Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

A.A. van Ruler, een moderne pleitbezorger van een onverkort artikel 36 NGB

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

A.A. van Ruler, een moderne pleitbezorger van een onverkort artikel 36 NGB

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Redactielid van Zicht

Wie denkt dat het theocratisch denken alleen bij de SGP voorkomt, heeft het mis. Samen met de theoloog Ph. J. Hoedemaker behoort A. A. van Ruler (1908-1970) tot de weinige theologen in de twintigste eeuw die hartstochtelijk gepleit hebben voor de theocratie, in de zin van een staatkundig bestel dat zich laat leiden door het Woord van God. Van Ruler is iemand geweest die moeilijk in een bepaalde traditie was te plaatsen, vanwege zijn originele verwerking van theologische denkbeelden, maar ook vanwege zijn visie op kerk en staat en het vraagstuk van de tolerantie. Al zijn we niet geneigd hem in al zijn theologische denkbeelden te volgen, zijn opvattingen over theocratie en de daarmee verbonden visie op tolerantie verdienen zeker de aandacht.

Politiek gezien kan men Van Ruler als een buitenbeentje binnen de CHU zien.' Zijn theologisch denken richtte zich in de begintijd vooral op de vragen rondom staat en kerk, en op de verhouding tussen theocratie en tolerantie. In zijn boek Religie en Politiek (1945) heeft Van Ruler zijn opvattingen over theocratie uitvoerig uiteengezet. Uitgangspunt van het theocratisch denken is het geschonken heil.-Theocratie is niet een ideaal dat nagestreefd dient te worden, maar een vi'erkelijkheid waaruit geleefd mag worden.' Theocratie is geen normatief denkbeeld, maar een historische werkelijkheid. Het Woord van God wil heersen over het gehele leven. Dat is de enige werkelijke en houdbare motivering van de theocratische idee."* Deze werkelijkheid is voor Van Ruler een (in Chris­ tus) verloste werkelijkheid. Uiteindelijk is het visoen gericht op de gedachte van "God alles in allen". Theocratie is tegelijk ook een eschatologische werkelijkheid.'

"Theocratie is niet een ideaal dat nagestreefd dient te worden, maar een werkelijkheid waaruit geleefd mag worden."

Van Ruler heeft iets visionairs wanneer hij spreekt over de theocratie. Hij zegt dat het corpus christianum - het gehele volksleven onder het beslag van kerk en overheid-een droom is. Maar zonder droom is niet te leven. Een droom is echter wat anders dan een romantisch wegdromen in een ver verleden. Het is juist een staan midden in de werkelijkheid, om daar te handelen naar Gods Woord. Het theocratische pleidooi voor een corpus christianum is zo gezien geen dromerige romantiek, maar dynamisch en revolutionair. De mens die deze droom van de tegenwoordigheid van God kwijt is, moet 'sterven'. Hij kan op z'n hoogst nog wat "voortvegeteren".'

Met alle kracht heeft Van Ruler de werkelijkheid én de toekomst van de theocratie geponeerd. Theocratie duidt op de heerschappij van het Woord van God, op de aardse gestalte van het koninkrijk van Christus.' In het volgende gedeelte zullen we zien hoezeer Van Ruler zijn opvattingen formuleert in overeenstemming met artikel 36 NGB, dat door hem genoemd werd "het concentratiepunt en de bronwei van alle theocratische gedachten in Nederland".* Zijn inzet is duidelijk: theocratie is geen bevlogen ideaal, maar werkelijkheid die in God gefundeerd is en alles te maken heeft met Gods heerschappij over het gehele leven.

Overheid en staat

Van Ruler maakt onderscheid tussen overheid en staat. Het begrip staat suggereert volgens hem te veel het karakter van een technische organisatie, het behelst te veel een mechanische, ongeestelijke zaak. Van Ruler verwijst hiermee naar het moderne begrip van de staat zoals die na de Middeleeuwen gestalte kreeg, als een moderne, efficiënte organisatie. In het begrip overheid zit volgens Van Ruler meer het sacrale, het ambtelijke aspect.^ Dat wil niet zeggen dat Van Ruler de staat negatief beschouwt. Integendeel, hij ziet de staat zelfs als 'een aardse, of liever gezegd messiaanse, vormgeving van het kindschap van God.'" De staat moet niet vanuit de schepping, de duivel of de gemene gratie beschouwd worden, maar vanuit het koninkrijk van Christus." De staat heeft met de godsdienst te maken omdat ze zélf de godsdienst nodig heeft, namelijk als het cement waardoor het staatsgebouw bij elkaar gehouden wordt.'-

Toch rechtvaardigt dit alles niet een zonnige kijk op de staat. De staat moet zich verbinden met het heilzame woord dat de kerk spreekt. We gaan daar in het volgende gedeelte uitgebreider op in. Pas als de staat zich op die manier met de kerk verbindt en zo "ontdemoniseerd" wordt, krijgt hij een positief accent.''

