Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oranje, Datheen en de tolerantie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oranje, Datheen en de tolerantie

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEZINNING

drs. K. van der Zwaag

redacteur kerkeliik leven bij het Reformatorisch Dagblad

Een nadrukkelijk principiële opstelling in de politiek kan averechts werken.De bekende calvinistische predikant Petrus Datheen had principieel gezien geheel gelijk als hij stelde dat de overheid afgoderij en valse religie niet mocht dulden. Maar leidde deze onverkorte handhaving van artikel 36 van de NGB in de praktijk niet tot wantoestanden? In dit artikel zullen we nader stil staan bij de problematiek van "Oranje, Datheen en de tolerantie".

Aanleiding is het boek van K. W. Swart over Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand. We borduren eerst wat op dit werk voort en verbreden daarna de problematiek tot de beschrijving van een algemeen probleem dat ook relevant is voor het heden. K.W. Swart is geen onbekende op het terrein van het onderzoek van Oranje. In dit posthuum verschenen boek' wil hij een politieke biografie schrijven die aanspraak maakt op wetenschappelijke oorspronkelijkheid. We bezien zijn boek vooral vanuit het perspectief van de relatie geloof en politiek en de rol van de religie in de Nederlandse Opstand. Daarbij moeten we uiteraard essentiële dingen uit dit lezenswaardige boek buiten beschouwing laten.

Swart zag geen reden om de prins als een "onbaatzuchtig strijder voor Gods Woord te onderschrijven", zo schrijft Alastair Duke in de inleiding van dit boek over Swarts interpretatie van Willem van Oranje. De traditionele stelling van Oranje als geloofsheld is meer dan een eeuw achterhaald, zo weet NRC-criticus Anton van der Lem ons te melden.^ Ook Swart zelf hing deze mening aan: Oranje is nooit een fervent calvinist geworden, schrijft hij, diens persoonlijke geloofsovertuigingen waren eerder oecumenisch dan calvinistisch te noemen (WvO 47). Welnu, om met de deur in huis te vallen: Het eerste is waar, maar het tweede, zijn gehechtheid aan het calvinistische geloof, óók. Het is stellig waar dat Oranje niet militant was, daarvoor had hij de tolerantie te hoog in het vaandel staan, maar hij was wel overtuigd calvinist, vooral in zijn vertrouwen op de Voorzienigheid, ondanks tegenspoed en tegenslag, hoewel dit ook niet een specifiek calvinistisch geloof is, zo zegt Swart. Oranjes optimisme was gegrond op het feit dat God de Zijnen niet in de steek zou laten. Het sproot voort uit een sterk ontwikkeld besef van de wisselvalligheid van het wereldse gebeuren, schrijft Swart (WvO 72).

„Oranjes optimisme was gegrond op het feit dat God de Zijnen niet in de steek zou laten".

Door de begunstiging van de nieuwe religie droeg Oranje er veel toe bij dat de positie van de oude Kerk van Rome ondermijnd werd. Het was om Gods eer dat hij de wapens opnam, en niemand was er die zo het welzijn van de kerk ter harte ging als Oranje. Al is dat wat een overdreven voorstelling van Oranje's godsdienstijver, zo relativeert Swart, Oranje heeft wel vanaf 1572 de opbouw van de Gereformeerde Kerk op verschillende wijzen bevorderd. Bewijs daarvan was dat hij Datheen (!) opdracht gaf om alle godsdienstige en politieke zaken in het opstandige gebied aan de orde te stellen.

Typisch voor Oranje was volgens Swart dat zijn ruime opvatting van godsdienst strookte met zijn politieke instelling, in die zin dat hij inzag dat confessionele kwesties ernstige verdeeldheid zouden zaaien onder de tegenstanders van de Spaanse overheersing (WvO 48, 49). Die ruime opstelling hield in dat hij zowel rooms-katholieken als gereformeerden een plaats in de samenleving wilde geven. Opvallend was dat hij aan de katholieke gewesten deed voorkomen dat hij de wapens niet om godsdienstige redenen had opgenomen, maar ter wille van de vrijheid (WvO 110). Maar een terugkeer tot de katholieke godsdienst weigerde hij, zoals hij in de onderhandelingen met Spanje antwoordde dat hij "kaal en calvinist" was en dit tot zijn einde zou blijven (WvO 127).

