Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De mensenrechten-ideologie in de historie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mensenrechten-ideologie in de historie

27 minuten leestijd

Oud-directeur van een reformatorische basisschool

Ach, waren alle Menschen wys. En wilden daar by wel! De Aard' waar haar een Paradys: Nu is zy meest een Hel."

Dirk Raphaëlsz. Camphuysen (1)

De mensenrechtenorganisatie Amnesty International heeft in haar nieuwe jaarboek het jaar 1994 als een rampjaar uitgeroepen. Geconstateerd wordt dat de situatie op wereldschaal is verslechterd. Alom is toename van massamoord, marteling en spoorloze verdwijningen waar te nemen. De recente slachtingen in Ruanda, waarbij mogeUjk een miljoen mensen werden omgebracht, zorgden voor een sombere balans. Inzonderheid vrouwen zijn het slachtoffer "van elke denkbare schending van fundamentele mensenrechten". In niet minder dan honderdenvijftig landen is er iets grondig mis en wereldwijd hebben regeringen "jammerlijk" gefaald.

De balans valt op het punt van de fundamentele mensenrechten dus bepaald negatief uit. De hierboven geciteerde dichter Camphuysen blijkt met zijn sombere beoordeling wel gelijk te krijgen. Maar Camphuysen was een remonstrant, zult u mogelijk tegenwerpen. Dat klopt, maar daarom kan hij op het hier genoemde punt toch wel geUjk hebben gehad? Hij ging echter van verkeerde vooronderstellingen uit. De naar Gods beeld geschapen maar gevallen mens is niet (meer) wijs en wil daarbij niet meer wel. De mensheid is op zoek naar het verloren paradijs, dat door de grote dichter Milton op zulk een indrukwekkende wijze is getekend.(2) Zij heeft dit paradijs echter definitief verloren!

"Onvervreemdbare regten van den mensch, volkssouvereiniteit, maatschappelijk verdrag, nationale wil zijn ook nu aan de orde van den dag, " constateerde Groen van Prinsterer ruim driehonderd jaar na Camphuysen. "Die begrippen loopen evenwel altijd en overal uit op ontevredenheid, verwarring, regeringloosheid en dwingelandij. Dit is haar noodzakelijke ontwikkeling, geenszins haar toevallig gevolg."(3)

Het verdient aanbeveling aandachtig en woord voor woord te overdenken wat de christenhistoricus hier zegt. Hij is soms erg compact in zijn taalgebruik en mag niet worden misverstaan. Hij geeft echter op een andere plaats zelf de sleutel tot het juiste verstaan. "De pligten en regten van den mensch worden niet afgeleid uit zijne betrekkingen tot God en hetgeen hem op de wereld omringt. Zij begint niet met God, maar met den van God losgemaakten mensch. Deze is eigen leeraar en wetgever; gelooft hetgeen hij begrijpt, doet hetgeen hij verkiest; wordt bestuurd door zelfzucht en eigenbelang. Zij is dus antichristelijk en atheïstisch. In den eigenlijken zin, zonder God."(4)

De "onvervreemdbare rechten van de mens" worden hier dus in één adem genoemd met begrippen als volkssoevereiniteit en maatschappelijk verdrag. Het zelfbeschikkingsrecht van de mens is identiek aan dat van het volk. Hierbij staan de rechten van de mens uiteraard

hoger genoteerd dan die van God. De mens is zelf de maatstaf van alle dingen geworden. Het diabolisch advies lijkt in vervulling te zijn gegaan: "Gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad."(5j De oorsprong van de geproclameerde rechten van de mens ligt dus in het paradijs. Onder deze rechten verstaat men dan over het algemeen zekere onvervreemdbare rechten die de mens krachtens het "natuurrecht" tegenover zijn medemensen toekomen.

Ontwikkeling buiten ons land

Aan de totstandkoming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die in 1948 door de Verenigde Naties is aangenomen, is een lange historische ontwikkeling voorafgegaan. Deze ontwikkeling draagt naast diverse optimistische uitgangspunten in menig opzicht een revolutionair karakter. Maar al te zeer werd hierbij niet alleen getornd aan het gezag van de vorst (en overheid), maar ook en inzonderheid aan dat van God. De erfelijke monarchie met het koningschap "bij de gratie Gods" diende te wijken voor de republiek met een door het volk gekozen president. Zelfbeschikking, medezeggenschap en democratisering zijn bij deze ontwikkeling de kernwoorden geworden. Voor een goed begrip is hierbij een historische terugblik onvermijdelijk.

Het Magna Charta Liberatum van 1215 wordt algemeen als een belangrijke voorloper van de mensenrechtenverklaringen beschouwd. Bij dit klassieke document werd de macht van de vorst aan zekere bepalingen gebonden, waarbij de rechten van adel, burgerij en kerk werden geformuleerd. Aan de bevoegdheid van de Engelse koning Jan zonder Land belastingen te heffen werden grenzen gesteld. In de feodale verhoudingen van ons middeleeuwse werelddeel dienden zekere rechtsbepalingen waarborgen te bieden tegenover machtsoverschrijding van de vorst. We kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan bepaalde privileges die door de vorst als beloning voor de betoonde onderdanentrouw aan de steden werden toegekend.