Dan wordt de staat tot overheid, dat wil zeggen een instelling die zich laat gezeggen door de christelijke waarheid. De overheid moet naar de mening van Van Ruler de eerste en de tweede tafel van de Wet handhaven, de eerste tafel in die zin dat zij de cultus externus, de dienst van de enige en waarachtige God, in het openbare leven bevordert.''' Er is volgens Van Ruler sprake van verminking wanneer de beide tafels van de Wet van God van elkaar worden geïsoleerd.'^

Die binding van de staat aan de christelijke waarheid geeft Van Ruler ook concreet inhoud. Het gaat om een binding aan de christelijke confessie. De confessie vat de grondlijnen van Gods Woord samen, opdat de overheid van deze "plattegrond" gebruik zou maken in haar regering. Als de overheid zich bindt aan de confessie, doet zij niets anders dan de ware (christelijke) religie publiek erkennen."" De overheid is dienaresse van God, zij volbrengt mede het heilswerk van God. Juist omdat de lofprijzing van de God van het heil principieel gezien de taak van de overheid is, is de theocratische opvatting van de overheidstaak het enige bolwerk tegen het staatsabsolutisme."

Van Ruler verwerpt nadrukkelijk de neutrale overheid. Deze loopt uit op de tirannie van de meerderheid en het nihilisme.'' Zodra men inziet dat de neutraliteitsidee onhoudbaar is, moet men volgens Van Ruler ook inzien dat de theocratie noodzakelijk is. Van Ruler vindt een neutrale staat zelfs erger dan een staat die christenen vervolgt.'^ Wie de staat neutraal laat, laat hem steeds dieper wegzinken in de modder van het nihilisme en bereidt het zuivere heidendom voor.^" Volgens Van Ruler heeft Kuyper zich wel terdege schuldig gemaakt aan het leren van de neutrale staat. Hij kritiseert ook andere kuyperiaanse standpunten, zoals het feit dat in plaats van de confessie de consciëntie is gekomen. Hij noemt dat een typisch kenmerk van modernisme.^'

Van Ruler heeft vanuit zijn nadruk op de theocratische vormgeving van het leven een groot wantrouwen ten opzichte van allerlei menselijk pogen en organisatievorming. De christe­ lijke orgamsaties hebben het leven niet gekerstend maar veel meer uit elkaar getrokken en versnipperd. In de hjn van Hoedemaker huivert hij voor alle christelijke "programma's". Omdat theocratie ten principale het werk Gods is, gave en wonder van God, is een theocratisch programma niet denkbaar. Een programma is slechts een geseculariseerde confessie."

De afkeer van menselijk activisme uit zich bi| Van Ruler ook ten aanzien van het parlementaire stelsel. Van Ruler verwerpt de gedachte van Kuyper, die de profetische taak van de kerk (waarover straks meer) inruilde voor de politieke partij, als de enig mogelijke positieve verhouding tussen kerk en staat. Het partijstelsel heeft volgens Van Ruler onnoemelijk veel schade aangebracht aan kerk en staat. Het heeft de kerk in diskrediet gebracht, de natie hopeloos verdeeld en de staat onder het mom van christelijke politiek in zijn neutrale sluimer gelaten.-' Van Ruler kritiseert de poging om via christelijke invloeden de staat te beïnvloeden. De staat in zijn demonische afkeer van God laat men dan onaangetast. Het is als het geven van injecties aan de duivel. Men moet hem juist het kruis voorhouden.'"* Als christenen in het regeringskasteel komen, treffen ze de neutrale grondwet en een door de Franse Revolutie verscheurd organisme van de staat aan. Niet de functies binnen het staatkundige leven moeten met christenen worden bezet, maar de staat zélf moet worden omgezet.'-'

Toch kan Van Ruler weer heel positief spreken over de roeping van de mens in de politiek. De burgerlijke orde en de politiek behoren zelfs tot de eerst aangelegen zaken van de christen. Theocratie (wat kortweg betekent: God regeert) is een beginsel dat begint bij de enkeling, zich verhevigt in de kerk en zich uitstrekt tot het gehele leven, inclusief de politieke kant daarvan.-"* Van Ruler spreekt hier van het openbaar gelaat van het leven dat moet worden gekerstend.-' In die zin kan men zeggen dat Van Ruler nog veel scherper dan Groen van Prinsterer en Kuyper de politicofobie heeft bestreden.^'' We zien bij Van Ruler een spanning tussen enerzijdse zijn positieve waardering van politieke activiteit, wat ook zijn inzet voor de Protestantse Unie verklaart, en anderzijds zijn reserves ten opzichte van het parlementaire stelsel als zodanig. Hij heeft als het erop aan komt meer vertrouwen in het kerkelijk spreken. In wezen heeft zelfs alleen de kerk verstand van de diepste principes van het regeringsbeleid.-^ Het parlement heeft zich in deze taak van de kerk ingedrongen en deze overgenomen. Het gevaar van de politiek is dat zij het feit tot norm maakt. De overheid wordt opgeroepen om de theocratische boog zover mogelijk te spannen en het volk te bekeren tot het recht van God.*

''Van Ruler vervcerpt de gedachte van Kuyper, die de profetische taak van de kerk inruilde voor de politieke partij."