Relatie met Datheen

Oranjes bezwaar tegen het optre­ den van de protestantse radicalen in Gent was dat zij de rechten van de katholieken met voeten traden en het protestantse geloof te vuur en te zwaard begonnen te verspreiden (WvO 153). Oranje's ideaal van de religievrede mislukte nagenoeg bij vriend en vijand, maar tot grote teleurstelling ook in Gent, waar hij op deze manier de vervolging van katholieken wilde beëindigen. In zijn leven, zo zei hij, had hij met veel moeilijkheden te kampen gehad, maar niets had zo vele zorgen gebaard als de weerspannigheid van Gent (WvO 158). Oranje legde zich tegen wil en dank neer bij het verbod van de katholieke godsdienstoefening, vooral nadat hij besefte dat zijn politiek van godsdienstvrede mislukte (WvO 196).

„Oranjes ideaal van de religievrede mislukte nagenoeg bij vriend en vijand".

Het radicale optreden van de Gentse volksleider Jan van Hembyze en Datheen heeft iets onverkwikkelijks. Hebben Hembyze en zijn aanhangers in hun geweten niet beseft dat zij ongelijk hadden? Hoewel zij de "waarheid' achter zich meenden te hebben? Toen Oranje Hembyze persoonlijk na zijn intrede in Gent hem al het kwaad te berde bracht wat in Gent gedaan was, werd Hembyze sprakeloos en begon hij beduusd met Oranjes hondje te spelen (WvO 171). Een klein voorval wellicht, maar psychologisch niet belangrijk? Een vraag voor het heden: Kunnen we elkaar in de ogen kijken als er kritiek op eikaars standpunten wordt uitgeoefend? TOen Oranje weer uit de stad was, was het met de afgekondigde religievrede in Gent gedaan en verweet zelfs een in Gent samengekomen synode de slappigheid van Oranje inzake de bevordering van het ware geloof (WvO 173).

Verschil in ligging inzake het politieke bedrijf en het zoeken naar politieke oplossingen voor principiële vraagstukken, openbaarde zich ook in het verleden.

Niet alleen Oranje en Datheen kunnen we hiervan een voorbeeld noemen, maar ook Oranje en zijn broer Jan. Jan van Nassau was ervan overtuigd dat de afgoderij niet meer in ere her-

steld mocht worden. Het bracht hem in gewetensnood. Jan beriep zich op de mening van de Duitse protestanten en stelde dat het onmogelijk was om een verdrag met een katholieke afgodendienaar, zoals hij in de hertog van Anjou zag, te sluiten (WvO 249). Oranje gaf hem echter te kennen dat op geen andere wijze de ondergang van het ware geloof kon worden voorkomen.

Het enige andere alternatief voor deze tolerantie was volgens Oranje de onderwerping aan de Spaanse dwingelandij. Hier zien we iets van een compromis ter wille van een heilig doel. In een van zijn brieven schreef Oranje: "Ik ben vastbesloten, als 't God belieft, tot het einde mijner dagen een zo goede en gerechte zaak te verdedigen en nimmer met de Spanjaarden in een vergelijk te treden, wetende dat dit laatste niet alleen de vernietiging van Gods kerken in dit land en een voor alle onder­ danen ondraaglijke tirannie zou betekenen, maar ook de ondergang van ons stamhuis, waarvan de hoede door onze voorouders aan ons is toevertrouwd" (WvO 251). Oranje typeerde zich hiermee te voeten uit: een strijder voor zowel politieke en religieuze vrijheid.

Religie en verdraagzaamheid

Het is tegenwoordig een zeldzaamheid wanneer de religie als een bepalende factor in de geschiedsschrijving gezien wordt. De visie van Groen van Prinsterer die hiervoor onze ogen opnieuw opende, is nog steeds inspirerend genoeg. Swart noemt hem zelfs een van de beste kenners van Oranjes persoonlijkheid en diens politieke strategie (WvO 198). De radicalen protestanten en de roomskatholieken schroomden echter niet om Oranje als een atheïst te zien, omdat zij hem niet in overeenstemming achtten met de radicaliteit van zowel radicale protestanten als radicale katholieken. Iemand die een middenstandpunt inneemt, heeft van beide kanten kritiek te verwachten.