De Rooms-Katholieke Kerk met haar aanspraken op het gezag in staat en maatschappij drukte haar stempel onmiskenbaar op de middeleeuwse samenleving. Hierbij was de belijdenis niet toevertrouwd aan het inzicht en de werkzaamheid van de individuele gelovige, maar uitsluitend en alleen aan de wijdingsmacht van de kerkelijke hiërarchie. Het gezag van deze met apostolische en universele pretenties toegeruste kerk werd door middel van een inquisitoriaal bewind gehandhaafd, zodat er zelfs geen ruimte was voor gewetensvrijheid. Aangezien de roomse hiërarchie voorgaf aan het onveranderlijke goddelijke recht te zijn onderworpen konden de rechten van de mens zich hier niet laten gelden.

De eerste wortels hiervan dienen dan ook voornamelijk te worden gezocht in de cultuurfase, die de overgang vormt van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd, een fase die werd gekenmerkt door Renaissance en Humanisme. De geestessstroming van de Renaissance richtte zich op het menselijke bewustzijn in alle sectoren van het aardse leven. Bij de hier zich aandienende voorstellingen van de grootheid van de universele mens kregen begrippen als zedelijke vrijheid en maatschappelijke waardering min of meer afgezonderd van het kerkelijk gezag een bijzondere nadruk. In het hiermee verbonden Humanisme trachtte men zich te distantiëren van de eenzijdigheid en beperktheid van het middeleeuwse denken. Bij deze vernieuwingsbeweging trachtte men tot een algemene beschaving en waardering van de persoonlijkheid te komen.

Renaissance en Humanisme verklaarden terug te willen keren tot de antieke bronnen van wetenschap en beschaving ("ad fontes") en hieruit hun inspiratie te willen putten. Dit was ook het uitgangspunt van de gelijktijdig ontstane Reformatie, echter met dit kenmerkende verschil dat deze in de eerste plaats wilde terugkeren tot de bronnen van de Heilige Schrift.

Hierbij l< wam uiteraard niet de nadruk te liggen op de universele rechten van de mens, maar integendeel op het universele recht van de levende God. Dit recht had betrekking zowel op de kerk als op de staat, zowel op overheid als op onderdanen. Tijdens de achttiende-eeuwse Verlichting of Aufklarung, die de overgang van de tijd der Reformatie naar dat van de Revolutie markeerde, triomfeerde het rationalisme over het "dogmatische autoriteitsgeloof". Door de rede en de natuur centraal te stellen zou de mens vervolmaakbaar zijn en ook de natuur haar geheimen in ruimer mate prijs geven. De soevereiniteit van de Rede triomfeerde over die van de Openbaring.

In deze religieus-wijsgerige visie zocht men tevens naar algemeen-geldende godsdienstige waarheden. Het "Opperwezen" had in deze optiek wel de wereld geschapen, maar van een bijzondere Voorzienigheid en goddelijk ingrijpen in de historie was geen sprake meer. In dit geestelijk klimaat kon vanzelfsprekend de ideologie van de universele mensenrechten geleidelijk ontluiken. Door de Verlichting kregen de mensenrechten een nieuwe dimensie en werden zij in de rechtspraak en rechtspleging opgenomen (gecodificeerd). Door het Deïsme werd de Verlichting tot een soort geseculariseerde heilsleer gestempeld. Deze manifesteerde zich in politiek opzicht in eerste instantie in het verlicht despotisme en in een latere fase in de verheven idealen van de Franse Revolutie.

Karakteristieke filosofen van de Verlichting als Hobbes en Rousseau, zogenaamde "contractfilosofen", gaan uit van de gedachte dat de oorspronkelijke macht berust bij het volk, en dat de overheid hiervan slechts de mandataris of gevolmachtigde is. Bij Thomas Hobbes (1588-1679) draagt na de sluiting van het "maatschappelijk verdrag" het soevereine volk zijn macht af aan de vorst, Jean Jacques Rousseau (1712-1778) daarentegen stelt in zijn Du Contrat Social (1761) nadrukkelijk, dat het volk hier volledig over blijft beschikken.

Bij Hobbes wordt wordt de staat, de Leviathan, bekleed met absoluut gezag, bij Rousseau zegeviert de "volonté générale" de algemene wil, hetgeen bij beide auteurs feitelijk neerkomt op staatsabsolutisme. Hierdoor komen de fundamentele rechten van de individuele burger op vrijheid en gelijkheid, die ook eveneens door Rousseau werden opgeëist, onder voortdurende spanning te staan. Alleen in theorie zijn de rechten van de mens bij Rousseau verzekerd. De uiteindelijke consequentie hiervan in de praktijk vinden wij terug bij Robespierre tijdens het "Schrikbewind". Wanneer immers de vrijheid aan de gelijkheid wordt opgeofferd worden ook de rechten van de mens discutabel.