Samenvattend kunnen we stellen dat in de visie op de overheid bij Van Ruler veel te herkennen is van de opvatting van Hoedemaker en diens radicale verwerping van Kuypers denkbeelden. Van Ruler kiest voor een theocratisch visioen dat zich slecht verdraagt met partijvorming en zelfs met democratie als zodanig."' De achtergrond daarvan is zijn verwerping van de neutrale overheid en het creëren van een aparte christelijke cultuur. Niet de overheidspersonen, maar de overheid zelf als ambtelijk orgaan moet zich door het Woord van God laten gezeggen en is meer gebaat bij het spreken van de kerk dan bij de actie van een poHtieke partij. De visie van Van Ruler staat haaks op de gedachte van Kuyper dat de overheid zich niet dient in te laten met het godsdienstige leven van het volk. De overheid is daar zelfs juist permanent mee bezig en heeft op dat terrein een positieve taak, waardoor zij het werk van de kerk ook positief moet bevorderen.^^

Kerk en staat

We hebben zoeven geconstateerd: staat en kerk kunnen in de optiek van Van Ruler niet zonder elkaar. In de samenwerking tussen beide licht het theocratisch visioen op. Theocra-

tisch gezien wandelt de overheid bij het licht van het Woord van God, dat door de kerk verkondigd vi'ordt.'" Volgens Van Ruler geldt als fundamenteel theocratisch inzicht dat de staat pas door de kerk tot zijn ware wezen komt. Valt de kerk weg, dan moet de staat zichzelf verabsoluteren. De staat heeft de kerk nodig om waarlijk staat te zijn."^

"De 'verminking' van dit artikel door de Gereformeerde Kerken in 1905 ziet Van Ruler in wezen als een doorsnijden van de hand tussen kerk en volk. Dat is volgens hem met geen evangelisatie meer goed te maken."

Van Ruler keert zich tegen een dualisme als zouden kerk en staat twee totaal verschillende doelen nastreven. Kerk en staat regeren samen in hun verstrengeling het volksleven. Deze twee-eenheid heeft bij Van Ru-Ier een diepere achtergrond, omdat hij die tweeheid fundeert in het handelen van God met deze wereld. God is bezig met de wereld (dat is voor hem de staat) en daarvan heeft hij tekenen gegeven (dat is de kerk). De verhouding tussen kerk en staat ziet Van Ruler als een "onherleidbare dualiteit". Ze hebben niets óver elkaar te zeggen, maar alleen tót elkaar.^-Zij heersen niet over elkaar, ook niet over het volk, •want God doet dat door zijn Woord en daarvoor gebruikt Hij de burgerlijke en de kerkelijke overheden."" Van Ruler verwerpt de gedachte dat theocratie beperkt zou zijn tot de oude bedeling.

In het heidendom is die tweeheid van kerk en staat afwezig. Daar is de godsdienst een functie van de staat, en wortelen troon en altaar in één zijnsgrond. Van een echte dualiteit kan dan geen sprake zijn. De kerk is echter de enige instantie die gelijkwaardig naast en tegenover de overheid staat.'' Dat die tweeheid onherleidbaar is, betekent dat zij niet te herleiden is tot een oorspronkelijke of hogere eenheid. Het is geen oorspronkelijke tweeheid in het eeuwige zijn, maar een geponeerde tweeheid in het handelen Gods, zo formuleert Van Ruler." De onderlinge verhouding is nooit op één noemer te brengen en is zelfs principieel onoplosbaar. Die tweeheid is volgens Van Ruler zelfs de enige gestalte waarin het heil in deze bedeling is te beleven. De theocratische ordening van het bestaan bestaat in het aanbrengen van deze tweeheid. De staat is te zeer sfinx om zonder de kerk te kunnen, de kerk is te zeer intermezzo dan dat de bestemming ervan ten volle uitgedrukt kan worden in dit leven. Deze tweeheid van kerk en staat zal pas verdwenen zijn in de voleinding."

Van Ruler zet uitvoerig uiteen wat de houding van de kerk ten opzichte van de staat moet zijn én wat de houding van de staat is ten opzichte van de kerk. De kerk moet zich in voorbede, voorspraak en voorlichting tot de overheid wenden.*' De bedoeling van deze drie elementen is dat de kerk de staat met het heilzame Woord van God in aanraking brengt. Maar ook omgekeerd moet de staat de kerk beschermen in plaats van vrijlaten (wat voor van Ruler beslist minder is dan het "theocratisch minimum"), waarbij Van Ru-Ier ook de bouw van kerken en de uitbetaling van rijkstraktementen aan predikanten noemt. Maar het belangrijkste motief voor bescherming van de kerk door de staat is dat de overheid "een positieve taak op het gebied van het geestelijke en zedelijke leven heeft, waarop de kerk zich zoo intensief beweegt".^'

