Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theocratie als gereformeerde levensbeschouwing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theocratie als gereformeerde levensbeschouwing

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEZINNING

dr. R. Bisschop, docent geschiedenis van het Ichthuscollege te Veenendaal

Aan het verzoek om naar aanleiding van de gepresenteerde discussienota Theocratische politiek. Principes, geschiedenis en praktijk van het studiecentrum van de SGP enig commentaar te leveren op het historisch onderdeel, voldoe ik met genoegen. Allereerst moet ik zeggen, dat met deze nota degelijk werk is geleverd. Een goede bijdrage aan de bezinning op de aangelegen onderwerp, lijkt me.

Begripsbepaling

Wel wil ik er graag de kanttekening bij plaatsen dat het me enigszins verwondert dat steevast gesproken wordt over 'theocratie' en niet over 'gereformeerde theocratie'. Naar mijn mening is het zuiverder en duidelijker op die wijze dit begrip nader te bepalen. Temeer omdat in de toelichtende brief van het studiecentrum de aandachtspunten voor het historische onderdeel als volgt zijn gespecificeerd:

"-Sluiten de formuleringen van artikel 36 NGB aan bij een toentertijd heersende (Middeleeuwse) visie op de verhouding tussen kerk en staat?

- Kan een historische setting van artikel 36 NGB leiden tot een wat andere (minder scherpe) lezing van dit artikel (contextualisatie)?

- Wat is normatief bij lezing van artikel 36 NGB? De uitleg in de loop der tijden of de oorspronkelijke bedoeling van de auteur? "

'We moeten aantekenen dét Kuyper zeker niet in de klassiekgereformeerde theocratisdhMtraditie geplaatst kaftmimfèn'.

Deze punten betreffen dus een deel van het ambt van de overheid, en wel op basis van artikel 36 NGB. En dat is inderdaad een uitermate wezenlijk punt in de gereformeerde theocratie. Overigens vooronderstelt de formulering in het eerste punt dat artikel 36 past in de middeleeuwse traditie. Welnu, dat is mijns inziens een vooronderstelling die niet houdbaar is. Ook ten aanzien van de visie op het ambt van de overheid betekende de Reformatie een breuk met de middeleeuwse traditie. Was het overigens niet dr.A. Kuyper, die in dit verband sprak over 'een Rooms trekje'? Daarbij moeten we wel aantekenen dat Kuyper zeker niet in de klassiek-gereformeerde theocratische traditie geplaatst kan worden.

Hoewel het dus wezenlijk is om vandaag te spreken over het ambt, de macht en de bevoegdheden van de overheid, mogen we gereformeerde theocratie hier niet toe versmallen! Het klassiek gereformeerde theocratische concept is veel breder. Het is méér dan een visie op het ambt van de overheid. Het gaat om een wereldbeschouwing, een levensvisie, een totaalvisie op de verhouding tussen kerk, overheid en samenleving, zowel in de actuele situatie als in het verleden en ten aanzien van verwachtingen voor de toekomst. Je mag artikel 36 niet 'isoleren' door het uit haar context te lichten. De Nederlandse Geloofsbelijdenis telt 37 artikelen en het moet ons wat te zeggen hebben dat het laatste artikel handelt over de wederkomst van Christus en het laatste oordeel. En let daarenboven ook eens op de artikelen over de ware Kerk, die aan de artikelen voorafgaan. Dat deze opmerking vandaag niet voor het eerst wordt gemaakt, wordt duidelijk als u kennis neemt van de inhoud van de voorliggende discussienota.

Voorbeeld: beeldenstorm

Maar laten we beginnen met een soort compromis, al is dat voor een theocraat geen sterke start. Laten we dus eens kijken naar een kwestie waarbij zowel artikel 36 aan de orde is, als ook aspecten van gereformeerde theocratie in brede zin.