Het is inzonderheid bij de Engelse filosoof John Locke (1632-1704) geweest dat de rechten van het individu meer centraal komen te staan. De vorstelijke macht wordt bij hem principieel beperkt doordat alle mensen vrij en gelijk worden geboren. De absolute Waarheid wordt bij deze deze briljante deist op subtiele wijze tegen een relatieve waarheid ingewisseld. Zijn geschriften, inzonderheid zijn twee Treatises of Civil Government (Verhandelingen over de burgerlijke regering), hebben veel invloed uitgeoefend. Zij werden achteraf ook gehanteerd als de theoretische fundering van de na de Glorious Revolution in 1688 tot stand gekomen Bill of Rights, waarbij de macht van de koning aan bepaalde voorwaarden werd gebonden en die van het parlement werden uitgebreid.

Inzonderheid in Amerika hebben de opvattingen van Locke ingang gevonden. De roemrijke omwenteling van 1688, ook wel de Puriteinse revolutie genoemd, kreeg hier tot op zekere hoogte navolging in de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1776-1783), waarbij de Amerikaanse kolonisten zich bevrijdden van het Engelse moederland. Uit de formulering van de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 is af te leiden dat de opvattingen van Locke hier geschiedenis hebben gemaakt. In deze verklaring werd gesteld dat alle mensen gelijk geschapen zijn en dat ze van de Schepper bepaalde onvervreemdbare rechten hebben ontvangen. Onder

deze "grondrechten" worden verstaan het recht op vrijheid, gelijlcheid, veiligheid en eigendom. De proclamatie van de mensenrechten werd blijkens het vervolg nauw verbonden aan de volkssoevereiniteitsgedachte, omdat het overheidsgezag werd afgeleid van "de instemming van de onderdanen", in casu de meerderheid van het volk. Dit democratisch beginsel vormde het fundament van de Amerikaanse constitutie van 1787.

Onder de Franse schrijvers, die op dit punt overwegende invloed hebben uitgeoefend, neemt Charles de Montesquieu (1689-1755) een belangrijke plaats in. Hij wilde in plaats van het absolutisme een constitutionele monarchie naar Engels voorbeeld en was een voorstander van de scheiding der machten in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht (trias politica). Ook bij deze begaafde schrijver was de wil van het volk de hoogste wet en werd evenals bij Rousseau de staat uit het maatschappelijk verdrag geconstrueerd. Staatsabsolutisme gegrond op de volkswil! Naar het oordeel van Groen waren de "afgrijselijke practijken" der Revolutie de consequente voortzetting van de leer van Montesquieu. Diens invloed is naast die van Locke zeer groot geweest.

De ideologie van mensenrechten en volkssoevereiniteit is voor 1789 voornamelijk van Engelse schrijvers tot uitdrukking gebracht. We kunnen hier bijvoorbeeld Richard Price en Joseph Priestley noemen, beide vrijdenkers wier werken ook in het Nederlands werden vertaald. De Engelse auteur die op ons continent inzake de mensenrechten een belangrijke rol heeft gespeeld is Thomas Paine (1737-1809).

"De proclamatie van de mensenrechten werd nauw verbonden aan de volkssoevereiniteitsgedachte."

Bij deze veelgelezen schrijver worden de achtergronden van de Amerikaanse, maar inzonderheid van de Franse Revolutie duidelijk zichtbaar. Paine had in 1775 reeds een belangrijke impuls gegeven aan het Amerikaanse onafhankelijkheidsstreven met de publicatie van zijn succesvolle Common Cense (Gezond verstand), waarvan in enkele maanden tijd 120.000 exemplaren werden verkocht. Nog meer opgang maakte zijn in 1791 verschenen Rights of Man (Rechten van de mens). Dit geschrift bereikte de voor die dagen fenomenale oplage van anderhalf miljoen exemplaren. Dit werd was een meeslepend geschreven verdediging van de inmiddels uitgebroken Franse Revolutie. Het was tevens een hartstochtelijk verweer tegen de Engelse staatsman Edmund Burke (1729-1797), die in zijn Reflections on the revolution in France (Overdenkingen over de revolutie in Frankrijk) uit 1790 deze revolutie op magistrale wijze en in krachtige termen had veroordeeld.

Tegenover de historische en in traditioneel-christelijke geest gestelde opvattingen van Burke proclameerde Paine zijn onhistorische en in "verlicht" rationalistische geest geformuleerde rechten van de mens. De goddelijke oorsprong hiervan herleidde hij tot de schepping. De stamboom van Christus ging terug tot Adam. Waarom dan ook niet met de rechten van de mens teruggegaan tot de schepping van de mens? "Eén oprecht man is voor de maatschappij en in het oog van God van meer waarde dan al de gekroonde schurken die ooit hebben geleefd, " zo stelde hij.(6) De in 1789 uitgebroken Franse Revolutie was volgens hem niet gericht tegen koning Lodewijk XVI, maar tegen despotische beginselen. Indien de monarchale, in wezen feodale, regeringsvorm in geheel Europa zou verdwijnen, geloofde Paine dat de oorlogen ook zouden ophouden.