Laten we wat nader de opvattingen van Oranje bekijken en die vergelijken met die van Datheen. De prins koesterde inderdaad een ruim begrip van verdraagzaamheid. Hij streed van meet af aan voor de vrijheid van geweten, niet alleen tijdens de beroemde Oudejaarsrede uit 1564 maar ook daarna. Oranje verwees naar de naburige landen die met alle middelen der wereld gepoogd hebben om "te vermijden d'exercitie van andere Religiën", maar met alle schadelijke gevolgen van dien. Een motief voor tolerantie was voor Oranje dat sekten altijd ten onder gebracht moeten worden "door neerstigheid, sorge, behoorte en goede leringe van

verstandige en geleerde luiden in der Schrifturen, sonder eenige andere kracht, en met grote versterkinge van de Christelijke Religie".'

Wanneer hij de commissiebrief aan Geuzenleider Van der Marck schrijft, zegt Oranje nadrukkelijk dat deze in bescherming zal nemen "de Catholijken en Geestelijken in hare Religie sonder yemant den anderen overlast te doen". Beide religies zouden elkaar geen overlast mogen doen of kwetsen, dit ter wille van de goede rust en vrede en de "versekertheid der Religions".^ Aan Geuzenleider Lumey gaf hij als instructie mee dat de aanhangers "van beide religiën" moeten zweren elkaar niet te "turberen, injurieren ofte overlast aendoen". Zijn ideaal was dat iedereen "in vrijdom en liberteit van sijnder Religion ende conscientien" zou mogen leven, zo schreef hij aan Lodewijk van Nassau in 1568.*

Oranjes standpunt kenmerkte zich dus door de gedachte dat ieder zijn God zou kunnen dienen naar de ingeving van zijn geweten. Deze vrijheid van godsdienst was ook nodig voor de vrede in de staat. De calvinist heeft volgens C. Boer de gedachte van politieke en godsdienstige tolerantie aanvaard, omdat een regeling van vreedzaam samenleven voor katholieken en gereformeerden verre te verkiezen is boven een burgeroorlog. "In deze verdraagzaamheid ligt niets besloten van een positieve waardering van de godsdienstige overtuiging van de tegenpartij; zij is alleen het elkander met vrede laten en dulden, de onvermijdelijke consequentie voor ieder, die ernst maakt met het beginsel der gewetensvrijheid.'

De visie op Oranje als strijder voor de tolerantie is een algemeen geaccepteerde mening over de prins. Oranje was verrassend modern toen hij de tolerantie bepleitte en het recht van het geweten verdedigde tegenover de ketterplakkaten en de inquisitie. Calvinisme en tolerantie behoeven geen tegenstellingen te zijn, zoals vaak wordt gemeend. Van Deursen zegt dat Willem van Oranje innerlijk de calvinistische religie had aanvaard (en dat niet alleen vanwege een politiek motief), maar tegelijk hield hij vast aan de tolerantie.

„Calvinisme en tolerantie behoeven geen tegenstellingen te zijn".

Al kon Oranje voor katholieken geen vrije godsdienstoefeningen in Holland en Zeeland bedingen, toch heeft hij voorkomen dat zijn calvinistische bondgenoten van Holland "een calvinistisch gemenebest maakten, waarin kerk en staat met elkaar samenvielen".' Juist die beide elementen in zijn persoonlijkheid hadden tot gevolg dat zijn missie slechts gedeeltelijk kon slagen. Omdat hij een calvinist werd, verloor hij zijn populariteit in het zuiden, omdat hij tolerant bleef, verloor hij zijn populariteit in het noorden.'