De beeldenstorm, die op 10 augustus 1566 begint te Steenvoorde onder leiding van dominee Sebastiaan Matte, voormalig mutsenmaker, was dat een theocratische daad? Het betreft daarbij toch wel heel nadrukkelijk 'weren en uitroeien' van een valse godsdienst. En in meer dan één plaats treden predikanten op z'n minst stimulerend op. Hoe kom je er nu achter of het hierbij om een theocratische actie gaat? Daarvoor kun je op verschillende manieren te werk gaan. Een methode die snel duidelijkheid kan verschaffen is: nagaan hoe de verdachte gereformeerde theocraten uit die tijd op deze 'storm' gereageerd hebben. We gaan daarvoor te rade bij de predikanten Petrus Datheen (± 1531-1588) en Guido de Brés (1522-1567).

Petrus Datheen was op het moment van de beeldenstorm niet in Vlaanderen. Naderhand werd hem toch verweten dat hij er mede-aanstichter van was, maar hij wenst daarvoor niet medeverantwoordelijk gesteld te worden. Hij wijst er op dat hij, doordat hij op dat moment in Zwitserland verbleef, niets kón weten van 'het beeltbreken'.

(iuido de Brés was in augustus 1566 predikant te Valenciennes. Opmerkelijk is dat de commissarissen van de koning die belast zijn met het onderzoek naar de onrust in Valenciennes, in het rapport dat zij naderhand uitbrengen over de oorzaken en het verloop van de 'storm', zij De Brés niet als mede-aanstichter noemen. Overigens heeft het consistorie ('gereformeerde kerkeraad') wel van de gelegenheid gebruik gemaakt en twee van de op deze wijze van beelden gezuiverde kerkgebouwen in Valenciennes in gebruik genomen.

Hoewel deze enkele voorbeelden natuurlijk niet alles bewijzen, is de terughoudendheid van deze beide gereformeerde predikanten inzake de Beeldenstorm toch op z'n minst opmerkelijk. Blijkbaar had, naar het oordeel van deze theocraten, de Beeldenstorm dus niet zo'n hoog theocratisch gehalte!

De vraag rijst dan: waarom niet? Het antwoord daarop is - vanuit theocratisch perspectief gezien - duidelijk: omdat dit 'weren en uitroeien' niet tot de bevoegdheid van de 'massa', van het volk hoort, maar van de overheid! Hoewel van scheiding tussen kerk, samenleving en kerk bij gereformeerde theocraten geen sprake is, is het goed onderscheiden van bevoegdheden en verantwoordelijkheden onontbeerlijk.

Kenmerken

Dat brengt ons op de vraag naar de kenmerken van de gereformeerde theocratie. In de discussienota wordt een definitie gegeven van 'theocratische politiek': 'Theocratische politiek is het streven naar een bestel waarin de overheld zich onderwerpt aan het Woord van Ciod' (p. 14). Nu is 'theocratische politiek' uiteraard niet hetzelfde als 'theocratie' of nader bepaald: 'gereformeerde theocratie'. Me dunkt, we zullen er niet ver naast zitten, als we de verwachting uitspreken dat ook partijen als RPF en GPV de in de nota opgenomen definitie zullen kunnen onderschrijven. Niet dat daar op zichzelf bezwaar tegen zou moeten bestaan, maar naar mijn mening is hiermee de duidelijkheid niet altijd gediend. En bovendien, is historisch gezien, deze definitie voldoende? Natuurlijk kunnen we een begrip, los van z'n historische context, opnieuw invullen en zelf van een betekenis voorzien, maar dan suggereer je daarmee feitelijk aansluiting te zoeken of te vinden bij een 'traditie', waarvan ondertussen inhoudelijk afstand genomen kan zijn. We willen dus toch een poging doen het begrip 'gereformeerde theocratie' nader in te vullen, en wel in overeenstemming met de historische ontwikkeling van het begrip. Een definitie lijkt me te hoog gegrepen, maar een aantal kenmerken van dit klassieke begrip kunnen zeker genoemd worden.

