Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nogmaals Oranje en Datheen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals Oranje en Datheen

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DISCUSSIE

Redacteur Kerkelijk Leven bij het Reformatorisch Dagblad

De kwestie Oranje en Datheen heeft herhaaldelijk de gemoederen verhit. Dat is op zich niet erg, wanneer de kwestie dan maar opwekt tot studie van het verleden en van de beginselen die in deze strijd een rol speelden. Des te kwalijker is echter wanneer Oranje in deze discussie slechts als een vage compromisfiguur wordt gezien, terwijl de partij van de 'stoere en onvervalste' Datheen de lijn van de "vroegere SGP-voormannen" zou vertegenwoordigen.

We reageren hiermee op een artikel in In het Spoor (augustus 1996) waarin het blad Zicht beschuldigd wordt van het meewerken aan het opnieuw herleven van de kritiek van de antirevolutionaire minister H. de Wilde tegen de politiek van Datheen. Uiteraard is de moraal van het verhaal dat de SGP weer afgezakt is van "de vroege SGP-voormannen".

De argumenten ontleent scribent M. van Manen vooral aan bijdragen van twee personen: ds. Kersten en ds. Barth. Ds. Kersten zag Datheen vooral in het kader van de strijd tegen Rome. Al is ds. Kersten dan geen Datheen, zo zegt de SGP-voorman, hij hoopt toch het gereformeerde volk "luide terug te roepen van het verbond met Rome, van de coalitie dus, en tot behoud van de aloude belijdenis. Het commentaar van Van Manen is veelzeggend: "Nee, ds. Kersten was nog niet zo bang voor het onverkort laten klinken van het beginsel!" '

Ds. Barth zag Datheen als de "stoere" en "preciese" calvinist, afkerig van tolereren; het ging hem om de "zuivere leer der waarheid", het onverkorte handhaven van art. 36 NGB. Hij was even afkerig van Pacificatie van Gent als dat hij positief stond tegenover Jan van Nassau. Oranje is weliswaar de vader des vaderlands, dat wil hij hem niet afnemen, maar aan Datheen hebben we toch te danken dat hij de grondlegger is van "Neerlands kerkstaat". Nooit zou de gereformeerde godsdienst vaste voet hebben gekregen dank zij Datheen. "Dankzij het optreden van mannen als Datheen heeft de Gereformeerde religie althans in het Noorden nog kunnen zegevieren!", zo commentarieert Van Manen. Hoe men aan de funeste en door Oranje zo zeer betreurde scheiding tussen Noord ('Utrecht') en Zuid ('Atrecht') een positieve draai kan geven!

Van Manen meent dat Oranje onmogelijke en onbijbelse (!) middelen gebruikte in zijn streven naar eenheid. Onmogelijk was zijn bondgenootschap met Anjou/Frankrijk, onbijbels de gedachte van godsdienstvrijheid en feitelijke achterstelling van de gereformeerde religie in het zuiden, waartegen Datheen' en 'in zijn spoor' Van Manen in het geweer komt.

Historische situatie

De historische situatie is evenwel geheel anders en ook veel complexer dan Van Manen meent. Het is veel meer dan alleen een kwestie van een tegenstelling tussen "beginselvast" zijn en het bedrijven van een "haal-

bare" politiek. In de onderhandeling over de Opstand bleek van de kant van de Spanje geen enkele compromis mogelijk ten aanzien van de godsdienst, evenmin wilde de Staten en Oranje de gereformeerde godsdienst afschaffen waar zij inmiddels haar plaats had ingenomen.

De gereformeerde religie bleef echter in de ogen van Philips II verboden. Hij liet in een schrijven van 30 oktober 1576 nog eens nadrukkelijk weten gegrepen te zijn door de wens tot handhaving van het "heilige geloof en de katholieke roomse religie". Hij was ook bereid de Staten-Generaal bijeen te roepen, maar met inachtneming van "la conservation de la saincte foy catholicque romaine".^ Die passage werd letterlijk overgenomen in de Unie van Brussel van 9 januari 1577 waarin de loyaliteit aan de koning en de roomse godsdienst nog eens duidelijk werd onderstreept.