Vrijheid als geschilpunt

Die vrijheid van godsdienst was ook het belangrijkste geschilpunt met Datheen. Oranje moest, zoals bekend, niet alleen zijn standpunt tegenover de katholieken verdedigen, maar evenzeer tegenover zijn eigen geloofsgenoten. Aanvankelijk nauw met Datheen samenwerkend, is het tussen beiden tot een conflict gekomen, vooral op het punt van de taak van de overheid en de bejegening van andersdenkenden. Oranje heeft zijn afkeuring er over uitgesproken dat het radicale optreden van Datheen in Gent aanleiding gaf dat er duizenden mensen van het Evangelie vervreemd werden "om de sake van Gendt": "het is ongeloofelyck wat eenen laster dat het Evangelium lijdt

om die van Vlaanderen quorum omnium causa et incensor est Dathenu" (waarvan de oorzaak en aanstichter van alles Datheen is).' De houding van Datheen heeft Oranje levenslang een "soort anti-Datheen syndroom" bezorgd.'"

Hoe kon het conflict zo snel opkomen? Het conflict tussen Datheen en Oranje moeten we zien tegen de achtergrond van de Pacificatie van Gent (1576) en de opleving van het calvinisme in sommige steden in Vlaanderen. In de dagen na de Pacificatie was er een duidelijke gereformeerde opleving in de Zuidelijke Nederlanden, die zich uitte in een soort volksbeweging met revolutionaire comités als de nieuwe gezagsdragers. Op 1 november 1577 kreeg Gent in de vorm van het comité der Achttienmannen een calvinistisch bewind dat zeven jaar duurde totdat de Spaanse veldheer Parma in 1584 Gent en Vlaanderen weer aan zich onderwierp."

De radicale houding van het bewind werd van kerkelijke zijde gesteund door Datheen, die verantwoordelijk was voor de overkomst van de anti-katholiek gezinde Johann Casimir, paltsgraaf aan de Rijn, en vroegere bekende van Datheen toen hij als balling in Frankenthal verkeerde. Casimir kwam op 10 oktober 1578 naar Gent, een maand nadat Datheen zich in de stad vestigde. In augustus 1578 weigerde het bewind van Gent om de beide religies recht van bestaan te geven, zoals landvoogd Matthias volgens de eisen van de religievrede wenste. Het bewind stelde als motief daartegen dat de verscheidenheid van godsdiensten twist en tweedracht zou voortbrengen onder het volk en dat er maar één geloof en maar één leer toegelaten behoorde te zijn. Het ging hier dus om precies het tegenovergestelde standpunt van Oranje. In feite werd hier de Spaans-katholieke gedachte van de eenheid staat en godsdienst nieuw leven in geblazen, zij het dat nu de gereformeerde religie het alleenrecht toegekend werd.

Aanhangers van Oranje slaagde erin de prins in de stad te halen en deze kon de religievrede op 27 december 1578 afkondigen. Gent stemde in met de religievrede waarin vastgesteld wordt dat in de stad geadministreerd zal worden "de libre en vrye exercitie van beide de Religiën, so wel de Gereformeerde als van de Catholijke Roomse". Vanwege de "diviversiteit van de Religie" zou niemand elkaar mogen hinderen of storen, alsook zal iedereen elkaar "verdragen" als een andere religie dan die van hemzelf beoefend werd.'-Het is ondertekend door Hembyze. Op 1 januari 1579 werden de missen in Gent weer gelezen.

Maar zodra Oranje diezelfde maand de stad uit was, werd deze vrede weer buiten werking

gesteld. In de zomer van 1579 verscheen uit de kring van Hembyze Een korte openinghe der causen, waerom het niet raedzaem zy, dat de Prince van Oraignien nu ter tyd komen zou binnen de stad van Ghendt. Oranje werd de toegang geweigerd tot de stad, onder meer gemotiveerd omdat hij de religievrede weer zou willen invoeren, "volgende den eed die hy gedaen heeft van de Roomse Religie te conserveren"." Religievrede werd dus beschouwd als het in de kaart spelen van de rooms-katholieken. Volgens R.H. Bremmer zou Datheen, die een van de vier raadslieden van Hembyze was, mede een hand in dit stuk hebben gehad, al heeft Datheen dit ontkend." Als motivatie van het afschaffen van de religievrede werd gesteld dat er binnen Gent zekere burgers geweest waren, en nog zijn, die geprobeerd hebben "den stand deser onser Politie en Constitutie der Gereformeerde Religie te swacken en te onderdrucken, voornamelijk soekende daer in te voeren eene Religionsvrede, dewelke den eenigen weg en middel was, om dat uitgeroeide Pausdom, mitsdesen de Spaensche tyrannie, weder van nieus in te planten".15