De kerk is niet zomaar een kerk, maar krijgt bij Van Ruler vooral de gestalte van een nationale kerk.^' Van Ruler heeft voorkeur voor de Hervormde Kerk, die hij graag weer in volle glorie hersteld wilde zien. Hij benadrukt daarbij de grote betekenis van de volkskerk.* Ook dat is een duidelijk hoedemakeriaans standpunt, dat overeenkomsten vertoont met de opvattingen van Groen van Prinsterer. Het spreken van de kerk is openbaar, bovengronds en rechtstreeks tot de overheid en het gehele volk gericht." In de kerk treedt de prediking van het Woord Gods in het midden van het volksgeheel. Op die manier schept (en onderhoudt) het Woord een christelijke natie."-Het feit dat de kerk de waarheid over en tot de staat uitspreekt, is zelfs dé theocratische gebeurtenis bij uitnemendheid.* Het gaat volgens Van Ruler uiteindelijk niet om de vraag van de verhouding tussen kerk en staat, maar om de kern daarvan, zoals Galvijn die heeft ontdekt: de verhouding tussen de overheid en de Wet van God, "'' en "de staat met de Bijbel". Terwijl de barthianen stellen dat de staat er is ter wille van de kerk, poneert Van Ruler de idee van de staat als voedsterheer van de kerk.-"'-

Van Ruler stelt zich nadrukkelijk achter de grondgedachte van artikel 36 NGB op. De regering van het volk door een overheid die haar normen ontleent aan Gods Woord, ziet Van Ruler verwoord in artikel 36 NGB. De "verminJ< ing" van dit artikel door de Gereformeerde Kerken in 1905 ziet hij in wezen als een doorsnijden van de band tussen kerk en volk. Dat is volgens hem met geen evangelisatie meer goed te maken.'" Er is daarna wel een verbinding tussen kerk en staat, maar deze is dan ondergronds, via de organisaties en instituten.'' In zijn toelichting op het herderlijk schrijven Chmten-zijn m de Nederlandse samenleving (1955) stelt Van Ruler tegenover de christelijke organisaties (die slechts "surrogaten" zijn) de trouw van de Hervormde Kerk aan de belijdenis. In dit streven worstelt zij om vast te houden aan de intenties van artikel 36 NGB."' De "eerste en eigenlijke" taak van de overheid is immers dat zij de enige en ware God en Zijn dienst als zodanig erkent.''

We kunnen concluderen dat bij Van Ruler de spanning tussen kerk en staat blijft bestaan. Hij noemt de verhoudmg tussen kerk en staat theoretisch-principieel onoplosbaar. Een afbakemng tussen die twee: de bijzondere positie van de kerk en de zelfstandigheid van de staat, blijft dan ook onmogelijk. Elke feitelijke en praktische verhouding blijft steken in het compromis. De theocratische politicus moet niet het absolute willen, maar wel het uiterste."' Bij erkenning van die tweeheid kan de kerk zich nooit verliezen aan de wereld, en de staat kan zich dan nooit verabsoluteren.''' Theocratie is daar waar de zelfstandige kerk en de overheid in hun theocratisch taak

een scherpe onderscheiding laten zien, die tegelijk de nauwste vereniging is. De polen liggen dan dicht genoeg bij elkaar, zodat de vonk kan overspringen." De theocratie is noch vanuit de kerk noch vanuit de staat te verstaan, maar ontstaat pas wanneer kerk en staat in het "huwelijk" treden.~' Kerk en staat zijn wel getrouwd, maar de verhouding van de huwelijkspartners is niet verticaal, maar horizontaal. Beide hebben zij, m het licht van de Bijbel, te zoeken naar Gods wil en het goede in de regering van het volksleven.''

Op grond van de onophefbaarheid van de tweeheid, blijft theocratie altijd een torso. Er is in deze bedeling nooit een "volmaakte en absolute theocratie". Die is zelfs een innerlijke tegenstrijdigheid. Theocratie schept geen heilstaat, maar een zekere orde in de chaos der zonde, zodat het leven draaglijk wordt. Het zijn slechts incidentele gestalten, "flarden" van theocratie.™ Dit lijkt veel op de "momenten" van theocratie die we eerder geconstateerd hebben in de Republiek van de zeventiende eeuw.

Tolerantie

Is er na dit spreken over de theocratie nog ruimte voor de tolerantiev De opzienbarende stelling van Van Ruler luidt dat theocratie geenszins het tegengestelde van tolerantie is, zij is er zelfs de wortel en de vooronderstelling van, althans, van de ware theocratie, 20 voegt hij er veelbetekend aan toe. Het meest karakteristieke van zijn theocratische opvatting is dat deze wereld Gods wereld is, die Hij schept en verlost. God wil tot in alle uithoeken van de werkelijkheid (ook de staat) gediend en geprezen worden. Juist in de tweeheid van kerk en staat ligt voor Van Ruler de speelruimte voor de vrijheid. Deze tweeheid is als tweeheid het zinvolst geformuleerd door de Reformatie. Daarom ligt in het reformatorische visioen van de staat met de Bijbel voor Van Ruler de grootste waarborg voor de grootste mate van tolerantie en vrijheid.'* Zodra men kerk en staat totaal uit elkaar haalt, dreigt de dictatuur, zowel in de kerk als in de staat.*' Beide instellingen kunnen elkaar dan niet meer corrigeren.

