Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theocratie en verbond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theocratie en verbond

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEZINNING

drs. W. van Vlastuin predikant van de hervormde gemeente te Wouterswoude

De kinderdoop verplicht ons tot een theocratisch besef. Dat niet alleen omdat onze gereformeerde vaderen beide voorstonden, maar omdat de kinderdoop en de theocratie onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Zij vinden hun gemeenschappelijke verworteling in de leer van het verbond. De afwijzing van kinderdoop gaat niet voor niets vaak samen met de afwijzing van theocratische politiek. Wie de gereformeerde belijdenis voorstaat en het theocratisch gedachtengoed afwijst, verstaat ten diepste zijn doop niet.

Wat dan ook tussen Oude Testament en Nieuwe Testament verschillend moge zijn, het verbond is naar zijn wezen gelijk. Het verbond is de continue factor in de heilsgeschiedenis. Daarom is het niet nodig om in het Nieuwe Testament opnieuw aan te geven dat de kinderen in het verbond en daarom de tekenen daarvan delen. Evenzo hoeft in het Nieuwe Testament niet opnieuw uiteengezet te worden wat de taak van een koning is.

1. Deze overeenstemming tussen Oude en Nieuwe Testament heeft in de eerste plaats betrekking op het principe van de taak van de overheid. Als we in de Schrift lezen hoe godvruchtige koningen de erkenning van de Heere bevorderden, is dat niet slechts ter informatie over het verleden, maar heeft dat zeggingskracht voor het heden.

Dit is ons temeer duidelijk als we in de profetieën toekomstperspectieven voor de laatste dagen tegenkomen. In Psalm 2 zien we dat in het kader van het rijk van de Messias uitdrukkelijk de koningen een plaats hebben: "Nu dan, gij koningen, handelt verstandig; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde. Dient de HEERE met vreze, en verheugt u met beving. Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen". John Owen wijst er dan in een preek voor het parlement op dat zij in het ambt van koning verstandig dienen te handelen om zo het belang van Christus te bevorderen.

Als Jesaja over de tijd van het evangelie profeteert, dan laat de Heere door hem zien dat koningen voedsterheren voor de kerk zullen zijn (Jes. 49:23): En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen". De kanttekening merkt daarbij op dat koningen niet alleen privé tot de gemeente van Christus gevoegd zullen worden, maar ook hun macht en gezag zullen gebruiken tot aanwas en bescherming daarvan.

Jesaja 60:10 en 16 hebben in de eerste plaats betrekking op de hulp van Cyrus en Darius bij de opbouw van de tempel en de stad Jeruzalem. De volle vervulling van deze woorden moeten we echter in de tijd van het Nieuwe Testament plaatsen als heidense vorsten tot welzijn van de kerk zullen dienen. John Owen merkt hierover op: Wat God heeft beloofd, moeten koningen, magistraten, bestuurders en naties doen. Het is hun plicht om dat te doen".

In Jesaja 60:12 zien we een uitdrukkelijke verwijzing naar de volken, waarin wij kunnen zien dat het evangelie niet alleen betrekking heeft op individuen: Want het volk en het koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken zullen gans verwoest worden". Het Oude Testament is er vol van dat de Heere ook met andere volken op een nationale wijze handelt. De profetieën in de hoofdstukken 13-23 van Jesaja maken dit heel duidelijk. Vergelijk verder Jes. 2:2; 35:1; 41:1; 49:1; 55:5; Dan. 7:14; Micha 4:1-2; Zach. 8:20-22. Dit mogen we niet vergeestelijken...

De overeenstemming van Oude en Nieuwe Testament wordt onderstreept in het Nieuwe Testament. Al zou het Nieuwe Testament hierin geen aanwijzingen geven, dan kunnen we nog niet concluderen dat in de nieuwe bedeling het heilshandelen van God losstaat van politieke structuren. Als de Heere Zelf geen uitdrukkelijke verandering openbaart, hebben we ervan uit te gaan dat de lijn van het Oude Testament voluit van kracht is. Wat de Heere eenmaal duidelijk heeft gemaakt hoeft Hij niet te herhalen. Dat geldt van het verbondsdenken van de doop, dat geldt van het theocratisch besef.