De overheidspersonen die niet aan Hembyzes kant stonden, werden door hem eigenmachtig afgezet." Gezien de - beweerde-politieke gevaren dat er "eenige secrete aenslagen" waren om de aanhangers van de nieuwe religie weer ten onder te brengen, waren zij gedwongen geweest, aldus de Raad van Gent, een nieuwe regering te denomineren "goede en getrouwe Regimenteurs en Wethouders (de ware Religie en vryheid des Vaderlands en deser stede toegedaen sijnde, in der vrese Gods, met aenroepinge sijnes heiligen naems, en Raed van God vresende personen)". Doel van de nieuwe autoriteiten was de stad "by het liber exercitie van de ware Religie en hare liberteit en privilegiën, te bewaren"." De overheid heeft dus alleen de ware (=gereformeerde) religie toe te laten.

Na een hernieuwd bezoek van Oranje in augustus 1579 vertrokken Hembyze en Datheen en keerde de rust enigszins terug. In 1583 dook het tweemanschap echter weer in Gent op en poogden zij om "de religie reene" te bevorderen, wat inhield een verzet tegen de verzoening met Spanje en de (Franse en katholieke) Anjou. Hun beider optreden eindigde tenslotte in 1584 toen de stad in handen van Parma viel.'"

Visie Datheen

We gaan niet verder in op de historische context van het gebeuren en de afwikkeling van de kwestie Oranje-Datheen op de synode van Middelburg (1581). We proberen de kwestie te bezien vanuit de vraag welke overheidsvisie Datheen had ten opzichte van de religie. Nu hebben wij geen geschrift van Datheen zelf in bezit over deze kwestie. Het probleem van de relatie overheid en religie bij Datheen moeten we dus destilleren uit enkele losse citaten en de literatuur over Datheen. De relatie Oranje en Datheen staat echter symbool voor een tweeërlei visie op de overheid: een tolerante (Oranje) en een exclusief-gereformeerde (Datheen). Mede hierdoor zullen beide posities in de negentiende en twintigste eeuw als symbool fungeren voor een onderling afwijkende visie op de overheid."

Datheen weigerde te erkennen dat de overheid een andere religie dan de gereformeerde religie mocht toelaten. De afschaffing van de katholieke religie door de gereformeerd geworden overheden mocht niet meer teruggedraaid worden. In een gesprek met Marnix van St. Aldegonde over de godsdienstvrede, stelde Datheen, "dat hij nooit in de Schrift of Kerkgeschiedenis gelezen had, dat eenig Christelijk vorst de uitgeroeide afgoderij wederom ingevoerd had, of dat dit met een goed geweten geschieden kon".^" In een preek zou Datheen het volgende gezegd hebben "dat het Artykel van de Roomsche religie toe te laten, goddeloos was, en dat den Prins van Oragnien, die zoo zeer op 't zelve aendrong, de Religie agtede, ende zoo ligt veranderde, als een omhangzel van een kleedt: dat hy nog om Godt, nog om Religie en gaf.

maer van Staet, ende nut zynen Afgodt maekte, zoo dat indien hy wiste, oft dagte dat zyn hemde iet van Religie wiste, oft rieken zoude, dat fiy 't zelve zoude uyttrekken ende in 't vier werpen, ende verbranden".-'

Datheens visie laat zich aflezen in het standpunt dat de overheden in Gent innamen. Dat was onvervalst calvinistisch. In een programverklaring van de Gentse schepenen in 1581 stond nadrukkelijk dat de schepenen de gereformeerde religie zouden handhaven en de roomse godsdienst geenzins zouden toelaten. Ja, deze laatste zou zelfs helemaal uitgeroeid moest worden.-^ Die opvatting stoelde op een bepaalde overheidsvisie. De Gentse predikanten wezen er in hetzelfde jaar namelijk op dat de godvruchtige overheden door God waren ingesteld tot voedsterheren en voorstanders van de zuivere godsdienst; zij moesten bestraffen alles wat daartegen in ging.-'

„Sinds 1577 ijverde Datheen voor een protestantse internationale".