In de eerste plaats wijzen we - aansluiting op de in de nota gegeven definitie - op de belijdenis van Gods soevereiniteit, zoals Hij dit heeft geopenbaard in Zijn Woord. De erkenning van Gods voorzienig bestel, van door Hem gegeven ordeningen in Zijn schepping, van Zijn geboden aan de mensen, zowel voor hun eigen welzijn als voor het heil van hun naasten en voor het welzijn van de samenleving, is een wezenlijke notie van gereformeerde theocratie. Maar niet alleen voor hen: dat moet het in wezen zijn voor iedere christen. Daar is uiteraard onlosmakelijk mee verbonden de erkenning dat ieder zich gebonden dient te weten aan Gods wet, de onderdanen evenzeer als de overheden.

Een tweede wezenstrek van gereformeerde theocratie is de erkenning van Christus' koningschap. Naar Zijn eigen woord: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde' (Matth. 28:18). Dat is voor een theocraat realiteit. Dat betekent dat een theocraat oog moet hebben voor de situatie van Gods Kerk, als het 'lichaam van Christus'. Dat 'lichaam' is er in de historische kerk(en). Het is dus niet alleen maar een geestelijke notie. Theocratie betreft ook de kerk, waarin Christus geëerd en gediend wordt; waar Christus Koning is. Daaruit volgt dat de kerk in het theocratische bestel een bijzondere plaats in neemt.

Vervolgens dient als kenmerk van de klassiek-theocratische opvatting de bijzondere relatie tussen 'kerk en staat' genoemd te worden. Naar Calvijns opvatting, en in zijn voetspoor de gereformeerde theocraten, verhouden kerk en staat zich tot elkaar als 'ziel en lichaam'. Dat geeft goed aan hoezeer beide aan elkaar verbonden zijn. Veelvuldig wordt door theocraten, maar zelfs ook wel door anderen het zinnebeeld van 'Mozes en Aaron' gebruikt, om aan te geven hoe het geestelijke en wereldlijke gezag in onderlinge betrokkenheid, ieder met behoud van eigen macht en bevoegdheid, leiding dienen te geven aan 'het volk', ofwel de maatschappij, de samenleving. Nu is het begrip 'staat' in de loop der tijd ook aan betekenisverandering onderhevig geweest. Voor de zuiverheid kunnen we daarom beter spreken over 'kerk en overheid' in hun relatie tot de maatschappij. Een goed theocraat, althans in de klassieke betekenis van het woord, mag op dit punt dus nooit nevenschikking van kerk, overheid en samenlevingsstructuren accepteren. De overheid en de kerk zijn Goddelijke instellingen, en dus van wezenlijk andere orde dan een vereniging, een school, een bedrijf, of andere maatschappehjke organisaties. Het spreekt vanzelf dat naast deze strikte onderscheiding van ambten, ook de daaraan verbonden taken, specifiek voor elk ambt, duidelijk onderscheiden moeten worden. De overheid heeft geen bevoegdheid in de kerk, wel omtrent de kerk, is de klassiek theocratische benadering. En omgekeerd geldt hetzelfde. Samengevat is de taak overheid tweeledig: zij heeft de zwaardmacht te oefenen (ten dienste van de samenleving), en daarnaast heeft zij een plaats in te nemen als 'voedsterheren der kerk'. Dat in de historische praktijk een en ander tot de nodige spanningen heeft geleid, doet aan de zuiverheid van de theocratische intentie niets af.

De taak van de kerk is primair geestelijk (zielzorg), maar daarnaast heeft zij ook tegenover de samenleving als geheel haar verantwoordelijkheid: bij voortduring zal zij moeten strijden tegen volkszonden, en zal ze moeten oproepen tot reformatie en bekering; daarnaast ligt ook heel praktisch de liefdadigheid en armenzorg op haar terrein; verder heeft ze tegenover de overheid eveneens een appellerende functie: steeds opnieuw zal de kerk de overheid op haar bijbelse taak moeten wijzen, zeker op momenten dat de overheid dit 'vergeet'. Vandaar dat het als een bij uitstek theocratische daad kan gelden dat in de nacht van 1 op 2 november 1561 een pakketje met daarin o.m. een exemplaar van de kort daarvoor gedrukte (Franse editie van de) Nederlandse Geloofsbelijdenis over de muur van het kasteel te Doornik werd geworpen. Dat aan die editie een brief, gericht aan koning Ellips II, vooraf ging, is dan welhaast vanzelfsprekend.