Het is niet alleen magistraal dat Calvijn zijn beschouwingen over de overheid geeft in het kader van de "uiterlijke middelen of hulpmiddelen waardoor God ons tot de gemeenschap van Christus nodigt en daarin houdt", maar ook van wereldhistorische betekenis; Europa en Amerika zouden er anders uitgezien hebben als hij dat niet of anders gedaan zou hebben.

2 Tim. 2:1-2 zegt meer dan wij er vaak van maken. Als we voorbede moeten doen voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid, dan houdt dat ook in dat de overheid aangaande de religie zich niet neutraal op kan stellen.

In Openbaring 11:15 lezen we: En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in de hemel, zeggende: e koninkrijken der wereld zijn geworden van onze Heere en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid". Hier ligt in opgesloten dat zij als koninkrijken onder de heerschappij van de antichrist leefden, maar nu Hem zullen dienen en erkennen (vgl. Openb. 21:24).

'Theocratie ^MteetéMi een beginsel. Het is eeif^^fve^^efj^een opgave'.

2. De eenheid van Oude en Nieuwe Testament leert ons ook dat en hoe de theocratie juist in een verbondsvolk gestalte krijgt. Theocratie is meer dan een beginsel krachtens het scheppingsrecht, het is ook meer dan belijdenis dat God regeert, het zal ook gestalte dienen te krijgen. Het is een gave en een opgave. Dat laatste gebeurt in de kaders van het verbond. Als we hier oog voor hebben, worden heel veel dingen ons duidelijk.

a. Het is waar dat de Heere met geen natie een verbond aangaat zoals met Israël bij de Sinaï. De ceremoniële eredienst en de reinigingswetten hebben hun vervulling in de Heere Jezus Christus. Dat is uniek en onherhaalbaar. Dat neemt echter niet weg dat hetzelfde verbond van het Oude Testament in de kerk nog steeds van kracht is en via de kerk de volken ingaat. Hoe meer een volk gekerstend is, hoe meer dat volk als verbondsvolk is aan te merken, omdat zij het teken en zegel van Gods verbond dragen. Niet het verbond van de Sinai, maar het verbond met Abraham zet de Heere door tot aan het einde van de wereld: Zo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn" (Gal. 3:7).

Het Wilhelmus zouden we kunnen zien als een geloofsbelijdenis van dit verbondsdenken. Vooral de geschiedenis van de puriteinen in Schotland en Nieuw-Engeland maakt ons duidelijk hoezeer het verbond verweven is met het theocratische besef. De voorrede van de Dordtse [.eerregels verwijst ook uitdrukkelijk naar de verbondstrouw van God als het optreden van ons koningshuis erkend en geprezen wordt.

In het licht van de aanwezigheid van het verbond hebben predikanten van alle tijden zich geroepen en gedrongen gevoeld om op te roepen tot wederkeer zoals de profeten in het Oude Testament. "Wederkeer" heeft slechts daar zin waar sprake is van het referentiekader van het verbond. Ds. Kersten en ds. Zandt zijn bekend om deze oproep tot boetedoening. Zij spraken het volk aan op het verbond dat nog in brede kring aanwezig was. Ken grote vraag is hoe we in een tijd van aangrijpende verbondsverzaking door het nalaten van de Heilige Doop met het verbond dienen om te gaan. Moeten we handelen als in een heidens land of moeten we ons land krachtens haar historie als een gedoopte natie zien?

'Wie de gereformeerde theocratie ffiet erkent, komt uit bij de willekeur en d^ terreur {/an de ideologie'.

b. Dat de theocratie gedragen wordt door de aanwezigheid van het verbond zien we in de afwezigheid van theocratische pretenties in het optreden van Jozef aan het hof van Farao. We lezen niet dat hij actie heeft ondernomen om de afgoderij uit te bannen. Hetzelfde geldt van Daniël en Nehemia. Ik denk dat het ook om deze reden is dat we in de brieven van Paulus of de brieven aan de zeven gemeenten in Klein-Azic geen aansporingen vinden om als christen in de maatschappij de theocratie te verwezenlijken.