Paines met profetisch gezag uitgedragen radicale denkbeelden werkten opinievormend in revolutionair-gezinde gelederen en liet ook niet na invloed uit te oefenen in Amerika. Werd in Engeland zijn geschrift nog op het marktplein van Exeter verbrand, in Frankrijk werd hem in 1792 het ereburgerschap toegekend. Toen echter de Franse Revolutie steeds gewelddadiger trekken ging aannemen en men zelfs de koning op het schavot wilde brengen, schrok Paine van de revolutionaire consequenties terug. Tijdens het schrikbewind van Robespierre zat hij als een verdachte contrarevlutionair zeven maanden gevangen en ontsnapte hij ternauwernood aan de guillotine. Het was later allesbehalve consequent dat deze tegenstander van een erfelijke monarchie niet in het geweer kwam, toen Napoleon Bonaparte zich in 1804 met het erfelijk keizerschap liet bekleden.

De Amerikaanse constitutie van 1787 heeft onmiskenbaar weer model gestaan voor de Franse Declaration des droits de l'homme et du citoyen (Verklaring van de rechten van de mens en burger), die in 1789 door de Nationale Vergadering werd aanvaard. Aan deze verklaring ligt ook de gedachten ten grondslag om de "rechten van de mens" ten opzichte van de overheid vast te leggen in een grondwet. Robespierre besloot deze verklaring als volgt: "De koningen, de aristocraten, de tyrannen zijn alszodanig slaven, die in opstand zijn gekomen tegen den souverein der aarde, namelijk de mensheid, en tegen den wetgever van het heelal, namelijk de natuur."(7)

"De vermenging van 'Christelijke' en 'verlichte' denkbeelden is een typisch Amerikaansch verschijnsel, " constateert W.J. Goslinga in zijn informatieve studie over deze materie. "Bij de 'Parijzer geestverwanten' treffen we dit niet aan."(8) De invloed van de behoudende Puriteinen heeft zich in de Nieuwe wereld bij de vaststelling van de constitutie nog sterk laten gelden. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de omstandigheid, dat de officiële dankdagen in de Verenigde Staten en Canada nog steeds bestaan. In Frankrijk daarentegen kon de Rooms-Katholieke Kerk, die in nauwe samenwerking met het wereldhjk gezag het gereformeerd Protestantisme (de Hugenoten) te vuur en te zwaard had uitgeroeid, geen weerstand bieden aan het oprukkend geweld van de revolutie.

Tijdens de Franse Revolutie lieten ook de vrouwen zich niet onbetuigd. Na eerst in A Vindication of the Rights of Man (Verdediging van de rechten van de mens) een lans te hebben gebroken voor de rechten van de mens (man) uit 1792 publiceerde Mary Wollstonecraft haar A Vindication of the Rights of Woman waarmee zij een wegbereidster werd van de negentiendeeeuwse vrouwenemancipatie. Een van de vurigste voorvechtsters hiervan in deze tijd was Olympe de Gouges. Zij formuleerde in 1791 een Declaration des droits de la femme et de la citoyenne (Verklaring van de rechten van de vrouw en de burgeres), die overigens niet veel meer betekende dan een variant van de officiële lijst van rechten. Het "recht voor een vrouw om het schavot te beklimmen", zoals door haar in het tiende artikel was neergelegd, werd haar door Robespierre twee jaar later inderdaad verleend. Eenzelfde privilege viel de vurige

madame Roland, in wier voorname salon verhitte discussies over de mensenrechten waren gehouden, ten deel. "O vrijheid, wat voor misdaden begaat men in uw naam!"(9) Dat moeten op het schavot haar laatste woorden zijn geweest.

Ontwikkeling in ons land

De hierboven geschetste ont­ wikkeling heeft ook Nederland uiteraard niet onbewogen gelaten. Hoe stond het hier met de erkenning van de "mensenrechten"? De zogenaamde Blijde Inkomste van 1356 wordt in dit kader nog al eens als een belangrijke mijlpaal aangemerkt. Bij dit charter werd de hertog van Brabant bij eedzwering genoodzaakt de rechten van zijn onderdanen te eerbiedigen. Bij de schending hiervan kwam het recht van verzet, respecievelijk van opstand, om de hoek kijken. Wij denken in dit verband aan de opvattingen van de zogenaamde monarchomachen (letterlijk: vorstenbestrijders) als de calvinist Francois Hotman, tegen wie Groen van

Prinsterer zo nadrukkelijk protest heeft aangetekend.

"Alle ziel zij de machten over haar gesteld onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, zijn van God verordineerd, " werd het schriftuurlijk uitgangspunt inzake het overheidsgezag.(10) Het droit Divin, het Goddelijk recht der vorsten, was naar de opvatting van Groen geen kenmerk van alleenheersing, maar aan alle regeringsvormen gemeen. Bij de door Gods Woord voorgeschreven handhaving van Zijn geboden werd meer de aandacht gevestigd op de plichten van de mens dan op zijn rechten. Hier werd geen ruimte verleend aan de soevereiniteit van de mens of van het volk. In de leer van vrije genade en de rechtvaardiging van de goddeloze domineerde de soevereiniteit Gods.