Als vierde kenmerkend aspect van gereformeerde theocratie noemen we de aandacht voor de 'missionaire taak' van de kerk. Maar die berust niet slechts bij de kerk, ook de individuele gelovigen hebben die taak, en zelfs de overheid, al zijn we ons ervan bewust dat dit kenmerk, in relatie met de overheid tot de nodige misverstanden aanleiding kan geven. Laten we kortheidshalve duidelijk stellen dat dit niet betekent dat de overheid zélf de 'bekering' van haar onderdanen ter hand moet nemen. Integendeel, bekering blijft een geestelijke zaak, en ligt dus op het terrein van de kerk. Artikel 36 NGB geeft aan wat wèl bedoeld wordt met de 'missionaire' taak van de kerk. Hoe dit artikel te interpreteren, wordt hierna nog besproken. In essentie gaat het bij dit theocratische missionaire besef om de overtuiging dat je niet het recht hebt om Gods grootheid en macht voor anderen verborgen te houden. Het is het besef 'een stad op de berg' te moeten zijn, 'het zout der aarde.

Naast deze vier kenmerken zou als vijfde nog te noemen zijn dat gereformeerde theocratie uitgaat van de organische ordening van de samenleving. Staatsburgers zijn niet alleen maar individu, maar functioneren in de samenleving in relaties met andere burgers. Sommige organische verbanden zijn door God Zelf in de Schepping gelegd: het huwelijk, het gezin, maar ook de verantwoordelijkheid voor de naaste. Daarnaast zijn er vele structuren en verbanden die als mensehjke 'ordeningsinstrumenten' gestalte gekregen hebben, maar die uiteraard niet met de Goddelijke instellingen gelijkgesteld mogen worden. De hoofdsom der wet. God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf, mag niet uiteen getrokken worden. Het eerste gebod kan immers niet zonder het tweede.

De Brés en artikel 36 NOB

Mede ingegeven door de in de aanhef gememoreerde vragen, willen we hier nog wat nader ingaan op de opvatting van De Brés betreffende artikel 36, en de eventuele latere lezings-of interpretatie-varianten. Een zinsnede in de nota trof me in dat verband bijzonder (p. 37): In het kader van de bespreking van zijn boek Le baston de la foy chrestienne, wordt gezegd: "In de eerste plaats brengt hij als zijn mening naar voren 'dat men niemand met geweld moet dwingen te geloven' (...). In de tweede plaats stelt hij in dit boek dat ketterij wel degelijk met geweld beteugeld moet worden, zij het dat hij onderscheid maakt tussen ketters die zich rustig houden en ketters die staat en maatschappij in opschudding brengen. De laatsten 'moeten verwijderd en ter dood gebracht worden ten behoeve van de rust van de republiek en algemene vrede van de kerk'." Bepalend voor de houding van de overheid tegenover 'ketters' zijn dus twee aspecten. Enerzijds is het aspect van de 'innerlijke overtuiging' van belang. Zolang het daarbij blijft, is dat een privé-zaak. De overheid heeft dus niet de bevoegdheid zich daarmee te bemoeien. Anders moet de houding van de overheid zijn, als die privé-overtuiging bepaalde maatschappelijke en of politieke consequenties gaat krijgen, als het leidt tot 'onrust'. In dat geval is het een publieke zaak geworden, en dient de overheid dus haar verantwoordelijkheid te nemen. Hoewel het nogal gecompliceerd ligt, m.n. door de verwevenheid van alle levensterreinen, lijkt het toch verstandig om het klassieke onderscheid tussen gewetensvrijheid (nader: godsdienstige gewetensvrijheid) en godsdienstvrijheid vooralsnog te handhaven.