Historisch gezien heeft het wezen van de theocratie hierin bestaan dat de kerk de overheid er steeds kritisch aan herinnerde dat zij niet maar lukraak haar gang kon gaan. De kern van de theocratie - de staat is niet almachtig, maar aan de geboden van God onderworpen-is historisch én zakelijk gezien een van de belangrijkste oorsprongen van de tolerantie.^' Van Ruler concludeert dat de kwestie van de tolerantie pas als probleem is ontstaan toen na de Reformatie de ene Rooms-Katholieke Kerk uiteenviel in diverse kerken. Die moesten elkaar verdragen, waarbij ook de staat zijn houding tot deze kerk(en) moest bepalen.'''

Van Ruler wil nadrukkelijk het bestaan van de tolerantie erkennen. Dat kost hem de nodige inspanning, omdat in zijn theocratische gedachtegang de overheid immers een belangrijke (actieve) rol speelt in het bevorderen van de invloed van kerk en godsdienst. Hoe theocratisch Van Ruler ook denkt, hij beseft dat de kerk alleen een dienende macht heeft en dat de overheid alleen in het openbare leven kan heersen.De overheid die zich richt naar Gods Woord heerst niet over de gewetens. Volgens Van Ruler wordt in een gereformeerde theocratie geen enkele burger gekrenkt, alleen de invloed van zijn religie op het publieke leven wordt de pas afgesneden. Zijn rechten als burger blijven gegarandeerd. Een menselijk leven blijft voor iedereen mogelijk, zij het dat het leven van zo'n burger (ten diepste) geen compleet menselijk leven is, omdat hem de ware kennis van de ware God ontbreekt. Maar hij wordt ook niet pas incompleet doordat hem staatkundige rechten worden onthouden."" Van Ruler erkent het gevaar van geveinsdheid, maar er is volgens hem ook het belang van "de theocratische staat". En dit belang weegt voor hem zo zwaar, dat hij dit gevaar op de koop toe neemt.*" Van Ruler leert evenals Luther en

Calvijn een door Gods Woord genormeerde vrijheid. De christelijke tolerantie is dan ook ruet geboren uit indifferentisme, maar uit de belijdenis van de waarheid. Werkelijke vrijheid is er pas wanneer de overheid v/eer dienaresse Gods gaat worden. Vandaar de opmerking dat de vrijheid alleen in de gereformeerde theocratie gewaarborgd is."' De vrijheid die Van Ruler beoogt, is geheel verschillend van de moderne, democratische vrijheid. De moderne democratie heeft in plaats van het gezaghebbende Woord van God als bron van waarachtige vrijheid, de menselijke persoonlijkheid geplaatst. Haar wezen is tirannie van de meerderheid en van het algemeen belang."'' Ook bij de anti-revolutionairen ziet hij deze lijn, die volgens hem van een verkeerd soort tolerantie getuigt. Door de antithesepolitiek wordt de waarheid van God door middel van de acceptatie van de neutrale staat op één lijn gesteld met de andere opvattingen. Men heeft het Woord van God vermenselijkt en kent niet meer de onrust van de profeet, "die de waarheid als waarheid, intolerant en imperialistisch, als het eeruge heil in het centrum van het gemeenebest staatsrechtelijk erkend wil zien"."'

"De christelijke tolerantie is dan ook niet geboren uit indifferentisme, maar uit de belijdenis van de waarheid. "

Hier zien we dat de christelijke waarheid volgens Van Ruler per definitie intolerant is, dat wil zeggen met verenigbaar met andere waarheidsopvattingen.

Het is belangrijk om te zien hoe Van Ruler het "weren" en "uitroeien" van de valse godsdienst volgens artikel 36 NGB interpreteert. Ook hierover heeft hij zich uitgelaten. Artikel 36 NGB spreekt volgens hem ten eerste van zaken, niet van mensen. Het gaat in de tweede plaats om afgoderij die alleen een sociale en politieke strekking heeft. Het is een weren en uitroeien niet ter wille van de kerk, maar van de samenleving. In de derde plaats beperkt zich het uitroeien tot het terrein van het openbare leven."'-In de vierde plaats treedt de overheid meer verbiedend dan gebiedend op. De mens wordt niet door de veld\A? achter naar de kerk gebracht. In de vijfde plaats wijst Van Ruler ook op de vraag of de overheid bij de bevordering van de kerk het zwaard mag gebruiken. Hij signaleert een onoplosbare span-

ning. Wie deze vraag ontkennend beantwoordt, ontkent daarmee de openbaring, met het "imperialistische" en "intolerante" karakter van de God van de openbaring.*" Wie bovengenoemde vraag echter bevestigend beantwoordt, zou de openbanng en de soevereiniteit van de God van de openbaring óók ontkennen, daar alleen deze de mens kan bekeren. Kortom, er blijft altijd een "dualiteit van staat en Heilige Geest".

"Van Ruler is beducht voor een cultuur waarin de theocratische gedachte verdwenen is en een grenzeloze tolerantie het voor het zeggen heeft."