Het kan niet worden ontkend dat bij het "Delfts orakel", Hugo de Groot (1583-1645), een eerste aanzet tot de erkenning van zekere, onvervreemdbare mensenrechten wordt gevonden, rechten waarop elk mens, van elk ras of volk hij ook is, aanspraak kan maken. In de tijd van de Verlichting hebben onder de pre-revolutionaire schrijvers die uit Engeland een belangrijker plaats ingenomen dan die uit Frankrijk. De kerk en staat sterk ondermijnende invloeden van radicale prerevolutionaire Franse filosofen als Voltaire en Rousseau vonden hier toch nog te weinig aansluiting bij de door traditioneel-christelijke opvattingen gedragen samenleving. In de optiek van velen was Voltaire te zeer een spotter, Rousseau een dweper om ten volle te worden aanvaard. "Tegen negenmaal Price en Priestly vindt men in de Hollandsche revolutionaire lectuur van 1787 en vorige jaren nauwelijks éénmaal Rousseau, " aldus Colenbrander.(ll)

Het hier genoemde jaartal 1787 vestigt de aandacht op een in ons land inmiddels op gang gekomen revolutionaire ontwikkeling, die onder ons bekend staat als de Patriottenbeweging, "de eerste democratische beweging die niet op lokale maar op nationale leest was geschoeid".(12) Deze werd mede gedragen door kerkelijke dissenters en richtte zich voornamelijk tegen het ancien régime met de nauwe verbinding tussen het als aristocratischmonarchaal aangemerkte bewind en de officieel-bevoorrechte gereformeerde kerk.

Haar belangrijkste woordvoerder, Joan Derk van der Capellen tot de Poll(l741-1784), bracht de gezagsondermijnende geschriften van Price en Priestly in vertaling onder het volk. Het door hem anoniem gepubliceerde Aan het volk van Nederland uit 1781 kan met recht het revolutionaire manifest van de volkssoevereiniteit worden genoemd.(13) In de hierin vervatte meeslepende bewoordingen kunnen wij duidelijk de verkondiging van de rechten van de mens beluisteren, zoals deze enkele jaren later in de Franse Revolutie tot uitdrukking werden gebracht.

Zeer opmerkelijk is het dat niemand minder dan de (nog) koningsgezinde revolutionair graaf de Mirabeau (1749-1791) hier te lande in een uitvoerig gedocumenteerd geschrift voor het eerst de rechten van de mens heeft verkondigd.(14) Hij deed dit tegen het einde van 1787, dus na de restauratie van het stadhouderschap, op dringend verzoek van een commissie van vaderlandse Patriotten. In dit zeer uitvoerige geschrift worden Oldenbarnevelt en Jan de Witt opgevoerd als martelaren voor de ware vrijheid en wordt het zedenverval hierna op rekening van het Oranjehuis gesteld. Diverse door hem gehanteerde argumenten vinden wij trouwens bij een modern en gevierd auteur als Simon Schama over de Patriottenbeweging terug.(15)

Mirabeau is van mening dat bepaalde onvervreemdbare rechten (droits inaliénables) reeds in onze oude Unie van Utrecht aanwezig waren en dat onze Tachtigjarige Oorlog een strijd voor deze rechten is geweest. "We krijgen hier voor ons den eersten Europeeschen catalogus van de rechten van den mensch en burger, " comcludeert Goslinga, "al geeft Mirabeau deze betiteling nog niet aan zijn stuk."(16) Dit geschrift heeft mede de weg gebaand tot de Bataafse revolutie van 1795.

Het is onloochenbaar dat de nationale literatuur over de rechten van de mens toen en later grotendeels wordt beheerst door de tegenstelling Burke-Paine. Ook de leider van de Nederlandse omwenteling en de eerste voorzitter van de in 1795 in het leven geroepen Nationale Vergadering, de democratische patriot en jurist Pieter Paulus (1754-1796), koos in de strijd der geesten duidelijk partij voor Paine en tegen Burke. Jezus wordt door hem voorgesteld "als de beste mensch en burger". De mens kan God naar eigen goedvinden dienen. "Hy kan God dienen zoodanig, als hy wil, of niet wil, zonder daarin, in het minst of het meest, door anderen bepaald of belemmerd te mogen worden."(17) We vinden deze "beginselverklaring" bijna woordelijk terig in stelling 5 van de op 31 januari 1795 door de Nationale Vergadering aangenomen Publicatie van de Regten van den Mensch en Burger. Geen wonder dat deze Verklaring het einde van de Gereformeerde Kerk en de scheiding van Kerk en Staat heeft betekend.