Als Mozes naar het hof van Farao gaat om de oordelen van God aan te zeggen, vormt dat hierop geen uitzondering. Dit alles is erop gericht om het getiranniseerde verbondsvolk te verlossen. Het optreden van Jona in Ninevé zullen we meer in het scheppingsrecht moeten funderen dan in de verbondsrelatie. Bovendien is het een heenwijzing naar de doorbraak van het Nieuwe Testament. Jona komt niet in de naam van de staat, maar vertegenwoordigt de kerk.

c. De band van theocratie en verbond geeft ons ook de sleutel voor de houding tegenover de ongelovigen. Vaak schijnt het alsof door de theocratie de tolerantie een ondergeschoven kind is. Niets is minder waar. Door de theocratie wordt de verdraagzaamheid juist verzekerd. Wie de gereformeerde theocratie niet erkent, komt uit bij de willekeur en de terreur van de ideologie. Dan geven we de staat prijs aan antichristelijke machten. De gereformeerde christen kent de tolerantie niet per concessie zoals Rome dat ten diepste ketters wil verbranden, maar bij confessie omdat in God de grond is van alle verdraagzaamheid.

De Heerc gaf in Israël veel voorschriften voor de vreemdeling. Een vreemdeling deelde niet zondermeer in alle voorrechten; hij mocht niet eten van het pascha zonder besnijdenis (F> x. 12:43-44; 48). Ook de vreemdelingen mochten niet op de sabbath werken (Ex. 20:10). Evenals de Israëliet zouden zij gedood worden als ze Gods Naam lasterden (Lev. 24:16). Zij delen in de bijzondere zorg; de Israëliet zal in zijn oogst iets voor de vreemdeling overlaten (Lev. 19:9-10; 23:22). Gods volk moet zich ervoor wachten om hem te onderdrukken (Lev. 19:33-34; Deut. 24:14). Ze mogen hen niet minachten (Deut. 23:7). Een vreemdeling kon wel gebruik maken van de vrijsteden (Num. 35:15). Kortom; de vreemdelingen die in het land Kanaan woonden (in de dagen van Salomo waren het er wel 150.000) genoten bescherming en rechten en werden als afgodendienaars niet gedwongen tot besnijdenis en Pascha. Zij hadden echter niet de vrijheid om de sabbath en de Naam van God te ontheiligen.

Is dit ook niet de intentie van de gereformeerden? "Er was in de dagen van CLalvijn meer vrijheid in Geneve dan in de dagen van Oldenbarnevelt in Nederland" (Gispen). In zijn preek over Deut. 13:6-11 maakt Calvijn duidelijk dat het optreden van de overheid tegen een heiden anders is dan tegen een afvallige, die de waarheid wel kent. In een preek over Deut. 17:2, 7 maakt de reformator duidelijk dat het strenge overheidsoptreden slechts daar van toepassing is waar de bevolking heeft toegestemd om deze orde van God te ontvangen.

Kuyper beweert dat art. 36 een rooms trekje is. Dit artikel spreekt echter niet van het vervolgen van ketters. De praktijk in de Republiek ontkracht deze bewering. In tegenstelling tot Rome hebben onze vaderen niemand om het geloof vervolgd. Zo bezien heeft Kuyper gestreden tegen een karikatuur. Nederland was in de hoogtijdagen van het calvinisme meer dan landen in de omgeving een toevluchtsoord voor mensen met allerlei overtuigingen. Niemand werd tot belijdenis van de waarheid gedwongen. Om zijn godsdienst ondervond niemand overlast van de gereformeerde overheid. Gods Woord werd nationaal heerschappij toegekend, maar men legde niemand iets in de weg, tenzij men uit belang voor de veiligheid van kerk en staat anderen moest beperken, zoals de roomsen; kregen zij de volle vrijheid dan zouden de brandstapels weer roken. Art. 36 bedoelt het weren en uitroeien van de valse religie vooral in het kader van de bescherming en de bevordering van de gereformeerde religie. Zoals de overheid niemand tot naastenliefde kan dwingen, kan de overheid ook het geloof niet opleggen. Zoals de overheid echter moord en doodslag niet kan toelaten, kan ze ook de belediging van Gods Naam niet accepteren. Zo heeft de overheid de hand te houden aan de heilige kerkedienst. In het frans staat "maintenir", dat betekent in stand houden, handhaven. Dan moet het er dus wel zijn!

'In tegenstelling tot Rome ÉéWen onze vaderen niemand om het geloof vervolgd. Zo bezien heeff Kuyper gestreden tegen een karikatuur'.