Evenals ten aanzien van de verhouding tussen kerk en staat, blijft Van Ruler ook inzake de verhouding tussen theocratie en tolerantie in een spanning steken. Juist in die spanning, die ten diepste veroorzaakt wordt door de onherleidbaarheid en dualiteit van twee grootheden, bloeit volgens hem het theocratisch visioen op. De naam van God is geheel enig in zijn imperialisme en intolerantie, zegt hij.'" Maar dat intolerante weet ook van het christelijk geduld dat niet alles realiseerbaar is. Er liggen volgens Van Ruler "onmiskenbare intolerante elementen" in de theocratie en die scheppen de nodige problemen in de tolerantie. Maar ook de tolerantie zélf is problematisch. We moeten volgens hem de mondigheid van de mens erkennen, maar tegelijkertijd is er ook de onmiskenbare waarheidsvraag.

Van Ruler heeft hier iets verwoord waar ook de SGP mee worstelt in haar handhaven van het onverkorte artikel 36 NGB. Volgens Van Ruler gaat het hier om legitieme vragen, die gesteld moeten worden. Een theocraat zal dit soort vragen niet uit de weg gaan, niet-theocraten praten er volgens hem vluchtig overheen. Van Ruler concludeert dat de ware theocratie het maximum aan tolerantie oplevert, maar dat absolute tolerantie op zichzelf een fata morgana is." Van Ruler is beducht voor een cultuur waarin de theocratische ge­ dachte verdwenen is en een grenzeloze tolerantie het voor het zeggen heeft. Het heeft vanaf de zestiende eeuw eeuwen geduurd voordat de tolerantie zich loswikkelde uit de theocratie. Die ontwikkeling is nog niet voltooid. We leven nog te midden van talloze theocratische resten, zegt hij. De absolute tolerantie is nog lang niet bereikt. Zi| is theoretisch trouwens ook in absolute zin een onmogelijkheid." Ook hier eindigt hij in een spanning. Duidelijk is dat hij de moderne tolerantie, als een gelijkwaardigheid van godsdienstige overtuigingen, niet accepteert, vanwege zijn gehechtheid aan de theocratische gedachte, die hij op gereformeerde wi|ze inhoud wil geven. Alleen binnen het levende geheel van de theocratie - de regering van de levende God-is tolerantie mogelijk, daarbuiten is zij in de grond van de zaak indifferentisme oftewel verkapte tirannie. Dan loopt de tolerantie uit op het denkbeeld van de absolute waarheid (van het zelf, de menselijke rede of de werkelijkheid van de wereld).'^

We concluderen dat Van Ruler op geheel eigen wijze voor een onverkort artikel 36 NGB heeft gepleit. Dat gebeurde niet zozeer door een expliciete verdediging van de 21 woorden (hoe\A'el hij deze inhoudelijk onderschreef), als Nvel door het accent op de directe binding van de overheid aan het Woord van God. De overheid heeft er actief voor te zorgen dat het Woord van God zeggenschap krijgt in het publieke leven. Van Ru-Ier heeft onverbloemd gepleit voor een nauwe band tussen kerk en staat, ter wille van een theocratisch in te richten samenleving. Het theocratisch visoen kan als de kern van zijn staatkundig denken beschouwd worden. Hij doelde op een samenleving die genormeerd was door het Woord van God. Daarbij kon hij onverbloemd spreken van het intolerante van Gods openbaring en de onmogelijkheid voor de overheid om ten aanzien van de christelijke waarheid neutraal te zijn.

We kunnen Van Ruler beschouwen als een moderne pleitbezorger van het onverkorte artikel 36 NGB. Het boeiende van zijn standpunt is dat hij theocratie en tolerantie op elkaar wist te betrekken. Op welke wijze dit ook vruchten kon afwerpen voor de praktijk en de politieke werkelijkheid, is een moeilijk te beantwoorden vraag. Evenals Hoedemaker was de politieke werkelijkheid voor hem niet gunstig, maar dat verhinderde beiden niet om het ideaal van een theocratisch genormeerde samenleving vast te houden als een geloofszaak.''' Het zwakke van zijn standpunt, evenals dat van de door hem geïnspireerde Protestantse Unie, ligt in het ontbreken van een relatie tussen zijn rijke en diepe gedachten met de praktische politiek en de empirische werkelijkheid, hoewel hij juist deze scheppingswerkelijkheid als uitgangspunt nam waarin het heil van Christus gestalte heeft gekregen."^ Die onmacht om het theocratisch beginsel praktisch gestalte te geven is ook een zaak waar de SGP tot op de huidige dag mee worstelt. Maar wat in de naoorlogse samenleving onmogelijk was, geldt zeker ook voor deze tijd. Het geloof belijdt artikel 36 NGB in weerwil van de politieke en maatschappelijke omstandigheden, in de hoopvolle verwachting dat wat bij de mensen onmogelijk is, mogelijk is bij God.