De geschriften over de rechten van de mens komen dus overwegend uit de patriotse gelederen. Niemand minder echter dan de gezaghebbende en oranjegezinde Leidse hoogleraar Adriaan Kluit (1735-1807), de geharnaste verdediger van de historische tegenover de natuurlijke en aangeboren rechten, trad tegen deze opvattingen in het krijt met zijn De rechten van den mensch in Vrankrijk, geen gewaande rechten in Nederland.(l& ) Hoewel ook deze historicus niet aan de natuurrechtelijke theorieën van de Verlichting was ontkomen, toonde hij tegen "de bedriegelijke Leerstellingen" van Price en Priestly, Voltaire en Rousseau aan, dat de toestanden hier de vergelijking met alle andere Europese landen gemakkelijk konden doorstaan. Een omwenteling was hier overbodig. Heeft ook Groen er niet herhaaldelijk op gewezen dat de ingeslopen misbruiken door hervorming en zonder revolutie afgeschaft hadden kunnen worden?

Ook zijn geestverwant Willem Bilderdijk (1756-1831), de fervente bestrijder van de Verlichtings-en mensenrechtenideologie, wilde van "onvervreemdbare rechten van de mens" niet weten en wilde deze evenmin in 1795 bezweren. Hij wilde niet betwisten dat vorst en volk, man en vrouw, vader en kind, wederkerig plichten bezaten, maar zou men gelukkig zijn, dan moest men leven alsof men geen rechten had die tegen de plichten over stonden. Maar kinderen, vrouwen en volkeren moest niet worden wijsgemaakt dat zij rechten hadden anders dan die hun werkelijk worden verleend. Volgens hem sprak het Evangelie alleen van plichten, niet van rechten.(19) Bilderdijk weigerde evenals Kluit elke instemming met de ideologische grondslagen van de nieuwe Bataafse Republiek. Beide orangistische dissidenten moesten het veld ruimen. Voor hen "gold de Publicatie van de Rechten van den Mens en Burger blijkbaar niet."(20)

Groen van Prinsterer (1801-1876), die de overgang van de contrarevolutionaire naar de antirevolutionaire richting, van Bilderdijk naar Kuyper markeert, heeft inzonderheid in zijn klassieke en nog steeds actuele studie Ongeloof en Revolutie het kardinale onderscheid tussen de rechten

Gods en die van de mens duidelijk afgebakend. Hij droeg de veldheersstaf over aan Abraham Kuyper (1837-1920), de grondlegger van de Antirevolutionaire Partij en de geestelijke vader van het Neocalvinisme. Kuyper wilde het Calvinisme, dat voor hem de hoogste vorm van het Christendom was, "in rapport brengen met het menschehjk bewustzijn, gelijk zich dat aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkeld heeft."(21)

Met dit nieuwe uitgangspunt voor ogen trachtte hij aan te tonen dat het Calvinisme een land als Amerika heeft voortgebracht en dat de burgerlijke vrijheden niet voortkwamen uit de ideologische achtergronden van de Franse Revolutie, maar uit de Calvinistische levensbeschouwing. Tot die bedoelde burgerlijke vrijheden rekende Kuyper behalve vrijheid van geweten ook vrijheid van godsdienst, scheiding van kerk en staat en nog enkele zaken die voor de huidige rechtsstaat van belang zijn. Aan Kuypers progressieve opvattingen werden echter bedenkelijke theologische constructies als "gemene gratie" en veronderstelde wedergeboorte ten grondslag gelegd. Het behoeft geen betoog dat op deze wijze geleidelijk een klimaat ontstond waarbinnen de ideologie van de mensenrechten welig kon gedijen.

"Aan Kuypers progressieve opvattingen werden bedenkelijke theologische constructies ten grondslag gelegd."

De uiterste consequentie hiervan kunnen wij aantreffen bij een van de laatste epigonen van het antirevolutionaire neocalvinisme, namelijk J.A.H.J.S. Bruins Slot (1906-1972), hoofdredacteur van het christelijke dagblad Trouw. Zijn ommezwaai inzake de dekolonisatiepolitiek in Indonesië in de jaren 1961-'62 (de Nieuw-Guineacrisis) leidde tot een doorbraak, waarbij de hele benaderingswijze van de Christelijke politiek op de helling kwam. Vietnam, Martin Luther King, rassendiscriminatie, democratisering en mensenrechten werden nu de sleutelwoorden. "Ik vind 'vrijheid, gelijkheid en broederschap' nog zo'n gekke leus niet, " merkte hij op. Hij verklaarde de dogmatische achtergronden van Groen van Prinsterer met betrekking tot het "Droit divin", het goddelijk recht der vorsten, voor "even revolutionair als de Franse Revolutie." En elders luidt het: "Anti-revolutionairen zijn geboren uit het recht op revolutie."(22)

De duidelijke neerslag hiervan kunnen wij tegenkomen in het recente academische proefschrift van J.W. Sap, waarin Calvijn min of meer mede wordt gerangschikt onder de wegbereiders van de revolutie. Sap neemt het Kuyper kwalijk dat hij het "valse dilemma" van Groen tussen Gods soevereiniteit en de volkssoevereiniteit niet voldoende heeft doorzien en dat hij inconsequent is geweest door de lijn van de Amerikaanse Revolutie niet door te trekken naar de Franse Revolutie.(23)

"Het nog overgebleven piëtistisch isolementsdenken van de Calvinisten moet worden doorbroken, " aldus de auteur. "Zij moeten deelnemen aan de cultuur, aan de kant van de menselijkheid van de onderdrukten. Calvinisten moeten weer geloven in een vrije en verantwoordelijke mens, die geen enkele hiërarchie accepteert zonder kritiek, " aldus Sap.(24) Het kan wel duidelijk zijn dat hier voldoende munitie wordt aangedragen voor een laatste en beslissende revolutie om af te rekenen met de laatste restanten van het christendom. Hier heeft de ideologie van de mensenrechten wel definitief getriomfeerd over het recht Gods.