Uiteindelijk resulteerden de onderhandelingen tussen Spanje en de Staten in de Pacificatie van Gent (8 november 1576), bedoeld onder meer als een poging van Noord en Zuid om de Spaanse muiters uit het land te krijgen. Het verdrag was een interim-regeling die pas definitief werd na overleg in de Staten-Generaal. Artikel vijf ging over de religie. De gereformeerden mochten hun geloofsvrijheid in Holland en Zeeland behouden, maar geen propaganda voeren buiten deze gewesten. Daar bleef de rooms-katholieke godsdienst de heersende godsdienst. Tegen deze religie mocht geen agitatie gevoerd worden, op straffe van veroordeeld te worden als "pertubateurs van de gemene ruste" (art. 4). Positief punt was ook dat de plakkaten "op het stuk van de heresie (ketterij)" opgeschort werden, totdat de Staten-Generaal een nieuwe regeling op dit punt zouden opstellen (art. 5).

"Van Manen geeft aan de funeste en door Oranje zo zeer betreurde scheiding tussen Noord ('Utrecht') en Zuid ('Atrecht') een positieve draai

Het verdrag was een vooruitgang vergeleken wat Requenses voor ogen hadiintegrale handhaving van rooms-katholieke godsdienst. Oranje benadrukte steeds zijn eigen ideaal: samenwerking tussen de gewesten en het naast elkaar bestaan van de religies. Het ging hem om samenbundeling van protestant en roomskatholiek tegen Spanje.

De Pacificatie bezweek echter al gauw. In het jaar daarop werd het zogenaamde Eeuwig Edict van 12 februari 1577 van kracht, gesloten door de nieuwe landvoogd Don Juan met de Staten-Generaal. Daarin stond duidelijk verwoord de handhaving van de rooms-katholieke godsdienst, hetgeen voor Holland en Zeeland weer onacceptabel waren en die het daarom niet ondertekenden. Philips II bleef bij - zo luidt diens brief aan de Staten van

Brabant-zijn wens om "te willen continueren" de "mainteneringe, en observantie van onse heilige Catholijke Roomse Religie", waarvan hij hoopte dat de Staten van Brabant deze door middel van Don Juan op de oude voet zou herstellen, "tot dienste Godes, onser, en van voorsz Landen".'

Er onstond in die jaren toenemende radicalisering, niet alleen van Spaanse zijde, maar ook

van de kant van calvinisten in en buiten Holland en Zeeland. Extreme rooms-katholieken en overtuigde calvinisten kwamen tegenover elkaar te staan. Zo pleegde de calvinistische radicaal Jan van Hembyze in 1578 in Gen:

een staatsgreep. In de jaren 1577 en 1578 lieten ook Holland en Zeeland een duidelijke opmars van het calvinisme zien, zoals bleek in de rond die tijd gesloten Satisfactie van Haarlem en Amsterdam met de prins. De spanningen tussen rooms en protestant werden groter en ontlaadden zich in verstoringen van de rooms-katholieke erediensten en vernieling van kerkgebouwen.

Oranje zag zich in deze situatie voor de bijna onmogelijke taak geplaatst om zijn ideaal van godsdienstvrijheid in praktijk te brengen, onmogelijk omdat zowel calvinisten als roomskatholieken in feite afkerig hiervan waren. Oranje had blijkbaar, zo commentarieert Van de Linde, met zijn ruime opvatting van godsdienst de diepte en hevigheid van de godsdienstige partijverschillen van zijn tijd onderschat.^

Het was de religie die de scheidende factor zou worden in de broze eenheid van de pacificatie. Oranje probeerde op 9 juni 1578 een "religievrede" (op naam van landvoogd Matthias van Oostenrijk) voor te stellen aan de Staten-Generaal. Religievrede was volgens hem de enige mogelijkheid om een burgeroorlog te voorkomen over de religie. Zijn voorstel werd met een meerderheid van stemmen verworpen, met name door de zuidelijke (rooms-katholieke) gewesten.