Datheen kon zich te goeder trouw geen andere overheidsvisie indenken. De eer van God was er immers mee gemoeid. Hij schreef aan een zekere Van Kleef dat hij in ongenade bij Willem van Oranje was gevallen, "daer ik geen oorsaek van weet dan dese dat ik met geheeler herte Godts eere socht te vorderen; en 't Rycke des Antichrist, 't welk door Godts wonderlyke werkinge was uitgeroeit, nooit heb konnen, nog willen helpen, of wederom oprechten. Daer beneven, dat ik van herten gesocht hebbe, dat het Vaderlandt mogt verlost worden, niet alleen van de Spaensche, maer ook van de Fransche en allerlei andere Tirannie".^^

Dit was duidelijk een aanval op het steun zoeken bij Frankrijk. Het ging Datheen niet alleen bevrijding van Spanje, maar evenzeer van Rome, zoals die zich zijns inziens ook in Frankrijk breedmaakte. W. Punt stelt dat het Oranje ging om een politiek conceptie, een breed verzet, op basis van een religievrede èn van een gezochte hulp bij Anjou, terwijl Datheen de religieuze conceptie vertegenwoordigde, namelijk de uitoefening van de ware gereformeerde godsdienst, bovendien verbonden met een duidelijk antipapisme en een ijver - sinds 1577-voor een protestantse internationale.^'

Tolerantie bij Oranje, ingegeven door politieke en religieuze factoren, botste met andere woorden tegen het radicale overheidsstandpunt van Datheen. De opvattingen van Datheen hebben ook een eigen karakter en mogen niet gezien worden als een meegesleurd worden door een demagogisch persoon van Hembyze.

Decavele tekent aan dat Hembyze niet alleen als een "ballorige machtswellustehng" mag worden gezien daar hij en zijn medestanders ook geïnspireerd waren om de gehate Spaanse overheersing en de afgoderij van de Kerk van Rome te beëindigen.^'" Politiek en religie waren in die tijd immers niet van elkaar te scheiden. Een mengeling van calvinisme en (herstel van) oude privileges typeerde de stad die door Hembyze zelf als een Geneve werd gezien. Hier zou naar zijn smaak een gereformeerde stadsrepubliek moeten oprijzen.

Th. Ruys ziet het tweetal wel erg scherp tegenover elkaar: Hembyze als een "bedriegelijk, geslepen volksleider". Datheen als "een volkomen kampvechter voor de hem heilige beginselen".^' Het principe van Datheen was zuiver, misschien te zuiver? Dat blijkt uit de onderlinge relatie tussen Datheen en Oranjes hofprediker De Villiers, iemand die sterk afwijzend stond tegenover Datheen. Maar ook deze hofprediker was overtuigd calvinist, en even anti-rooms

en anti-Spaans als Datheen. Kennelijk ontstonden er binnen het calvinisme grote accentverschillen, ook ten aanzien van de taak van de overheid. Er was verschil van mening over de weg waarlangs Oranje en Datheen hetzelfde doel - de vestiging van een gezuiverde gereformeerde kerk-wilden bereiken, namelijk de weg van vrede of geweld.^" Marnix van St. Aldegonde verweet de leiders in Gent dat zij zich met de regering bemoeiden hoewel ze niet veel verstand daarvan hadden. Zij riepen "papen wt, papen wt; wij vertrouwen op God", daarbij vergetende dat men vrede moet maken met de vijanden, koste wat het kost.^' Prinzipienreiterei en poging tot het bereiken van compromis bleek ook in de zestiende eeuw actueel.

