De actualiteit van Da Costa's Bezwaren tegen de geest der eeuw”
Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de SGP
Het jaar 1998 wordt gekenmerkt door tal van herdenkingen. Onder vele andere noem ik slechts de herdenking van de Vrede van Munster, 350 jaar geleden, en die van 150 jaar Grondwet, dit naar aanleiding van het 150 jaar geleden tot stand komen van de belangrijke grondwetsherziening van 1848. In onze tijd van afnemend historisch besef bestaat het grote gevaar dat een herdenking onder het mom van een "eigentijdse invulling" al snel een modern-ideologische lading krijgt. Bij de herdenking van 150 jaar Grondwet is dat ook gebleken in een sterke accentuering van het begrip "democratische rechtsstaat", en dat verstaan vanuit het volkssouvereiniteitsdenken.^ Dit werd nog bevorderd door de samenval met de herdenking van de 200ste geboortedag van Thorbecke. Teneinde bij te dragen aan een evenwichtig beeld is van SGPzijde het initiatief genomen tot de totstandkoming van een bundel opstellen waarin de betekenis van de visie van Groen van Prinsterer op de Grondwet van 1848 is belicht. Het eerste exemplaar van deze bundel werd op 1 mei jl. aan de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken aangeboden.^
Temidden van de vele herdenkingen is helaas betrekkelijk weinig aandacht besteed aan het feit dat het dit jaar eveneens 200 jaar geleden is dat Isaac da Costa werd geboren. Tevens is het dit jaar 175 jaar geleden dat diens zo bekende publicatie Bezwaren tegen de geest der eeuw verscheen. Gelet op de grote betekenis van de persoon en het werk van Da Costa, als een van de centrale figuren van het Nederlandse Reveil, was meer aandacht zeker niet misplaatst geweest.
De periode van de eerste helft van de negentiende eeuw is essentieel voor het verstaan van de ontwikkelingen op kerkelijk, maatschappelijk en politiek gebied in ons land sedertdien. Daarom is het goed ons nader te bezinnen op de betekenis van Da Costa en diens werk voor onze tijd. Deze bijdrage beoogt daaraan een kleine bijdrage te leveren. Daarbij is uiteraard beperking geboden. Ik wil daarom vooral ingaan op de Bezwaren tegen de geest der eeuw en de actualiteit daarvan in het licht van het verstaan van de geesten van onze tijd. Tot een goed begrip dient echter eerst kort iets over zijn levensloop te worden gezegd."
Da Costa als Messiasbelijdende Jood
Isaac da Costa werd op 14 januari 1798 te Amsterdam geboren, uit een aanzienlijk Portugees-Joodse familie. Zijn vader was een welgesteld zakenman. Deze was tamelijk liberaal, hoewel men zich thuis wel aan de Joodse gebruiken hield. Reeds zeer jong gaf Isaac blijk van een groot letterkundig talent. Van beslissende in vloed in Da Costa's leven is zijn omgang met Willem Bilderdijk geweest, welke uitgroeide tot een hechte vriendschap en geestelijke verbondenheid. Het eerste contact tussen beiden vond plaats in 1813. Vanaf 1815 ontving de jonge Da Costa privé-lessen van Bilderdijk. Tijdens zijn studiejaren in Leiden volgde Da Costa met onder andere Abraham Capadose, de gebroeders Van Hogendorp en later ook Groen van Prinsterer, het bekende privatissimum van Bilderdijk over de vaderlandse geschiedenis. Van deze private colleges is een verreikende invloed uitgegaan. De geschiedbeschouwing van zijn leermeester heeft Da Costa's denken en werk sterk gestempeld, hoewel hij zich in zijn latere leven - zoals wij nog zullen zien - juist op dit punt van Bilderdijk verwijderd heeft. Da Costa promoveerde in 1818 in de rechten en in 1821 in de letteren. In die jaren was bij Da Costa sprake van een groeiende