeten blijven bestaan, schrijft hij. Groen kan men niet als een speculatief historicus zien die geen serieus onderzoek deed naar de feiten van het verleden. Maar het gaat om de juiste taxatie die alles in het juiste perspectief ziet. Groen: "Men kan anatomicus zijn zonder mensenkennis te bezitten. Zo kan men ook de gebeurtenissen en staatsvormen nauwkeurig beschrijven, zonder dat men de beginselen erkent die erin heersende zijn. Dan heeft men het geraamte, niet de geest der historie. Deze is niets anders dan de ontwikkeling der heersende beginsels".^^
Groen ziet als hoofdprobleem van zijn tijd dat "de grondtoon der eeuw" tegen "het christelijk beginsel der Natie" is gericht." Hij spreekt van "de Christelijk-historische Nationaliteit", die in de smeltkroes der kerkhervorming is gelouterd." Deze christelijk gestempelde natie werd in zijn dagen overwoekerd door een natie-opvatting die gestempeld was door de volkssoevereiniteit. Juist dit begrip betekende voor hem een ondermijning van de natie als protestantse natie.''^
Het spreken van de christelijk-nationale grondrichting van ons volk is dan ook wat anders dan een vermenging tussen geloof en metafysica, tussen God, Nederland en Oranje als een “moderne combinatie van godsdienst, matafysica en mythologie” (GNO 281). Het gereformeerde natiebesef heeft deugdelijke papieren vanaf de zeventiende eeuw tot in deze eeuw, met een markant (vertegenwoordiger in de persoon van ds. Kersten.'* Al deze vertegenwoordigers hebben er op willen wijzen dat God dit land zeer bevoorrecht heeft en in zekere zin 'uitverkoren' heeft. Als Bisschop zegt "God is niet Nederlands' God in het bijzonder of bij uitsluiting, maar Hij is het ook van de Republiek"/' dan stemmen wij daar geheel mee in. In die zin kunnen we zeggen dat de uitverkiezing van een volk nooit die van een ander volk behoeft uit te sluiten.*
VOORZICHTIGE VOLKSVERKIEZING
Uiteraard verwerpen we elke superieure volksverkiezing, een verheerlijking van ras en bodem, een overdreven Oranjeverering of elk opgeklopt religieus nationalisme. Maar natiebesef is wat anders dan nationalisme. Dat laatste is een product van de Franse geschiedenis. Bij Groen is er geen spoor te vinden van nationalisme, wel van vaderlandsliefde. Het ging hem erom Gods daden in de geschiedenis, ook in het geval van een natie, te gedenken. God werkt niet over de geschiedenis heen, maar Zijn openbaring krijgt gestalte in de geschiedenis. Daarom kan men openbaring en geschiedenis. Schrift en historie •zoals het lievelingskader van Groen luidt-terecht hanteren, mits met voorzichtigheid voor uitersten. Groen was ook niet benauwd om te spreken van een "christelijk Europa", omdat het christendom het moderne Europa heeft geschapen, de basis daarvan en van zijn wetten heeft gelegd."
Ten aanzien van de Nederlandse natie, heeft Van der Velde ook geen moeite om vaderlandsliefde en christen-zijn in één adem te noemen. Hij spreekt zijn lezers aan met "ware Nederlanders en liefhebbers van het huis Israels"; iemand als Johannes de Swaef gebruikt zelfs de term van "christelijke patriot".* Voor de gereformeerde vaderen zijn kerk en staat niet te scheiden als het gaat om het praktisch gestalte geven aan het ideaal van theocratie. De kern van de gereformeerde traditie is volgens Groenhuis dat kerk èn volk deelden in de wonderen van Gods roemruchte daden in onze historie. "Gods zegen was er terwille van zijn kerkd), zijn tuchtigende roede vermaande overheid en volk de "uitverkiezing' waardig te zijn".^' Dat land en kerk voor de gereformeerde vaderen een diepe eenheid vormden, werd prachtig verwoord door Jac. Revius: De kerk was de bruid van Christus en Nederland "het huis van Uwen bruyt".