A.A. van Ruler

Het is aardig om te zien hoe de twintigste-eeuwse theoloog A.A. van Ruler de verhouding tussen theocratie en tolerantie beschouwt. Hoewel er fundamentele bezwaren tegen diens theologie zijn in te brengen (zie daarvoor de kritiek van W. H. Velema), heeft Van Ruler belangrijke dingen gezegd over de theocratie en de heerschappij van het Woord van God in het gehele volksleven. Artikel 36 NGB heeft hij niet willen "verminken" zoals KujqDer en zijn nazaten dat deden. Van Ruler kent geen geschipper om het Woord Gods zijn kracht te ontnemen. "De naam van God is geheel enig in zijn imperialisme en intolerantie", zegt hij zelfs."' In die zin is het geluid van Datheen radicaal en waar. Een duit in het zakje is niet genoeg, zegt Van Ruler, het Woord Gods is een albeheersende macht die plaats verdient in het staatsbestel. Dat betekent wel dat de fanatiekrigoreuze houding niet alleen praktisch onmogelijk, maar ook principieel in strijd is met het christelijk geduld, dat het tegenspreken van de zondaren verdraagt.^' Hier komen we op het probleem van de tolerantie. Van Ruler erkent het bestaan van deze verdraagzaamheid. De

„Van Ruler heeft artikel 36 NGB niet willen 'verminken' zoals Kuyper en zijn nazaten dat deden".

overheid die zich richt naar Gods Woord heerst niet over de gewetens. "Rondom de publiek erkende kerk en vanuit de belijdenis der waarheid is er een ruime speling der tolerantie".^-De christelijke tolerantie wordt niet geboren uit indifferentisme, maar vanuit de belijdenis der waarheid. De hardigheid van de mens is daarin verdiskonteerd, het feit dat de kerk alleen dienende macht heeft en dat de overheid alleen op het openbare leven kan heersen. Dat doet juist tolerantie betrachten, die de mens niet in zijn eigen waarheid laat, maar in zijn eigen liefde. Hij verwijst naar de gedachte dat God het laat geschieden dat de mens valt. "Dat is de origineele tolerantie"."

Gezien de onophefbaarheid van de tweeheid van kerk en staat (beide hebben elkaar nodig en gaan nooit in elkaar op), blijft theocratie naar de mening van Van Ruler altijd een torso. Er is in deze bedeling nooit een volmaakte en absolute theocratie. Die is zelfs een innerlijke tegenstrijdigheid. Theocratie schept geen heilstaat, maar een zekere orde in de chaos der zonde opdat het leven draaglijk wordt." Er zijn slechts incidentele gestalten van theocratie te realiseren, "flarden" van theocratie." De theocratisch ingerichte staat is geen ideaalstaat, omdat de moeilijkheden in deze staat pas goed beginnen. "De theocratie schept immers de oermoeilijkheid van de principiële en onoverzichtelijke en daarom ook radicaal onoplosbare tweeheid van de kerk en de staat"."

„De theocratische politicus moet niet het absolute willen, maar wel het uiterste".

Elke feitelijke en praktische verhouding tussen kerk en staat blijft steken in het compromis, erkent ook Van Ruler. De theocratische politicus moet niet het absolute willen, maar wel het uiterste." Daarvan getuigt ook het conflict tussen Oranje en Datheen. Ook de huidige SGP heeft te maken met wat ik las over de twee vleugels, die in zekere zin overeenkomst vertonen met Oranje en Datheen. Het uiterste willen betekent niet het onderste uit de kan willen halen als het gaat om het formuleren van principes, wel impliceert het de poging om de principes in deze weerbarstige werkelijkheid toe te passen. En daar beginnen de problemen, zoals ook ten aanzien van artikel 36 NGB. Dat betekent dat de spanning nooit uit de weg gegaan mag worden. Datheen had gelijk, maar was zijn optreden niet medeverantwoordelijk voor het verlies (en dus verroomsing!) van de Zuideljke Nederlanden? Daarom blijft de paradox gelden: je kunt gelijk hebben en toch ongelijk krijgen!

Noten


1. K.W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand 1572-1584 (=WvO). Ingeleid door Alastair Duke en Jonathan I. Israel; bezorgd door R.P. Nagel, M.E.H.N. Mout en H.F.K. van Nierop, Sdu Uitgeverij, 1994, 309 biz., prijs ƒ 59, 90.

2. NRC Handelsblad 24 december 1994.

3. J.P. Bor, Oorsprongk, begin ende vervolgh der Nederlandsche oorlogen, deel I, p. 133.

4. J.P. Bor, Oorsprongk, deel 1, 391.

5. W.F. Dankbaar, Hoogtepunten uit liet Nederlandsche calvinisme in de zestiende eeuw, Haarlem 1946, p. 110.

6. C. Boer, Hofpredikers van prins Willem van Oranje, lean Taffin en Pierre Loyseleur de Villiers, Den Haag 1952, p. 178.