innerlijke strijd. De invloed van Bilderdijk liet zich ook in geestelijk opzicht gelden. Hoewel deze niet uitdrukkelijk uit was op de bekering van zi|n jonge vriend, heeft hij hem wel op Christus gewezen. Da Costa zelf beschouwde Bilderdijk als "werktuig van Gods genade" in dit opzicht. In 1820 vindt er een beslissende wending in Da Costa's leven plaats en komt het tot een bewuste keuze voor het christelijk geloof. Zijn ommekeer was slechts aan weinigen bekend. Een van de eersten die hij in kennis stelde was Willem de Clercq met wie hij een levenslange vriendschap zou onderhouden. De recente dissertatie van Dubois geeft ons via hun correspondentie een diep en boeiend inzicht in de wijze waarop deze vrienden tal van gebeurtenissen in het persoonlijke en maatschappelijke leven van die tijd beleefden en
verwerkten.'' Op 20 oktober 1822 werd Da Costa, samen met diens vrouw Hanna Belmonte met wie hij een jaar tevoren was gehuwd, en zijn neef Abraham Capadose in de Pieterskerk te Leiden gedoopt. Van deze indrukwekkende plechtigheid waren o.a. Bilderdijk, De Clercq en Groen van Prinsterer getuige. De daarop volgende jaren worden de "strijdperiode" in Da Costa's leven genoemd. Da Costa voelde zich vanuit de ijver van een jonge bekeerling gedrongen op te treden als verdediger van het christelijk geloof, en dat vanuit een diepe en oprechte bezorgdheid over de ontwikkelingen in kerk en staat. Dat resulteerde in 1823 in de publicatie van de Bezwaren tegen de geest der eeuw. Op de inhoud hiervan zal in het vervolg dieper worden ingegaan. Dit scherpe en profetische strijdschrift lokte een enorme reactie uit. Een stroom van hoon en smaad werd over Da Costa uitgestort. De omgang met Da Costa werd besmet geacht. De burgemeester van Amsterdam kreeg zelfs de opdracht hem nauwlettend te doen volgen. Als gevolg van dit alles kwam Da Costa lange tijd in een maatschappelijk isolement terecht. Vanaf 1826 hield Da Costa ledere zondagavond bijbellezingen waarvan grote invloed op het Reveil is uitgegaan. Daarnaast hield hij vrijdagavond voorlezingen over historische en literaire onderwerpen. Daarmee voorzag hij mede in zijn onderhoud. Zijn voorlezingen werden door een steeds bredere kring belangstellenden bezocht. Langzamerhand ondervond Da Costa toenemende waardering, uit buiten de Reveil-kring. Dat bleek uit het feit, dat hij in 1839 werd benoemd tot lid van het Koninklijke Instituut voor Letteren, Wetenschappen en Schone Kunsten. Later kreeg hij zelfs een Koninklijke onderscheiding. In deze jaren ontwikkelde zich een toenemende afstand tot de contra-revolutionaire opvattingen van zijn leermeester Bilderdijk. Da Costa werd het middelpunt van de Amsterdamse Reveil-kring, exponent van de sterk praktischgerichte, sociale stroming in het Reveil. Theologisch gezien wordt zijn optreden steeds meer gestempeld door een chiliastisch getinte toekomstverwachting. Politiek gezien heeft Da Costa een ontwik keling doorgemaakt van contra-revolutionair naar anti-revolutionair. Daarbij kan zelfs worden geconstateerd, met name ten aanzien van zijn visie op de grondwetsherziening in 1848, dat hij op een aantal punten duidelijk liberaler opvattingen huldigde dan Groen van Prinsterer, zoals wat betreft de waardering van rechstreekse verkiezingen.'^ Na een ziekte van vijf maanden overleed Da Costa op 28 april 1860. Hij ontving op 4 mei een zeer eervolle begrafenis in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, waarbi] o.a. de burgemeester van Amsterdam hem in zeer positieve zin herdacht. Wel een bewijs van de totaal veranderde situatie sinds 1823.