Afronding.

Nederland is mondiaal gezien slechts een minuscule natie en wordt ontegenzeggelijk opgenomen in de globale ontwikkelingen. Daarom slaan wij wat de hedendaagse situatie betreft nu nog even een blik over de nationale grenzen. Toen de Amerikaanse auteur Dave Hunt de hier geschetste zaken in zijn The seduction of Christianity (De verleiding van het christendom) in 1985 aan de orde had gesteld kreeg hij vanuit de hele wereld reacties in de vorm van duizenden brieven.(25) Werd zijn stellingname door velen hardnekkig afgekeurd, anderen spraken van het belangrijkste christelijke boek van de laatste decennia. Aan de hand van talrijke citaten van vroegere en moderne schrijvers, waarbij Rutherford, Owen en AUeine niet worden geschuwd, geeft de schrijver een diepgaande diagnose van de ontbindende factoren van het huidige christendom en beklemtoont hij een terugkeer tot de Schriftuurlijke waarheid.

Geeft het Engelse taalgebied hier wereldwijd respons, ook binnen de beperkter maar toch ook nog mondiaal Fransprekende wereld blijven de hier genoemde zaken niet onopgemerkt. In een recente publicatie van de in Lausanne woonachtige calvinistische baptist Jean-Marc Berthoud, getiteld Une religion sans Dieu (Een godsdienst zonder God) uit 1993 stelt deze op gedocumenteerde wijze "de rechten van het Evangelie tegenover die van de mens".(26) Herhaaldelijk citeert hij naast vroegere auteurs als Edmund Burke ook talrijke recente geleerden, die ieder op eigen wijze de revolutionaire uitgangspunten van de mensenrechten op critische wijze hebben belicht.

"De vrijheid van godsdienst veronderstelt een godsdient van vrijheid, " verkondigt B.C. Labuschagne in een van de stellingen bij zijn recente proefschrift.(27) Hier hebben wij het menselijke vrijheidsevangelie in kort bestek. Ieder moet maar op zijn eigen manier zalig of niet zalig worden, en naar eigen willekeur beschikken over leven en dood, hemel en hel. De huidige mensenrechtenideologie is volledig op deze mentaliteit afgestemd.

Groen van Prinsterer heeft er met klem van redenen op gewezen dat "de revolutieleer niet een verkeerde toepassing is geweest van een voortreffelijke theorie, maar de juiste toepassing van een verderfelijke leer"!(28) Hadden de door de moderne tijdgeest geïnfecteerde bevoorrechte standen, adel en geestelijkheid, in 1789 zelf niet de revolutionaire omwenteling op gang gebracht? Gedurig weer klinkt bij hem de waarschuwing, dat de revolutie de triomf heeft betekend van de toenmalige toonaangevende filosofie. Wegbereiders van de revolutie als Montesquieu, Voltaire en Rousseau waren als werktuigen van de tijdgeest dan ook meer tolken dan leermeesters van de publieke opinie geweest. (29) Zij gaven op meeslepende wijze vorm aan hetgeen er leefde in het gemoed van het volk en verkondigden hetgeen hierin weerklank vond. Naar analogie hiervan heeft bijvoorbeeld de "kerkvader van de twintigste eeuw", Karl Barth, niet alleen nieuwe theologische opvattingen verkondigd, maar inzonderheid weergegeven hetgeen er leefde in de harten van het (kerk)volk en dat ter bevestiging van eigen dwaalzieke identiteit. Een gevierd theoloog als H.M. Kuitert dient wat onze eigen natie betreft als zodanig te worden aangemerkt. Als uitgesproken exponenten van de tijdgeest vormen ook deze begaafde en toonaangevende neologen slechts enkele opmerkelijke schakels in de uitgebreide ketting van de reeds eerder genoemde baanbrekers van een nieuwe mentaliteit. Een mentaliteit waarin echter de rechten Gods voor die van de mens zijn ingewisseld. Er is ook voor ons land en volk maar één weg tot herstelling en behoud: wederkeer in de weg van ware verootmoediging en boetvaardigheid tot de levende God! Ook voor het volk, voor de kerk van Nederland geldt wel zeer bijzonder de aan de gemeente van Sardis gerichte vermaning: "Ik weet uw werken, dat gij den naam hebt dat gij leeft, en gij zijt dood. Zijt wakende en versterkt het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God."(30)

Noten:


1. Het hier geciteerde gedichtje van Dirk Rafaelsz. Camphuysen (1586-1627), die (remonstrantsgezind) predikant was o.a. te Vleuten, is het slotcouplet van "Maysche Morgenstond", dat is opgenomen in zijn moreel-didactische poëziebundel Stichtelyke Rymen.