Nu koos de prins de omweg via de synode van de Gereformeerde Kerk die op 3 juni 1578 in Dordrecht in de eerste nationale synode bijeen kwam. Op 22 juni 1578 werd namens de synode van Dordrecht als opdrachtgever een rekwest bij Mathias en de Raad van State ingediend, de zogeheten Supplicatie Aen sijn Hoocheyt.* Een viertal predikanten Gaspar van der Heyden, Datheen, Taffin en Villiers waren voor deze opdracht aangewezen.'

Het is een zeer lezenswaardig stuk dat we Van Manen liartelijk aanbevelen om te lezen. Het rekwest van de inwoners van de Nederlanden, "dewelke protesteren, datse begeren te leven na de Reformatie des Euangely", doet een beroep op de koning om een oplossing voor het godsdienstvraagstuk te regelen, want de onenigheid, "het stuk van der ongelijkheid der religie" is het beste wapen van de vijand. De ene religie behoeft de andere niet te schaden en benadelen, ten gunste van de eenheid en onderlinge band van de Nederlanden. De "voorseide Protestanten" bidden de koning zijn oor niet te lenen aan die mensen die niet alleen de Pacificatie van Gent verwerpen, maar ook zeggen "dat twe Religiën in eenen Lande t'samen niet konnen staende blijven". Het doet een oproep door middel van de generale staten "op 't stuk van de vrye openbare oeffeninge barer Religie, versien werde". De protestanten verzekeren dat zij "ganschelijk niet en begeren de voorseide Religie met geweld uit te royen, noch haer goed te nemen".

Opnieuw wordt het voorbeeld van Duitsland en Frankrijk aangehaald die beiden "na grote bloedvergietinge" niets anders konden doen dan bewilliging van beide religies, zoals ook Frankrijk na veel bloedvergieten toestemde in "de vryheid van de Religie". De Supplicatie vraagt om middelen te zoeken opdat "de oeffeninge van d'een en d'andere Religie gelijkmatelijk moge verwilliget en toegelaten werden". De overheden zouden als het ware schoon schip moeten maken en een nieuw begin te maken. "Maekt daerom dat door een heilige Wet van vergevinge en vergetinge, alle saken voor henen geschied, ter eender en ter ander begraven werden, also dat namaels niemand ondersocht noch beswaert werde, om eenige saken, die uit oorsaken van der verscheidenheid der Religiën geschied zijn".

Hier wordt gevraagd om een oplossing voor het probleem hoe twee verschillende religies in één staat kunnen samenleven. Niet alleen de (politieke) vrede maar ook het voortbestaan van de kerk stond op het spel. In een tweede, kortere rekwest van 7 juli 1578 werd nog eens nadrukkelijk gezegd dat de indieners niets anders wilden dan de Heere dienen volgens hun religie, zonder andere kerkelijk gezinden lastig willen vallen. Het tweede request onderstreept nog eens de gezagsgetrouwheid van de gereformeerden en hun afkeer van geweld en opstand, maar tegelijkertijd verzoeken zij toelating van "de vrye oeffeninghe barer religie".

De beide rekwesten bereikten dat de Matthias en de Raad van State een Religievrede bij de Staten-Generaal indienden, waarin in bijna veertig artikelen uiteengezet wordt dat niemand gedwongen mocht worden zijn van religie te veranderen. Zij stelde dat "ten opzichte van de verscheidenheid der Godsdiensten, die met geweld van wapenen niet mogen onderhouden, ingeplant, noch ook onderdrukt worden, geen tweedragt noch moeilykheid meer geschiede", dat niemand "om het stuk van den godtsdienst" op enigerlei wijze "mogen onderzocht of tegengesproken worden", noch de een de ander om zijn godsdienst mag beledigen.