De Bezwaren tegen de geest der eeuw
Ik wil nu wat nader ingaan op de inhoud van Da Costa's meest invloedrijke publicatie: de in 1823 verschenen Bezwaren tegen de geest der eeuw. In de door zelfgenoegzaamheid gekenmerkte samenleving van die dagen en een door rationalisme en zogenaamde verdraagzaamheid gestempeld geestelijk klimaat sloeg dit strijdschrift in als een bom. Uit een nadere beschouwing blijkt, hoewel ook typisch tijdgebonden aspecten niet ontbreken, dat de Bezwaren een groot profetisch gehalte hebben. Daarom is kennisneming van de inhoud juist ook voor een analyse van de geestelijke ontwikkelingen in onze tijd van zo groot belang. De actualiteit van de beschouwingen van Da Costa zal ons dan ook overduidelijk blijken. Ik geef hiema een kort overzicht van de opbouw van de Bezwaren, die 10 hoofdstukken omvatten. De inhoud van de hoofdstukken zal kort worden aangeduid, terwijl bij enkele zeer actuele onderdelen wat uitvoeriger zal worden stilgestaan. "
Het titelblad van de oorspronkelijke uitgave geeft al direct de inzet van het werkje aan. Deze vermeldt namelijk de tekst uit Efeze 6:12 "Want wij hebben de strijd met tegen vlees en bloed maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht". Dit plaats ons in de geestelijke strijd die in deze bedeling plaatsvindt, en alleen maar heftiger wordt naarmate het eind der tijden nadert.
De tien hoofdstukken worden voorafgegaan door een Voorrede. Daarin stelt Da Costa zijn tijd aan de kaak als een eeuw van hoogmoed, waarin men zich onbeschaamd verheft boven alles wat vroeger voor goed, waar en heilig werd geacht. "De valse en ongoddelijke filosofie van de dag" is de nieuwe zuurdesem die alles doortrekt. Tegenover alle menselijke hoogmoed stelt Da Costa de ware wijsheid waarvan God alleen de bron is. Het absolute gezag van het Woord van God is de diepste kern van het hele boekje.
In hoofdstuk 1, getiteld Godsdienst, strijdt hij tegen waangodsdienst en bijgeloof van zijn dagen. Da Costa verdedigt hier met kracht de predestinatie als kernpunt van de zaligmakende leer. Hij noemt de predestinatie "dat leerstuk hetwelk de apostel Paulus in overeenstemming met heel het Evangelie uitdrukkelijk verkondigd heeft, hetwelk de grond is van alle wezenlijke en oprechte vernedering voor de hoge God, hetwelk door de hervormers krachtig en standvastig is beleden en door hen verdedigd is geworden als het bolwerk van de zuivere leer en het Evangelie, welke alle rechtvaardigmakmg en alle rechtheid van 's mensen vrije wil ontkent en uitsluit". Miskenning hiervan betekent volgens Da Costa een toenemende achteruitgang van godsdienst en geloof.
'Tegenover alle menselijke hoogmoed stek Da Costa de ware wijsheid waarvan God alleen de bron is."
In hoofdstuk 2, "Zedelijkheid", wijst Da Costa op de desastreuze gevolgen van de ondermijning van de zedelijkheid door de revolutionaire geschriften van Voltaire, Rousseau, Diderot en anderen. Als bijna alle volkeren aan geen goddelijke noch menselijke wetten gebonden willen zijn, hoe kan dan nog van zedelijkheid sprake zijn, zo vraagt hij. Hij
wijst ook op de verderfelijke invloed van de drukpers: "Sedert alle soorten van godslasterende, van zedeloze, van oproerige geschriften door de met geweld vrijverklaarde drukpers in het oneindige vermenigvuldigd worden" zou dan de zedelijkheid enige vorderingen gemaakt kunnen hebbeni Neen, integendeel, betoogt hij. Bijzonder actueel is ook wat Da Costa in dit hoofdstuk stelt over de aantasting van het huwelijk. De ongeloofstheorie leidt tot ontaarding van het huwelijk, omdat dit niet meer als een goddelijke doch hooguit als menselijke instelling wordt gezien. De moderne huwelijkstheorie haalt het zedelijk peil omlaag, zo betoogt hij indringend. Hij wijst er op dat de definitie van Kant van het huwelijk zelfs veelwijverij met uitsluit.
"De filosofen zijn zover gekomen dat zij het overspel gewettigd hebben en het huwelijk tot een bloot burgerlijk verdrag hebben ontheiligd."