Je kunt dit onderscheid niet straffeloos veronachtzamen. Weliswaar vallen beide begrippen niet volledig samen met het 'privaatrechtelijke' en het 'publiekrechtelijke' aspect van dezelfde zaak, maar op veel punten is er wel overeenkomst.

'Het spreken over 'geestelijke vrijheid' is, gezien vanuit de klassieke theocratische traditie, onzuiver'.

Het spreken over 'geestelijke vrijheid' is, gezien vanuit de klassieke theocratische traditie, onzuiver. Historisch gezien is er vanuit die traditie geen enkele rechtvaardiging om het onderscheid tussen gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid te negeren en deze twee vrijheden samen te voegen in de term 'geestelijke vrijheid'.

De klassieke theocratie kent de overheid dus volstrekt geen 'staatsalmacht' toe. Theocratie erkent dat de overheid Gods dienares is. Maar dat is niet hetzelfde als het toekennen van absolute macht. Het is niet voor niets dat zij zich tegen het vorstelijk absolutisme hebben gekeerd! Wel heeft de overheid een regulerende macht, zowel tegenover de onderdanen als tegenover de kerk, voor zover het haar uiterlijke aangelegenheden betreft. Daarbij geldt zowel de eerste als de tweede tafel van Ciods wet, onverkort.

In gereformeerde theocratie staat naast regulerende taak van overheid de geestelijke taak van de kerk. Het is: lichaam en ziel. De een kan niet zonder de ander. Ook de macht en de bevoegdheid van de kerk zijn niet onbegrensd. Dat theocraten vervolging en Inquisitie altijd afgewezen hebben, is niet ingegeven door de wetenschap dat zij daardoor zelf bedreigd werden, maar komt voort uit hun overtuiging dat ook de autoriteit van de kerk begrensd is. Met de inquisitie trad de kerk buiten de grenzen van haar bevoegdheid.

Gereformeerde theocratie is dus wezenlijk anders dan cesaropapisme, waarbij de overheid kerk en maatschappij overheerst. Het verschilt ook fundamenteel van het clericalisme, papisme of ecclesiocratie, dat de middeleeuwse pausen pretendeerden? Daarbij overheerst de kerk immers de overheid en maatschappij.

De gereformeerde theocratie oriënteert zich voluit op de Bijbel. Van scheiding tussen het Oude en het Nieuwe Testament wil men niet weten, en dat is één verklaring voor het feit dat theocraten zich zo nadrukkelijk uitspreken met behulp van beelden, personen, voorvallen, getuigenissen en wat dies meer zij uit het Oude Testament. Toch blijft de kern van de Nieuwtestamentische bedeling de Kerk, de civitas Dei. Vandaar dat het mijn voorkeur heeft het klassiek-gereformeerde theocratische ideaal aan te duiden met de naam 'tweede Israëlidee'.

Historische ontwikkeling van het tweede Israël-ldee

Dat tweede Israël-idee is niet van vandaag of gisteren, maar vindt in de Reformatietijd vooral bij Calvijn een intense weerklank. Calvijn greep daarbij terug op verschillende kerkvaders, zoals in de discussienota duidelijk gemaakt wordt. De calvinistische lijn zet zich voort bij gereformeerde predikanten als Guido de Brés. De Nederlandse Geloofsbelijdenis is er een duidelijk voorbeeld van. Vervolgens loopt de theocratische lijn - voorzover het Nederland betreft - via de Contra-Remonstranten in de eerste helft van de zeventiende eeuw naar de Voetianen in de tweede helft van die eeuw. Dat theocraten toen zonodig de confrontatie met de overheid niet schuwden, blijkt o.m. uit het conflict over het beheer van de kerkelijke goederen rond 1660 in Utrecht. Nadien komt binnen de Voetiaanse theocratische traditie, globaal gesproken, in toenemende mate het accent te liggen op boeteprediking. Naast deze Voetiaanse traditie ontstond vanaf ± 1700 ook een Coccejaanse theocratische traditie. Generaliserend zou men kunnen stellen dat bij hen de plaats en positie van de kerk nadrukkelijker in beeld is gebleven.