Het voorstel van een Religievrede mocht, na de behandeling op 12 juli 1578, echter niet worden afgekondigd als wettelijke regeling van de verschillendde godsdiensten. Met de stemmen van Henegouwen en Doornik tegen (zij vonden het voorstel leiden tot onderdrukking en ondergang van de rooms-katholieke religie!!), werd het wel aan de afzonderlijke provincies verzonden ter beoordeling. De Religievrede kon nu alleen per stad worden geregeld.

In 1579 werden hier en daar religievredes gesloten, zoals in Antwerpen (op 12 juni). Daar wordt vastgelegd dat geen religie met geweld of met wapenen onderhouden mag worden,

maar dat zij een "sonderlinge gave van God Almachtig" is. Dat betekent dat het betaamt "dat alle Christelijke menschen van wat Religie die sijn, onderlinge leven eendrachtelijk en peiselijk, hun regulerende na de loffelijke Politijke ordonnancie van hare Overheid". Concreet impliceert dit dat niemand de ander mag benadelen "ter saken van de diversiteit van de voorsz Religiën".' Er wordt een soort anti-discriminatieverbod geformuleerd, wanneer het accoord zegt ten aanzien van politieke en regeringsfuncties, dat er geen "regard en sal genomen worden op eenige Religiën: maer men sal een yegelijk gequalificeert daer toe noemen". Hoewel de gereformeerden idealiter achter de opvatting staan dat de magistraat de ware religie moet beschermen, wordt wel als de taak van de magistraat gezien om in "haer sauveguarde, protectieen beschermenisse (te nemen), so wel den genen die van d'eene als d'ander Religie sijn".

Een dergelijke plaatselijke religievrede was echter incidenteel. Opnieuw stond Oranje tussen de beide partijen in, en door beide partijen niet begrepen. De door Oranje voorgestelde tolerantie werd verworpen door Datheen en andere radicale calvinisten. Zij slaagden erin in verschillende delen van het land hun positie te versterken, met allerlei neveneffecten van dien, zoals beeldenstormen. Dit leverde een reacie op in het pamflet Een Vriendlijcke vermaninghe tot allen Liefhebbers der Vryheyt ende des Religions-vreden (1579). De calvinisten worden daarin vermaand dat zij de anderen niet de onvrijheid behoeven op te leggen nu zij zelf de vrijheid hebben gekregen.

Maar ook radicale rooms-katholieken, vertegenwoordigd door de Staten van Henegouwen, stonden afwijzend ten opzichte van de Religievrede. Zij wilden niet het minste verrichten tegen "nostre saincte, anchienne, catholicque et apostolicque foy et religion romaine", zo klinkt het als bezwaar. Op dit punt iets toegeven betekende volgens deze staten de hele orde van recht en politiek (tout orde de justice et police) omver te werpen, maar ook het "heilige katholieke geloof" te onderdrukken. Voor hen bleef de eenheid van staat en (rooms-katholieke) godsdienst de norm.

De stromingen gingen steeds meer uiteen. De zuidelijke gewesten sloten de Unie van Atrecht, op 6 januari 1579, en beschouwden de Kerk van Rome als de enig wettige. Daarmee werd in Artois en Henegouwen de onbeperkte heerschappij gevestigd van de rooms-katholieken, "met negatie van elk idee van tolerantie" aldus Van Gelder.' De noordelijke gewesten sloten zich aan bij de Unie van Utrecht, op 29 januari 1579. Het dertiende artikel regelde daarbij de kwestie van de godsdienst. Holland en Zeeland mogen naar hun eigen goeddunken zich gedragen naar "'t poinct vande religie", de overige

provincies kunnen of de "religions vrede", zoals ontworpen door de landvoogd Matthias, of een eigen regeling ontwerpen.

Deze Unie was een teleurstelling voor Oranje omdat de godsdienst nu per gewest geregeld werd en de Religievrede voor hem juist landelijke betekenis had moeten krijgen. Oranje streefde naar een nieuwe Generale Unie waarin Noord en Zuid samenwerken zouden. De Unie van Utrecht scheidde de beide Nederlanden in plaats van dat ze beiden één blok zouden vormen tegen Spanje. Wel gold voor alle gewesten de regeling van de gewetensvrijheid, in die zin "dat een yeder particulier in syn religie vry sal mogen blyven ende dat men nyemant ter cause vande religie sal mogen achterhaelen ofte ondersoecken".