Hoofdstuk 3 is getiteld "Verdraagzaamheid en menselijkheid". Da Costa noemt verdraagzaamheid een toverwoord waardoor menigeen begoocheld wordt en waardoor men "de verschrikkelijkste misbruiken onder de naam van de heiligste deugden weet op te dringen",
Wat IS eigenlijk verdraagzaamheid^ Er is ware verdraagzaamheid, maar ook een gewaande, een geveinsde, een bedriegelijke verdraagzaamheid. "Daar is een verdraagzaamheid uit liefde, uit zelfverloochening, uit verknochtheid aan de geboden van God, uit gehoorzaamheid aan Hem, Die het voorbeeld der ware verdraagzaamheid heeft gegeven; daar is een verdraagzaamheid uit onverschilligheid, uit vrees voor de wereld, uit minachting of miskenning van de Waarheid, uit oogmerken van eigenbelang, uit goddeloosheid (....). Daar is een verdraagzaamheid uit laffe toegevendheid, die de kanker van het ongeloof en de gruwelijke zedeloosheid ongehinderd laat voortvreten en de lijder door geen heilzame pijn durft redden". Kortom: "Daar is een verdraagzaamheid van God, daar is er een van de boze! (...) Doch ik geloof, dat de verdraagzaamheid van de 19e eeuw tot de tweede soort behoort!"
Ik heb bewust deze passages uitvoerig geciteerd, omdat hierin een ook voor onze tijd actuele vlijmscherpe analyse wordt gegeven. Bij deze passages moet men sterk denken aan de wijze waarop later Groen van Prinsterer met name in zijn Vrijheid, gelijkheid, broederschap, de zogenaamde liberale verdraagzaamheid aan de kaak stelt.
Overigens fulmineert Da Costa in ditzelfde hoofdstuk ook tegen de afschaffing van de slavernij. Dit toont aan dat de Bezwaren ook typisch tijdgebonden elementen bevat. Op dit punt koestert Da Costa en het gehele Reveil later duidebjk een andere opvatting.
De hoofdstukken 4 en 5 zijn gewijd aan resp. "Schone kunsten" en "Wetenschappen". Da Costa wijst wat de ontwikkeling van de kunst betreft op het verschil met vroegere tijden. Toen ging het in alle vormen van kunst ten diepste om de eer van God, nu hoogstens tot streling van de mens. Ook hier doet de Franse revolutiegeest zich gelden; en de Geest van God heeft men overal verbannen. Wat in zijn tijd voor kunst doorgaat, kan daarom niet in de schaduw staan van de voortbrengselen van vroeger eeuwen. Met de wetenschappen IS het met beter gesteld. "Wat wetenschap heeft men niet trachten te misbruiken in deze eeuw ter bestrijding van Gods openbaring. Zijn geboden. Zijn bestaan^" Hij noemt de geologie, de sterrenkunde en de natuurkunde, die het scheppingsverhaal, de zondvloed en de wonderen in de Bijbel voor vals verklaren en tegenspreken. Hij wijst ook op de ontwikkelingen van het natuurrecht tegenover de Goddelijke zedelijkheid en de Goddelijke instellingen. Dat had volgens hem ook alles te maken met het morele verval. "De filosofen zijn zover gekomen dat zij het overspel gewettigd hebben en het huwelijk tot een bloot burgerlijk verdrag hebben ontheiligd." De actualiteit hiervan behoeft geen betoog! Aldus hebben de wetenschappen mede hun deel in de verbastering van het menselijk geslacht, aldus Da Costa.