Noten:


1 Van Ruler was de geestelijke vader van de Proteilamse Uttie, de partij die er echter niet in slaagde na de oorlog een zetel in de Kamer te winnen. Het theocratisch elan miste hij bij ARP en CHU. Zie voor een grondig overzicht van de geschiedenis van de Protestantse Unie het werk van H. van Spanning, In dienst van de theocratie. Korte geschiedenis van de Protestantse Urne en de Centrumgespreksgroef in de CHU, Zoetermeer 1994. Binnen de Protestantse Unie werd het onverkorte artikel 36 gehandhaafd als kenmerk van een belijdende overheid.

2 Religie en fJohtiek, Nijkerk 1945, p. 155. "Van het heil alleen wordt theocratisch geleefd èn geregeerd" (a.w., p. 279). Van Ruler gebruikt het woord theocratie eenduidig, namelijk in de betekenis van de regering door Jahwe, de God van Israël, of christelijk gezien, door de trinitarische God (Theologisch Werk, deel 3, p. 166).

3 Rehpe en pohtiek, p. 155.

4 Rehgie en politiek, p. 335,

5 Droom en gestalte, pp. 133-135.

6 Droom en gestahe, p. 86, 87.

7 Reliffe en politiek, p. 388.

8 Religie en politiek, p. 353, 354.

9 Religie en politiek, p. 185.

10 Religie en politiek, p. 172.

11 Religie en politiek, p. 179.

12 Religie en politiek, 'p. 250.

13 Religie en politiek, p, 387.

14 Religie en foliliek, p. 279.

15 Religie en politiek, p. 280.

16 Religie en foliiiek. p. 262.

17 Droom en gestalte, -p. 187.

18 Visie en vaart, Amsterdam 1947, p. 32, 33.

19 Dit vrijlaten is een soort "apenliefde" waarin de kerk als zodanig doodgedrukt wordt. De democratische vrijheid aan de kerk geschonken is de grootste tyrannie en verdrukking over de kerk die denkbaar is (Religie en politiek, p. 276, 238).

20 Religie en politiek, p. 403.

21 Droom en gestalte, p. 183.

22 Religie en politiek, p, 389

23 Religie en politiek, p. 265, 266.

24 Religie en politiek, p. 298; Droom en gestalte, p.221.

25 Droom en gestalte, p. 221.

26 Theologisch Werk, deel 3, p. 164.

27 Religie en politiek, p. 164.

28 Van Ruler kan zelfs zeggen: Het politieke is het eigenlijke. Omdat de God van de Bi|bel zijn koninkrijk op aarde wil oprichten, daarom is de politiek de enige poort die leidt van het heil, dat Hi| schenkt, naar de cultuur waarin Hij gediend wordt {Droom en gestalte, p. 23, 164). God wil ook door de gehele natie gediend worden. Politiek IS zelfs hét schibboleth van alle dienst van God (a.w., p. 36, 37).

29 Religie en politiek, p. 338.

30 Droom en gestalte, p. 216, 217

31 Van Ruler kan zeggen dat de diepste motivering van de democratie deze is: Tussen overheid en volk gaat het zo democratisch toe, omdat het tussen God en mens zo toegaat. Toch blijkt de spanning tussen theocratie en democratie niet opgelost te zijn. De theocratie blijft functioneren als een kritisch Gegeniiher. Van Ruler signaleert als gevaar van de parlementaire democratie dat "de m zichzelf evidente waarheid" in het gedrang van de vele memngen komt. Van Ruler beroept zich op de platonische lijn dat de waarheid eeuwig is en in zichzelf vaststaat {Theologisch Werk, deel 3, pp. 146-153).

32 Religie en politiek, p. 351.

33 Religie en politiek, p. 267; vgl. 190; Droom en gestalte, p. 64.

34 Religie en politiek, p 174, 175.

35 Religie en politiek, p. 277.

36 Religie en politiek, p. 292.

37 Religie en politiek, p. 357.

38 Religie en politiek, p. 309.

39 Religie en politiek, p. 256.

40 Religie en politiek, pp. 321-339.

41 Religie en politiek, p. 351.

42 Religie en politiek, p. 233.

43 Zie vooral zijn werkje Heeft het nog zin van "volkskerk" te sprekeni, Wageningen 1958. De Hervormde Kerk moet aan de volkskerk vasthouden, niet met het oog op haar eigen specifieke positie, maar met het oog op haar katholiciteit (p. 22). Volkskerk impliceert een doorhchting en stempeling van het volk vanuit de kerk (p. 8, 9).

44 Droom en gestalte, p 223, vgl. 226.

45 Rehgie en politiek, p. ISS.

46 Religie en politiek, p. 335.

47 "Daar gaat het om: niet dat de staat naar de kerk luistert, maar dat de overheid het

volksleven regeert overeenkomstig de wet Gods in eerste en tweede tafel, opdat er zij een heilig volk, dat God dient in het concrete leven" (Religie en politiek, p. 260; vg!. Droom en gestalte, p. 213)

48 Rehgie en politiek, p. 256.

49 Religie en politiek, p. 189.

50 De kern van de 'verminking" van artikel 36 door Kuyper is volgens Van Ruler dat het rechtstreekse, bovengrondse contact tussen kerk en overheid verbroken is (Droom en gestalte, p. 218). Natuurlijk heeft Kuyper gelijk als hij zegt dat een kabinet dat artikel 36 tot uitgangspunt zou nemen, de risee van Europa en Amerika zou worden. "Maar dan moet men er bij zeggen, dat men in zijn practische politeik en kolossale scheut water in den wijn doet en men zou in z'n program van beginselen niet zoo parmantig moeten spreken van "eeuwige" beginselen van Gods Woord, , wanneer ze zo gemakkelijk naar den eisch der omstandigheden principieel gewijzigd kunnen worden' (Droom en gestalte, p. 186).