Aanvankelijk poogde Willems enige broer Jan van Nassau deze Unie tot een anti-roomskatholiek bondgenootschap te maken, ook in Europees verband, reden waarom hij de religievrede afwees. Hij gebruikte daarbij een argumentatie die veel leek op die van Datheen. Jan van Nassau vreesde namelijk voor het opnieuw oprichten van de afgoderij weer oprichten, wat hem in gewetensnood bracht.

Volgens jan van Nassau zou de overheid de afgoderij en valse godsdienst moeten weren.'" Hij verkeerde in een gewetensprobleem toen hij de religievrede in Gelderland wilde invoeren. Hij aarzelde omdat velen tegen hem zeiden dat hij geen verbond met afgodendienaren mocht sluiten. Villiers en Taffin stuurden hem een uitvoerig antwoord" terug, waarin het belang van orde en rust getekend wordt voor de verbreiding van het Evangelie. Natuurlijk mag de overheid de afgodendienst niet tolereren, maar met geweld is er ook niets te bereiken. Villiers wijst erop in een andere brief dat hij nooit het standpunt heeft gehuldigd om mensen met geweld van hun religie af te brengen, maar dat in een noodtoestand, zoals wanneer een staat in gevaar is, een andere benadering gewenst is.

Ik las in een zeer recente dissertatie over Calvijn precies dezelfde argumentatie. In een tijd toen Frankrijk de protestanten wreed vervolgde en de Chambre Ardente honderden doodvonnissen uitsprak, schroomde Calvijn niet om een verbond van de Zwitserse eedgenootschap te begunstigen met de Franse koning Hendrik 11. Hij hoopte daarmee de druk van de Franse protestanten te verlichten alsmede ervoor te zorgen dat Hendrik 11 geen toenadering zocht tot Karel V wat weer nadelige gevolgen voor het Evangelie in Duitsland zou teweeg zou brengen. "Door overwegingen van principiële aard laat Calvijn zich in deze situatie niet weerhouden, godsdienstige tegenstanders als politieke bondgenoten te aanvaarden", zo luidt de conclusie van V/.H.Th. Moehn.'^ Is Calvijn daarom ook minder beginselvast? En waren Villiers en Taffin soms ook geen onbesproken calvinisten?

Geen compromis-figuur

Wie Datheen uitspeelt tegen Oranje doet tekort aan de geestelijke diepte die Oranje's optreden kenmerkt. Oranje was geen compromis-figuur, al is hij nooit een radicale calvinist a la Datheen geweest. Wie de officiële stukken van Oranje kent en ook diens briefwisseling (dank zij de Archives van Groen van Prinsterer beschikbaar), bemerkt evenwel hoe vroom en gelovig hij de gebeurtenissen van de Opstand bezag.

Het oordeel van Groen van Prinsterer is vernietigend, wanneer we Datheen uitspelen tegen Oranje. "Om een gematigdheid, door weinigen begrepen (!), wordt de Prins van weerszijde verdacht en belasterd"." Hij beschrijft uitvoerig hoeveel gewelddadigheden tegen kerken gedurende de Gentse troebelen gepleegd werden: mishandelingen van kloosterlingen, diefstal, verstoring van roomse kerkdiensten, uiteindelijk in 1579 uitlopend op een toestand van

"onbeschrijflijke verwarring". "De Gentenaars wilden geheel Vlaanderen dwingen hun voorbeeld te volgen". Grote invloed heeft daarbij volgens hem Datheen, door Oranje hooggeacht, "tot dat hij, door heftig uitvaren tegen roomschen en Franschen, zijn vertrouwen verbeurt".