Hoofdstuk 6. "Constitutie", is het langste maar ook meest bestreden hoofdstuk van de Bezwaren. Da Costa toont zich hier duidelijk een leerling en volgeling van Bilderdijk, en staat daarmee in de contra-revolutionaire traditie. Hij neemt krachtig stelling tegen de leer van het maatschappelijk verdrag. "Bij al de onzin, die dit belachelijke en tevens betreurenswaardige denkbeeld van een maatschappelijk verdrag heeft teweeggebracht, IS geen gevoelen bedrieglijker, gevaarlijker, afschuwelijker en tevens meer algemeen in onze dagen aanvaard en met meer felheid voorgestaan dan dat van de Oppermacht van het volk, en van de oorspronkelijke ondergeschiktheid van alle vorsten en overheden aan de Oppermacht." De koning is daartegenover ais een vader, die naar het beeld van de Vader in de hemelen zijn kinderen regeert en als zodanig ook alleen aan God verantwoording schuldig. Hij bepleit dus een absoluut koningschap en verwerpt derhalve ook het verschijnsel Grondwet. Wij moeten onze Vorst eerbiedigen en beminnen, met omdat zijn macht van ons, maar omdat zij van de hemel is. "De koning is aan de eed door hem op de Constitutie gedaan, niet gehouden, zodra hi] oordeelt (en over dit oordeel is hi| voor zijn geweten alleen aansprakelijk) dat de intrekking ervan, hetzi) geheel of ten dele, geëist wordt ter handhaving van zijn gezag als vader, van zi]n waardigheid als vorst, van zijn verplichting als stedehouder Gods in de wereldlijke besturing van zijn onderdanen en van zijn betrekking als christen-koning, die de Hervormde geloofsbelijdenis gelijk zijn voorzaten, geroepen is aan te kleven en te beschermen."
Het is met name op deze hier weer gegeven passage, dat Da Costa zeer scherp bestreden is. Overigens is Da Costa in latere jaren, zoals hiervoor al werd aangegeven, juist ten aanzien van de inhoud van dit hoofdstuk tot een andere opstelling geko-
men. Hij is van contra-revolutionair anti-revolutionair geworden.
In hoofdstuk 7, "Geboorte", bestrijdt Da Costa dat geboorte louter toeval IS, en dat daaraan overeenkomstig de revolutionaire theorie geen plichten, rechten of onderscheidingen kunnen worden ontleend. Alles zou dus alleen op eigen verdienste aankomen. Daartegenover wijst hij op de Goddelijke voorzienigheid ook ten aanzien van de geboorte van ieder mens. In feite strijdt hij in dit hoofdstuk tegen het revolutionaire gelijkheidsideaal.
Hoofdstuk 8 is getiteld "Publieke opinie". Hierin toont hij - aan de hand van zowel aan de Bijbel als aan de geschiedenis ondeende voorbeelden - aan hoe gevaarlijk het is de publieke opinie als richtsnoer te nemen. De mens is immers de gevallen mens; het gedichtsel van 's mensen hart IS alleenlijk boos. "De menselijke samenleving kan derhalve niet door haar eigen gevoelen bestuurd worden, of waar dit gebeurt, daar gebeurt onrecht, boosheid, goddeloosheid". Daarom vond Da Costa het gruwelijk dat in zijn verlichte eeuw de publieke opinie het richtsnoer behoorde te zijn voor de regenngen. "Het is uw plicht u boven de publieke opinie te verheffen; niet door haar geleid te worden, maar haar te leiden". Hij roept de overheden in dit verband er onder andere toe op om "die noodlottige vrijheid van drukpers" te temmen, waardoor veel kwaads en spotternij wordt verspreid. "Verkondigt de waarheid moedig en aanhoudend en vreest noch de haat noch de bespotting der wereld. Het is thans tijd van spreken. Een hogere macht is met ons!" Die haat en bespotting heeft Da Costa zelf rijkelijk moeten ervaren!
In hoofdstuk 9, getiteld "Onderwijs", wijst Da Costa op de zijns inziens noodlottige gevolgen van de doorwerking van moderne theorieën zoals van Pestalozzi. Hij laakt het "onmatig prikkelen van de eer-en ijverzucht van onnozele kinderen", maar ook vreest hij voor een overmaat aan onnutte en onrijpe kennis waarmee men de kinderen volstopt. Dit leidt alleen maar tot "waanwijze kindergeleerdheid". "Men zal dan overal geleerden vinden die alles hebben leren nazeggen en niets verstaan, alleen vasthoudend aan het onbedriegelijke beginsel van hun verregaande wijsheid boven hun voorvaderen".
Hoofdstuk 10 IS getiteld "Vrijheid en verlichting". Hierin hekelt Da Costa de zogenaamde eeuw van vrijheid en verlichting waarin men denkt te leven. In werkelijkheid is er echter sprake van een "eeuw van slavernij, een eeuw van bijgeloof, van afgoden, van onkunde, van duisternis". De denkbeeldige algemene vrijheid leidt juist tot vernietiging van de ware persoonlijke vrijheid. Hij toont scherp aan waartoe de beginselen van de verlichting leiden. "Alles m heel Europa is m staat van verwarring, van spanning of van gisting". Een geest van dwaling beheerst het gehele mensdom, "terwijl men de stralen van de zon van Gods •waarheid en openbaring van zich afweert, lastert en vervloekt.