Groen stelde dat de zegeningen van het Evangelie "bij uitnemendheid" (!) aan Nederland zijn verleend. "Geen hoogmoed dit te beweren, grove ondankbaarheid dit te miskennen".''^ Ook het omgaan met de relatie tussen God, Nederland en Oranje moet zich bewegen tussen deze hoogmoed en ondankbaarheid. Het is een versmalling wanneer C. Smitskamp alleen van een verkiezing van de gelovige, en niet van de natie wil spreken, en Kossmann ook een volksverkiezing verwerpt."*' Met de nodige schroom zou men een volksverkiezing staande houden, zoals ook Groenhuis wijst op de Dordtse Leerregels, waar onder de dwalingen gerekend worden: Dat de oorzaak waarom God tot het ene volk meer dan tot het andere het Evangelie zendt, niet is louter en enkel welbehagen Gods, maar omdat het ene volk beter en waardiger is dan het andere, aan hetwelk het Evangelie niet wordt meegedeelt". Het gaat er hier dus om dat God een volk verkiest boven een ander, maar tegelijk het genade-karakter van deze keus toont. De Dordtse vaderen verwijzen dan in dit verband naar de dreigende woorden in Matth 11:21: ee u Chorazin, wee u Bethsaida enz."
"GOD DER VADEREN"
Groen sprak evenwichtig over "de God der vaderen, die zich ook onze God had betoond".** Gereformeerde vaderen hebben talloze malen gewezen op Gods genade, die naar een natie deed omzien, maar ook op de oordelen over een natie uitgesproken worden wanneer zij zich van dit Woord zou afkeren.
Groen heeft deze beide aspecten: het uitverkoren-zijn en de (dreigende) verwerping gehonoreerd. Wie het eerste zegt, moet niet blind zijn voor het tweede. "Er is een Nederlandse natie, een Nederlandse zelfstandigheid. Dit land is, door Gods vrije genade, buitengewoon bevoorrecht geweest. Het onverbasterde evangelie is hier, meer dan elders (!), gehandhaafd. Maar ook Nederland is afvallig geworden".*
Groen heeft zijn leven lang gestreden tegen de ondermijning van de grondbeginsels van de protestantse Nederlandse natie, inclusief de historische rol van het Oranjehuis. De heilloze ontwikkeling van onze natie is volgens Groen begonnen met de Bataafse omwenteling in 1795, waardoor de protestantse natie gebroken is. G. J. Schutte schrijft hierover: "Twee traditioneel als essentieel beschouwde elementen van de constitutie van de Republiek, de bevoorrechte positie van de Gereformeerde kerk en het stadhouderschap der Oranjes, vonden onder de gereformeerden hun sterkste verdedigers. Beide werd eind achttiende eeuw ter discussie gesteld en vervolgens afgeschaft".*
Het gaat erom om minder geseculariseerd de wereldse geschiedenis te lezen. Bovendien moeten we begrijpen dat theocratie altijd een ~ torso' is. Ware theocratie is daar waar kerk en staat, het geestelijke en burgerlijke regiment, samen werken tot Gods eer op alle terreinen des levens. De zuiverheid en de kracht van de kerk zal als een zuurdesem moeten doorwerken in de natie. Zij slaagt daar alleen in wanneer de Kerk de natie in de goede zin van het woord stempelt en de overheid de Kerk ter wille is aangaande de vrije verkondiging van het Woord.
Juist om die reden werden de overheden in de Republiek vergeleken met die van het oude Israël. En omdat die regering een theocratisch karakter droeg, dienden ook de overheden in de Republiek aan deze theocratie gestalte te geven. Juist vanwege de visie op de overheden als voedsterheren van de kerk, werd verwezen naar godvruchtige koningen als David, Hizkia, Josia en vele anderen. Het zijn vooral de orthodox-gereformeerden die de betekenis van het Oranjehuis in onze geschiedenis hebben leren inzien.''"
Hoe moeten we de toekomst van Nederland zien? Een natie, die in haar grondtoon nog maar weinig het christelijk karakter uitdraagt, en een Oranjehuis dat niet meer die directe binding heeft met de gereformeerde religie als weleer? Het drievoudig snoer, als geloofswerkelijkheid beleden, zal steeds meer aan spanning onderhevig zijn. Helaas wordt het steeds meer een ideaal, dat tot verplichting oproept, dan een historisch waarneembare werkelijkheid. Laten we dit artikel afsluiten met een woord van J. Fruyüer in de persoon van Nathanaël: "Ik hoop dat God, die Nederland zo groot gemaakt heeft door en om Zijn Woord, zich over ons zal erbarmen en dat Hij nog eenmaal onverwacht wonderen doen zal, tot redding van de kerk en tot blijdschap der vromen".**
NOTEN
1. Het proefschrift wordt in het vervolg geciteerd onder de afkorting GNO. Het is verschenen bij uitgeverij Kok, Kampen. Het bevat 481 pagina's en kost 79, 50 gulden.