7. A.Th. van Deursen en H. de Schepper, Willem van Oranje. Een strijd voor vrijheid en verdraagzaamheid, Weesp/Tielt 1984, p. 134, 135.

8. O.J. de Jong, Oranje's overtuiging, Waalwijk 1984, p. 19.

9. C. Boer, Hofpredikers van prins Willem van Oranje, p. 102.

10. J. Decavele (red.), Het einde van een rebelse droom. Opstellen over het cahinistisch bewind te Gent (1577- 1S84) en de terugkeer van de stad onder de gehoorzaamheid van de koning van Spanje (17 september 1584), Gent 1984, p. 52.

11. H.A. Enno van Gelder, Revolutionaire Reformatie. De vestiging van de Gereformeerde Kerk in de Nederlandsegewesten, gedurende de eerste jaren van de opstand tegen Filips II (1572-1585), .Amsterdam 1943, p. 62, 63.

12. J.P. Bor, Oorsprongk, deel II, 10.

13. J.P. Bor, Oorsprongk, deel II, 85.

14. J.P. van Dooren (red.), üe Nationale Synode te Middelburg in 1581. Calvinisme in opbouw in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, Middelburg 1981, p. 8.

15. J.P Bor, Oorsprongk, II, 85.

16. Th. Ruys, Petrus Dathenus. Houten (1919), 1988, p. 149.

17. J.P Bor', Oorsprongk, II, 85.

18. J. Decavele, Het einde van een rebelse droom, p. 52, 60, 90.

19. Vgl. H. de Wilde, Om de vrijheid. Oranje-Datheen-Oldenbame\'elt, Kampen z.j. Daar wordt Oranje gezien als de grondlegger van de Nederlandse staat, die vrijheid van godsdienst voor rooms en niet-rooms nastreefde, terwijl Datheen juist afkerig was van deze godsdienstvrijheid. Oranje vertegenwoordigde het standpunt dat kerk en overheid een eigen terrein hebben. Datheen zou de heerschappij van de kerk over de overheid ieren (a.w. p. 3, 4).

20. H.Q. Jansen, Petrus Dathenus. Een blik op zijne laatste levensjaren, vooral op zijne twistzaak met Oranje, Delft 1872, p. 28; vgl. Th. Ruys, Petrus Dathenus, p. 142.

21. D. Tjalma, Mamix van St. Aldegonde, p. 32, die er aan toevoegt dat deze laatste woorden misschien niet van Datheen zelf zijn; Th. Ruys, die toch mild oordeelt over Datheen, wijst er echter op dat verschillende bronnen dit mededelen, (Petrus Dathenus, p. 147).

22. J. Decavele (red.). Het einde van een rebelse droom, p. 37.

23. J. Decavele (red.). Het einde van een rebelse droom, p. 82.

24. Geciteerd bij D. Tjalma, Mamix van St. Aldegonde, p. 23, 24.

25. In: J.P. van Dooren (red.). De nationale synode van Middelburg, p. 158, 159.

26. J. Decavele (red.). Het einde van een rebelse droom, p. 35.

27. Th. Ruys, Petrus Dathenus, p. 154.

28. C. Boer, Hofpredikers van prins Willem van Oranje, p. 152, 153.

29. D. Tjalma, Mamix van St. Aldegonde, p. 32.

30. A.A. van Ruler, Religie en Politiek, Nijkerk 1945, p. 299.

31. A.A. van Ruler, a.w., p. 300.

32. A.A. van Ruler, a.w., p. 230.

33. A.A. van Ruler, a.w., p. 231.

34. A.A. van Ruler, a.w., p. 317-320.

35. A.A. van Ruler, a.w., p. 386.

36. A.A. van Ruler, a.w., p. 383.

37. A.A. van Ruler, a.w., p. 399.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1996

Zicht | 44 Pagina's

Oranje, Datheen en de tolerantie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1996

Zicht | 44 Pagina's