Toch eindigt Da Costa met in mineur. Het werkje wordt in het "Besluit" afgesloten met de stellige verzekering dat uit deze duisternis het licht te voorschijn zal komen. Hoe hopelozer de toestand, zoveel te nader is de bijstand van Hem Die Zijn heil door de poorten der hel met zal laten overweldigen. Laat ieder zijn plicht doen op de door Gods voorzienigheid bepaalde plaats. Vanuit deze vaste overtuiging doet hij een klemmende oproep tot terugkeer tot de waarheid van Gods Woord en de Christus der Schriften. Hij spreekt in dit verband uitdrukkelijk achtereenvolgens vorsten, staatslieden, krijgslieden, leraars der jeugd en in het bijzonder de dienaren van Gods Woord
indringend aan. Dubois'" concludeert dat Da Costa met bleef steken in een uiterst pessimistische cultuurkritiek, doch dat deze werd opgelost in zijn eschatologie. Later komt de chiliastisch getinte toekomstverwachting van Da Costa nog veel sterker naar voren.
De betekenis van de Bezwaren
Hiervoor is al iets gezegd over de uitwerking die de publicatie van de Bezwaren had. Dat heeft zeker ook te maken met de vorm waarin zijn kritiek op de tijdgeest was gegoten, een vlammend strijdschrift, niet zozeer een zorgvuldig met argumenten onderbouwd betoog, eerder een onberijmd gedicht, zoals Van Deursen typeert ". Wat dat betreft zijn er grote verschillen te constateren met het een kleine 25 jaar later (1847) verschenen Ongeloof en Revolutie van Groen van Prinsterer. Dat werk beoogde evenzeer een aanval op de tijdgeest, maar wordt veel meer gekenmerkt door een zorgvuldig opgebouwde argumentatie. Het reikt ook dieper tot de wortels van de ontwikkelingen, dus is meer er op gericht te overtuigen dan om uit de valse rust op te schrikken, zoals het werk van Da Costa.
"De heiligmaking gaat bij Da Costa steeds meer de uitverkiezing als centraal thema van de geloofsleer vervangen."
De verschillen zijn zeer verklaarbaar: verschil in aard en karakter, in leeftijd op het moment van auteurschap. Da Costa de romanticus, met een vurig temperament, vooral als jonge bekeerling vervuld van een heilig vuur om de tijdgeest aan de kaak te stellen. Groen van Prinsterer, veel bezadigder van karakter, had daarentegen al een hele ontwikkeling, ook geestelijk, achter zich. Niettemin hebben beide geschriften één en dezelfde spits: het terugroepen naar het Woord van God als enige remedie tegen de doorwerking van de machten van ongeloof en revolutie. Zowel Da Costa als Groen van Prinsterer wilden het Nederlandse volk niet ongewaarschuwd aan deze machten prijsgeven. Beiden hebben ook ver over hun tijd heen mogen schouwen. Daarom hebben beiden hun blijvende actuele betekenis.
Is Da Costa veranderd in zijn opvattingen?