Ook andere Schriftgegevens kunnen licht werpen op de vraag van de tolerantie. De scheldbrief die Mozes gaf is overbekend. Dit was overigens geen verbetering van de wetgeving, maar orde scheppen in de chaos.

De woorden van 2 Kron. 20:33 over de regering van Josafat zijn ook veelzeggend: Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; want het volk had nog zijn hart niet geschikt tot de God hunner vaderen". We kunnen dit uitleggen als laksheid in Gods dienst. Gezien het feit dat Josafat wel de Kanaanitische hoogten weg laat nemen en onderwijs geeft in de wet van God (2 Kron. 17:6-9) is de uitleg van de puritein Matthew Henry meer voor de handliggend dat de overheid niet alles tot stand kan brengen wat zij wil als het volk daartoe niet genegen is. We kunnen hieruit leren dat we na eeuwen van afval en verwording niet zomaar kunnen uitvoeren wat principieel geboden is. Dat zou de zaak van Christus meer schade doen dan bevorderen.

Samengevat komt mijn betoog op het volgende neer:

- De norm voor iedere regering is de theocratie wegens het scheppingsrecht van de levende God.

- De argumentatie voor theocratie ontlenen we aan de eenheid van Oude en Nieuwe Testament.

- De manier waarop de theocratie gestalte krijgt is in de weg van het verbond/c.q. kerstening van de samenleving.

3. Enkele aandachtspunten voor gereformeerde belijders:

a. De theocratie is een geloofsbelijdenis. Guide de Brés beleed het in de gevangenis toen de situatie alle reden tot wanhopen gaf. Het geloof ziet niet aan wat voor ogen is, maar is een bewijs der zaken die men niet ziet. Zo heeft John Knox gelovig geworsteld voor de doorwerking van Gods Woord in Schotland en gebeden: Geef mij heel Schotland". De Schrift verklaart met nadruk dat Elia een man was van gelijke beweging als wij. Hij had zoveel krediet op de Heere en hij kwam niet beschaamd uit. Israël brak met de afgoden. Geloven wij werkelijk dat de Heere machtig is de harten van koningen te neigen als waterbeken (Spr. 21:1)? Nebukadnezar erkende de God van Israël in het openbaar. Cores liet de tempel herbouwen. In Ninevé kwam een volksbekering tot stand. Theocratie is niet een zaak van doordenking alleen, maar een zaak die vraagt om deze worsteling voor Gods aangezicht.

b. Zijn wij nog voorstanders van de theocratische gedachte als we bedenken dat de Westminster Confessie in art. 23 Iaat uitkomen dat de overheidstaak omtrent de kerk ook bestaat in het handhaven en bevorderen van de eenheid van de kerk?

c. Als het theocratische denken wordt toegepast in verzuilde organisaties is het niet denkbeeldig dat de gewetensvrijheid onderdrukt wordt.

d. Het theocratisch denken is slechts dan geloofwaardig als we ons als kerk evenzeer inspannen om de ontkerstende bevolking met het Woord van God te bereiken. Paulus ging in Athene niet naar de overheid om hen aan te spreken op hun roeping om de afgodstempels te sluiten, maar hij verkondigde op de Areopagus het evangelie. Dat is nog belangrijker dan theocratische politiek. De zuiverheid van onze theocratische opvattingen is geen voorwaarde voor de werking van Gods Geest (Erskines tegenover Whitefield).

e. Al schijnt de theocratie altijd tot mislukken gedoemd en zien we hooguit "een klein beginsel van deze nieuwe gehoorzaamheid", toch jaagt de christen persoonlijk, kerkelijk en nationaal naar de volmaaktheid (Fil. 3:12). De theocratie is niet het vooruitgrijpen op de volkomenheid van het eschaton, wel functioneert deze belijdenis slechts werkelijk in het licht van het uitzien van art. 37. Anders verwordt de theocratie tot een excuus voor aardsgezindheid. Een christen heeft het niet daar goed waar vrijheden zijn voor het christelijk geloof of waar de natie van christelijk gedachtengoed doortrokken is. Een christen heeft altijd te lijden en te strijden. Daar is het goed waar geen zonde is en waar God alles en in allen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1994

Zicht | 84 Pagina's

Theocratie en verbond

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1994

Zicht | 84 Pagina's