2. De blindgworden Engelse dichter John Milton (1608-1674) was de dichter van Paradise Lost, het indrukwekkende epos van de val van het menselijk geslacht.

3. Groen van Prinsterer, "Over de voorgenomen wet op de dagbladen, etc." in: Schriftelijke Nalatenschap, Achtste deel. Bescheiden, deel I, 1990, pag. 241.

4. Groen van Prinsterer, "Staatkunde der Nederlandsche Gedachten, etc. in: Bescheiden, a.w, , pag. 303.

5. Genesis 3 : 5b.

6. "Of more worth is one honest man to society, and in the sight of God, than all the crowned ruffians that ever lived." Geciteerd bij J.W. Sap, a.w., pag. 211. Zie noot 23.

7. Geciteerd bij Groen van Prinsterer in Ongeloof en Revolutie. Een reeks historische voorlezingen. Opnieuw bewerkt door Dr. H. Smitskamp 1951, pag. 163.

8. W.J. Goslinga, De Rechten van den Memch en Burger. Een overzicht der Nederlandsche Geschriften en Verklaringen, 1936, pag. 8.

9. "O Liberté, que de crimes on commet en ton nom!". Zie voor de hier vermelde gegevens het lezenswaardige werk van E.M. Janssen Perio, Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenisssen en documenten over de Franse Revolutie, pag. 84, 123-124, 175, 210.

10. Romeinen 13:1.

11. H.T. Colenbrander, De Patriottentijd, 1897, deel 1, pag. 336.

12. H.H. Zwager, Nederlanden de Verlichting, 1980, pag. 129.

13. Zie over deze materie H.L. Zwitzer, Aan het volk van Nederland. Het patriottisch program uit 1781, 1987.

14. De titel van dit uitvoerige geschrift luidde: Lettre (ou 'Avis') aux Bataves sur Ie Stathoudérat (Brief of advies aan de Bataven over het Stadhouderschap), 1788.

15. Zie Simon Schama, Patriots and Liberators. In Nederlandse vertaling: Patriotten en bevrijders: revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1813, 1986.

16. W.J. Goslinga, a.w., pag. 32.

17. Pieter Paulus, Verhandeling, etc. pag. 44, geciteerd bij Goslinga, a.w., pag 66. Vgl. pag. 93.

18. Over dit geschrift van Kluit zie Goslinga, a.w., pag.70-85.

19. Zie W.v.d.Zwaag, Willem Bilderdijk. Vader van het Réveil, 1991, pag. 233-235.

20. W.J. Goslinga, a.w., pag. 103.

21. A. Kuyper, Het Calvinisme, oorsprong en waarborg onzer constitutionele vrijheden, 1874, pag. 22.

22. J.A.H.J.S. Bruins Slot, "De crisis in de westerse democratie, in: Antirevolutionaire Staatkunde, maandelijks orgaan, jg. 34, nr. 5/6, 1964, pag. 129. En idem: ...En Ik was gelukkig. Herinneringen. Met een verhaal vooraf van Ben van Kaam, 1972, pag. 94.

23. J.W. Sap, Wegbereiders der revolutie. Calvinisme en de strijd om de democratische rechtsstaat, acad. proefschrift, 1993, pag. 332, 344.

24. J.W. Sap, "De grootste garantie voor vrijheid is concurrentie", in: Amendement, politiek opinieblad voor Christenen, 1993 nr. 3, pag. 3

25. Dave Hunt gaf in 1987 nog een vervolg in zijn Beyond Seduction. A return to Biblical Christianity (De verleiding te boven. Een terugkeer naar Bijbels Christendom), 1987, waarin hij de genoemde gegevens vermeldt. De auteur maakt steeds gebruik van de King James Version.

26. Jean-Marc Berthoud, Une religion sans Dieu. Droits de l'homme et Parole de Dieu (Een godsdienst zonder God. De rechten van de mens en het Woord van God), 1993. Genoemd worden in dit verband onder anderen Michel Villey, Louis Dumont, Arnaud de Lassus en Jean Madiran.

27. B.C. Labuschagne, Godsdienstvrijheid en niet-gevestigde religies. Een grondrechtelijk-rechtsfilosofische studie naar de betekenis en grenzen van religieuze tolerantie, 1994, pag. 298. Zie ook stelling 3.

28. Groen van Prinsterer, "Studiën over de revolutie en over het staatsrecht, " in: Bescheiden, a.w., deel 1, , pag. 523.

29. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie, 1955, pag. 137.

30. Openb. 3 : la-2.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1996

Zicht | 52 Pagina's

De mensenrechten-ideologie in de historie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1996

Zicht | 52 Pagina's