Het onderscheid tussen deze twee tradities als zodanig eindigt ca. 1750. Daarna lijkt het theocratische geluid te verstommen, al geldt dat niet voor iemand als de Kralingse predikant Theodorus van de Groe. Toch lijkt al in de tweede helft van de 18e eeuw een fragmentarisering van het theocratische ideaal te constateren. De breedheid van theocratische visie, zoals we die bij 17e-eeuwse vertegenwoordigers aantreffen, lijkt plaats te maken voor een soort 'deltagebied', waarin door onderscheiden theocraten verschillende 'deelaspecten' uitgedragen worden.

'Voetiaanse en Coccejaanse theocraten krijgen weer meer oog voor elkaar en dat geejfi hoop voor de toekomst van het klassiek-gereforrriëeMMteocratisch ideaal'.

Dat beeld lijkt in nog sterkere mate op te gaan voor de 19e eeuw. Hoewel bijvoorbeeld beiden 'theocratisch' genoemd kunnen worden, is de Utrechtse Datheenpartij toch van een ander gehalte dan iemand als Groen van Prinsterer. Kunnen we de eerste vooral in de Voetiaanse traditie plaatsen, en de laatste meer in de Coccejaanse?

Diezelfde vraag kunnen we stellen als rond 1900 de hervormde predikant Hoedemaker nadrukkelijk spreekt over een 'Staat met den Bijbel', en daarbij aandacht vraagt voor de taak en positie van de kerk. Het heeft er alle schijn van dat dit te duiden valt als 'Coccejaanse trekken'. Als dat juist is, dan vertoont de wijze waarop de SGP de theocratie benaderde vooral Voetiaanse trekken (denk aan de oproep tot wederkeer, de boetepreken etc). Daarnaast is de herkenning van de Coccejaanse theocratische traditie groeiende (mogen we daarbij denken aan mensen als Van Lingbeek en Van Ruler? ).

Een verwijt in de richting van de SGP, dat door haar het klassiek-gereformeerde theocratische ideaal wordt 'aangepast', of zelfs 'aangetast', is onterecht. Datzelfde geldt voor een opmerking dat de SGP zelf niet weet wat 'theocratie' is, of niet verder komt dan een worsteling met 'uiteenlopende interpretaties'. Voortgaande bezinning is een voortdurende vereiste. En gelukkig, Voetiaanse en Coccejaanse theocraten krijgen daarbij weer meer oog voor elkaar en dat geeft hoop voor de toekomst van het klassiek-gereformeerd theocratisch ideaal.

Noten


1. Vgl. bijv. Th. Ruys, Petrus Dathenus (Utrecht 1919) 56, 61.

2. Vgl. W.F. Dankbaar, Hoogtepunten uit het Nederlandsche Calvinisme in de zestiende eeuw (Haarlem 1946) 31.

3. Zoals in grote lijnen gedaan wordt in A. Rouvoet, Reformatische staatsvisie. De RPF en het ambt van de overheid (Nunspeet 1992) 105-129. Een beetje zouteloos is de manier waarop in deze officiële RPF-publikatie in de paragraaf over "Theocratie en artikel 36 NGB" geschreven wordt over "voorbeelden van uiteenlopende interpretaties van artikel 36 en de theocratiegedachte, zoals we die bij SGP-vertegenwoordigers aantroffen". De daar bijeengeharkte fragmenten suggereren inderdaad min of meer het bestaan van "uiteenlopende interpretaties", die bij meer gedegen kennisname veelal gereduceerd blijken te moeten worden tot accentverschillen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1994

Zicht | 84 Pagina's

Theocratie als gereformeerde levensbeschouwing

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1994

Zicht | 84 Pagina's