Het einde van het Gentse liedje was dat nu de religievrede onmogelijk was en Atrecht en Utrecht tegenover elkaar kwamen te staan. De prins werd gehaat aan beide kanten, door rooms en gereformeerd; zijn verdraagzaamheid jegens de roomsen "uitgekreten"(!) als begunstiging van de roomse kerk. Groen zet uiteen welke motieven Oranje tot alliantie met Frankrijk bewogen, en dat waren zeker niet pro-roomse." Als het gaat om de relatie tot de roomsen dachten als Oranje de meeste raadslieden (Marnix, Villiers, Taffin) en de voornaamste protestanten in het buitenland (Olevianus, Beza). Oranje heeft recht en billijkheid ook jegens de roomsen gewild "uit staatkunde en pligtgevoel", aldus Groen.

Het is opvallend dat Van Manen niet rept van de synode van Middelburg (1584) waar de onvervalste calvinisten het standpunt van Datheen zeer betreurden. V\? aren zij dan niet stoer en precies? En is bovendien het einde van Oranje, die als een martelaar stierf voor zijn volk. niet indrukwekkender dan het einde van het leven van Datheen? We zijn de laatsten om Datheens betekenis voor de kerk in Nederland te minimaliseren, maar we zien in de onverkwikkelijke controverse tussen Oranje en Datheen toch een kortsluiting optreden wanneer een predikant zich (te veelj in laat met complexe staatkundige verhoudingen.

Ik wens de stichting en het hoofdbestuur veel 'gemengd zwemmen' toe

Opvallend is dat het psychologische moment in mijn artikel de heer Van Manen is ontgaan. Datheen voelde zich kennelijk in zijn geweten beschuldigd toen hij zijn 'beginselvastheid' confronteerde met Oranje: Hij keek hem niet in de ogen en begon beduusd met zijn hondje te spelen. Vandaar ook mijn vraag: kunnen we elkaar in de ogen kijken als we met elkaar van mening verschillen? Ik wens de stichting en het hoofdbestuur veel 'gemengd zwemmen' toe (om in de sfeer van het laatste nummer van In het spoor te blijven). Ook terwille van een gezamenlijke doordenking van artikel 36 van de NGB! Want dat blijft in deze tijd broodnodig.

Noten


1. In het Spoor, 20ste jaargang, nr. 3/4, p. 75.

2. L.P. Gachard, Correspondance de Philippe II, Brussel 1848-1936, deel 4, p.461, 462.

3. J.P. Bor, Oorsprongk, begin ende vervolgh der Mederlandscher oorlogen, Amsterdam 1679-1684, deel I, 789.

4. J. van der Linde, Willem van Oranje. De grondlegger van de gewetensvrijheid, Groningen 1926, p. 74.

5. J.P. Bor, Oorsprongk, I, 968 e.v.

6. R.H. Bremmer heeft uitvoerig het verband uiteengezet tussen de synode en het ontwerp-religievrede, in: Nauta, D. (red.). De Nationale Synode van Dordrecht 1S78. Gereformeerden uit de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden bijeen, Amsterdam 1978, pp. 92-100.

7. J.R Bor, Oorsprongk, 1, 970.

8. J.I'. Bor, Oorsprongk, II, 72.

9. H.A. Enno van Gelder, Vrijheid en onvrijheid in de Republiek, Haarlem 1947, p. 123- 125.

10. G. Groen van Prlnsterer, Archives ou correspondance inédite de la Maison d'Orange-Nassau, Leiden 1835- 1847, deel 7, p. 135; vgl. deel 6, p. 576.

11. G. Groen van Prinsterer, Archives, deel 7, pp. 127-133.

12. W.H.Th. Moehn, God roept ons tot Zijn diëtist. Een homiletisch onderzoek naar de verhouding tussen God en hoorder in Calvijns preken over handelingen 4:1 - 6:7, Kampen 1996, p. 26, 27.

13. G. Groen van Prinsterer, Handboek van de geschiedenis van het vaderland, deel 1, Veenendaal 1978, p. 126.

14. G. Groen van Prinsterer, Handboek, deel I, p. 129.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1996

Zicht | 44 Pagina's

Nogmaals Oranje en Datheen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1996

Zicht | 44 Pagina's