51 Achtergronden van hel henierlijk schrijven, Wageningen 1955, p. 10.

52 Religie en politiek, p. 266.

53 Religie en politiek, p. 399

54 Religie en politiek, p. 370.

55 Religie en politiek, p. 361.

56 Religie en politiek, p. 388.

57 "De verhouding tussen kerk en staat", in Theologisch werk. deel VI, Nijkerk 1973, p. 136.

58 Religie en politiek, pp. 317-320, 386. De theocraüsch ingerichte staat is geen ideaalstaat, omdat de moeilijkheden dan pas goed beginnen, zoals de twee-eenheid van kerk en staat. "De theocratie schept immers de oermoeilijkheid van de principiële en onoverzichtelijke en daarom ook radicaal onoplosbare tweeheid van de kerk en staat" (a.w. p. 383). Het wil Van Ruler voorkomen dat men in de geschiedenis nog nooit volledig met de onderlinge relatie in het reine is gekomen. De feitelijke verhouding van de staat tot de kerk hangt af van "flarden traditie èn flarden experiment aan elkaar. Veel stijl is er in elk geval met in te vinden. ("De verhouding tussen kerk en staat", in: Theologisch Werk, deel VI, Nijkerk 1973, p. 130, 131).

59 "De verhouding tussen kerk en staat", p. 138, 139

60 Theologisch Werk, deel 3, pp. 173-175.

61 Theologisch Werk, deel 3, pp. 176.

62 Theologisch Werk, deel 3, pp. 168.

63 Religie en politiek, p. 302. Er staat, aldus Van Ruler, in de theocratie meer op het spel dan de vraag of de staat de ketters op de electrische stoel moet zetten. Het gaat zelfs niets meer of minder dan het lot van Europa. Het is naar zijn mening een spelen met deze wereldhistorische kwesties als ze afgedaan worden met de vraag of andersdenkenden dan weer verbrand moeten worden of naar Nova Zembla getransporteerd (a.w, , p. 343).

65 Droom en gestalte, p. 64.

66 Religie en politiek, p. 292. De democratie weet niet wat staat en overheid is. Zij denkt dat het eenvoudig zaken van tech-

msch-orgamsatorische aard zijn. Zij weet met wat waarheid is. dat geeft de modeme democratie volgens Van Ruler iets weekdierachtigs. Het skelet ontbreekt erin (Droom en gestalte, p. 188, 189).

67 Droom en gestalte, p. 245.

68 Het openbare leven moet steeds vanuit een bepaald visioen, een inzicht in de waarheid, geordend worden. De staat moeten weten wat bijvoorbeeld gezag en recht en gemeenschap is om goed te kunnen handelen. ("Theocratie en tolerantie", in: Theologisch Werk, deel I, p. 209).

69 Religie en politiek, p. 355.

70 Religie en politiek, p. 299. 71 Theologisch Werk, deel 3, p. 176, 177.

72 Theologisch Werk, deel 3, pp. 172.

73 "Theocratie en tolerantie", in: Theologisch Werk, deel I, p. 196. 197. P.F.Th. Aalders zegt "Wie de gereformeerde theocratie afwijst, komt öf bij de SS-ideologie óf bij de theocratie van het doperdom terecht: in beide gevallen menselijk geweld" (Woord en werkelijkheid. Over de theocratie. Een bundel opstellen in dankbare nagedachtenis aan A.A. van Ruler, Nijkerk 1973, p. 20).

74 Van Ruler heeft evenals Groen van Prinsterer en Hoedemaker vastgehouden aan het ideaal van de protestant-christelijke staat. een staat met de Bijbel, hoewel zijn droom ook nooit tot gestalte kwam. 'Het is de hardnekkigheid van de eenzame theokraat, die, evenals zijn geestelijke voorganger Hoedemaker, bleef dromen toen de staatkundige verhoudingen al mets meer te dromen overlieten", zo concludeert P van Hoof terecht (Intermezzo. Kontinuiteit en diskontinuiteit in de theologie van A.A. van Ru- Ier Eschatologie en kuituur, Amsterdam 1974, p. 121).

75 H.D. de Loor, Kerk in de samenleving, p. 246, 247; vgl. H. van Spanning, In de dienst van de theocratie, p. 55.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1998

Zicht | 28 Pagina's

A.A. van Ruler, een moderne pleitbezorger van een onverkort artikel 36 NGB

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1998

Zicht | 28 Pagina's