2. Zie interview in Reformatorisch Dagblad van 25 september jongsleden. Het zijn volgens hem typisch negentiende-eeuwse argumenten, geïnspireerd door een vleug romantiek. Van Eijnatten staat in deze diametraal tegenover iemand als Van der Velde, die zei dat "de ware Gereformeerde godsdienst de grondslag van deze Staat (nl. het Verenigd Nederland), en ook een oorzaak van diens opkomst en bloei is". Van der Velde citeert dan de voorrede van de Synode van Dordrecht, waar de ware godsdienst het fundament van de Unie van Utrecht genoemd wordt, A. van der Velde, De Wonderen des Allerhoogsten (1874), Ede, 1970, p. 11.
3. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 23 maart 1872.
4. Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, deel I, Veenendaal, 1978, par. 84; vgl. Nederlandsche Gedachten, 20 juni 1873.
5. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 14 maart 1872, 13 april 1872.
6. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 9 april 1872.
7. Groen van Prinsterer, Schriftelijke Nalatenschap. Achtste deel. Bescheiden. Deel 1:1821-1842 (bewerkt door J. Zwaan), Den Haag, 1990, p. 615.
8. C. Huisman, Neerlands Israël. Het natiebesef der traditioneel-gereformeerden in de achttiende eeuw, Dordrecht, 1983, p. 11.
9. C. Huisman, a.w., p. 55.
10. C. Huisman, a.w., p. 49.
11. C. Huisman, a.w., p. 56.
12. G. Groenhuis, De Predikanten. De sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ca. 1700, Groningen, 1977, p. 80.
13. G. Groenhuis, a.w., p. 81; vgl. ook p. 91.
14. R. Bisschop, Sions vorst en volk. Het tweede-Israëlidee als theocratisch concept
in de Gereformeerde kerk van de Republiek tussen ca. 1650 en ca. 1750, Veenendaal, 1992, p. 215: "De Kerk is het object van Gods verkiezende genade,
niet de "natie'. Bisschop beroept zich op G. J. Schutte, aan wie Van Eijnatten overigens veel dank verschuldigd zegt te zijn. Schutte stelt dat met Neerlands Sion, Jeruzalem of Israël door de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologen "uiteraard" (!) de Kerk is bedoeld, G.J. Schutte, Het Calvinistisch Nederland, Utrecht, 1988, p. 13.
15. Zie C. Huisman, a.w., p. 57.
16. R. Bisschop, a.w., p. 216.
17. R.H. Bremmer, Reformatie en rebellie. Willem van Oranje, de calvinisten en het recht van opstand. Tien onstuimige jaren: 1572-1581, Franeker, 1984, p. 9.
18. R.H. Bremmer, a.w., p. 9; vgl ook K.W. Swart: "Het valt inderdaad sterk te betwijfelen oi de Republiek der Verenigde Nederlanden ooit tot stand gekomen zou zijn, indien de Opstand niet zo'n bij uitstek begaafd leider gevonden had in de persoon van prins Willem van Oranje, in: C.A. Tamse (red.), Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis. Alphen aan den Rijn, 1979, p. 80.
19. C. Huisman, a.w., p. 85.
20. M. Golverdingen, Ds. G.H. Kersten. Facetten van zijn leven en werk, Amersfoort, 1972, p. 123.
21. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 23 maart 1872.
22. Groen van Prinsterer, Bescheiden, Deel I, p. 690.
23. Groen van Prinsterer, 1813. Nederland en Oranje, z.j., p.l.
24. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 8 juli 1873. Groen kan ook melding maken van de "nationale weerzin tegen het erfelijk gezag van het Huis van Oranje", dat zich in de gehele loop der geschiedenis heeft geopenbaard". Groen van Prinsterer, Verscheidenheden over staatsregt en politiek, Amsterdam, 1850, p. 223.
25. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer van de Staten-Ceneraal, deel I, Utrecht, 1850, p. 190, 206; dat is ook een verschil met België, waar een "constitutie in blanco" gemaakt is, waarin naderhand de naam van de koning ingevuld werd (id.)).
26. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 16 augustus 1872.
27. Groen van Prinsterer, Adviezen, Deel 1, p. 206.
28. Groen van Prinsterer, Bescheiden, Deel II, p. 235. Vandaar dat de SGP het blijkens haar Program van Beginselen als "een groot voorrecht" beschouwt, dat Nederland 'een constitutionele monarchie onder het Huis van Oranje- Nassau" kent.
29. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 3 januari 1874.
30. De Gezinsgids, 11 juni 1993.
31. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 20 juni 1873.
32. Groen van Prinsterer, Bescheiden, Deel I, p. 47.
33. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 15 juli 1873.
34. Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 3 januari 1874.
35. Zie Groen van Prinsterer, Nederlandsche Gedachten, 21 september 1872: "De oorzaak der kwaal is het zwichten van de Natie, gelijk ze zich historisch ontwikkelt, voor de almagt der theoretische belichaming van het Souvereine Volk".
36. C. Huisman, a.w., p. 46; G. Groenhuis, a.w., p. 91.
37. R. Bisschop, a.w., p. 258.
38. H. Zeldenrust bekritiseert in Hervormd Nederland ("Voor God en vaderland", 3 okt. 1992), de gedachte van de Nederlandse natie als het nieuwe Israël. "Geen kerk of volk is een soort nieuw-Israël. Het verhaal van het joodse volk is uniek en onherhaalbaar". Dan gaat hij echter verder: "Maar daarmee is niet alles gezegd. Want de inzet, het verhaal van Israël, is niet exclusief maar inclusief. Andere volken worden niet uitgesloten".
39. Groen van Prinsterer, Bescheiden, Deel I, p. 504.
40. G. Groenhuis, a.w., p. 88. Zie ook J. Fruytier, waar hij de gebeurtenissen rond de Unie van Utrecht verhaalt en stelt: "Langs deze wegen heeft God de waarheid in de Nederlanden geplaatst en een veilige woning geschonken", J. Fruytier, Sions worstelingen, Gorinchem, 1856, p. 85. Het is dan inlegkunde om hier, evenals op andere plaatsen in dit werk, voor Nederland steeds de Nederlandse kerk te lezen.
41. G. Groenhuis, fl.ro., p. 91.
42. Groen van Prinsterer, Handboek voor de geschiedenis van het Vaderland, deel I, p. 67.
43. G. Groenhuis, a.w., p. 78. Zie ook H.F. Massink in zijn bespreking van de studie van R. Bisschop in het Reformatorisch Dagblad van 29 september 1993. Hij wijst erop dat Calvijn rekent met trappen in de verkiezing als concentrische cirkels (Institutie 3.21.6). "Wat is er tegen om de bevoorrechte positie van een land als een vorm van verkiezing te zien? ", zo vraagt hij zich af. Ook C. Graafland wees in zijn hoedanigheid als opponent bij de promotie van Van Eijnatten er op dat Calvijns visie op de verkiezing nauw gerelateerd was aan het verbond. Daarbij dacht Calvijn ook aan het gemenebest als medium waardoor het theocratisch iedeaal gestalte kreeg.
44. Groen van Prinsterer, Bescheiden I, p. 301.
45. Groen van Prinsterer, Bescheiden I, p. 304.
46. G.J. Schutte^ Patriotten, prinsgezinden, gereformeerden. Over Calvinisme en Revolutie in de achttiende eeuw, Apeldoorn, 1991, p. 8.
47. H. te Velde schreef in NRC (24 april 1993): "Kleine, voornamelijk orthodox-protestantse, groepenvoelen zich nog nauw verbonden met de geschiedenis van Oranje, maar voor de grote meerderheid van de bevolking zijn de historische Oranjes hooguit aanleiding voor een vage belangstelling. Deze kan zich uiten in een televisieserie of officiële herdenking, maar een opdracht voor het heden wordt aan het Oranjeverleden niet meer ontleend".
48. J. Fruytier, a.w., p. 401.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1993
Zicht | 45 Pagina's