Biografen van Da Costa blijven discussiëren over de vraag in hoeverre hij wezenlijk in zijn opvattingen is veranderd. De vraag is daarom niet zo eenvoudig te beantv/oorden, omdat Da Costa zelf daarop verschillende antwoorden geeft. Enerzijds zegt hij later nog onveranderd achter zijn Bezwaren te staan, ja dat hij zelfs nog wel sterkere bewoordingen zou willen gebruiken. Anderzijds is door hemzelf zijn verschuiving in positie van contra-revolutionair naar anti-revolutionair duidelijk erkend'-. Ten aanzien van de aanvaarding van de constitutionele monarchie en het algemeen kiesrecht heeft hij zich in de loop der jaren steeds meer verwijderd van zijn leermeester Bilderdijk. Wat betreft het algemeen kiesrecht dacht hij veel liberaler dan Groen van Prinsterer, hetgeen duidelijk blijkt uit zijn opstelling ten opzichte van de Grondwet van 1848 ". De directe volksinvloed werd door hem positief gewaardeerd als een mogelijkheid om voor het christelijk volksdeel invloed te verwerven in de politiek, terwijl Groen dit krachtig verwierp als een rechtstreeks uitvloeisel van de volkssouvereiniteitsgedachte. In het algemeen zien wij bij Da Costa en de Amsterdamse Reveilkring waarvan hij de spil was, steeds meer een verschuiving in activistische nchting. Het verschil met Groen van Prinsterer in dat opzicht is te verklaren uit een andere visie op de geschiedenis. Voor Groen heeft de geschiedenis in feite normatieve betekenis: "Er staat geschreven, er is geschied". Inbreuk op het historisch gegroeide had voor Groen al snel een revolutionaire duiding. Da Costa heeft meer een dynamische geschiedopvatting: in een wending in de geschiedenis kon men ook Gods Hand opmerken. Ten diepste ligt hieraan ten grondslag de steeds duidelijker chiliastisch gekleurde toekomstverwachting van Da Costa. Hij zag het Koninkrijk Gods zich op aarde ontplooien, waarin de mens geroepen was tot medearbeid. Dit leidt duidelijk tot een activistische opstelling. Hier ziet men een duidelijke lijn lopen van Da Costa naar Abraham Kuyper. De heiligmaking gaat bij Da Costa eveneens als gevolg van deze ontwikkeling steeds meer de uitverkiezing als centraal thema van de geloofsleer vervangen. De volgende passage uit "De Chaos en het Licht" is voor de hier summier geschetste ontwikkeling van Da Costa typerend:
"Alet te allen tijd het oog op 't Godltfk vergezicht,
Zich door geen Tijdgeest en Zijn dwaallicht laten leiden.
Doch van de Tijdgeest steeds den tijdloo}^ onderscheiden!
Alet dezen aan Gods hand vertrouwend medegaan,
Maar d'andren in Gods kracht weerspreken en weerstaan.
En voorts, daar is een stem voor die Zijn rijk verheiden.
Een roeping voor den weg des Konings te bereiden. "
Wij zien hier aan de ene kant dat hij pal wil blijven staan tegen de tijdgeest, maar zien anderzijds dat hij een positiever visie op de ontwikkeling der geschiedenis heeft gekregen (zie het onderscheid tussen tijdgeest en tijdioop), hetgeen resulteert in een grotere acceptatie en een meer activistische opstelling dan Groen van Prinsterer en zeker dan Bilderdijk. De ontwikkeling "van een contrarevolutionaire Bilderdijkiaan tot een Christen die in het kerkorganisatonsche, in politieke en straks ook maatschappelijke vraagstukken eerder een zekere vooruitstrevendheid toont dan conservatisme", die mevr. Kluit vooral in de jaren 1826-1840 plaatst, ligt dan ook reeds achter hem'\ Voor velen van zijn Reveil-vrienden, waaronder Groen van Prinsterer en zeker ook De Clercq, ging deze ontwikkeling te ver.
De theologische controverse met Kohlbrugge rond 1833 over de heiligmaking staat van dit alles uiteraard niet los, maar moet ik hier buiten beschouwing laten"'.
Wij keren terug naar Da Costa's Bezwaren. De ontwikkeling die Da Costa in zijn denken heeft doorgemaakt, doet in genen dele afbreuk aan de
grote betekenis van dit geschrift voor onze dagen.
Een profetisch geschrift
De gegeven samenvatting van Da Costa's Bezwaren tegen de geest der eeuw bedoelt te stimuleren tot (hernieuwde) kennisname van dit werk. Het is zonder meer een profetisch geschrift. Hoewel er zeer zeker tijdgebonden elementen zijn aan te wijzen, heeft Da Costa toch bovenal een scherp mzicht ontvangen in de wezenlijke kern van tal van ontwikkelingen in zijn dagen. Hij heeft de diepte daarvan gepeild en heeft daartegen een krachtig getuigenis laten uitgaan. Hij heeft scherp gezien wat de gevolgen zouden zijn van de doorwerking van de revolutiegeest. En die doorwerking openbaart zich juist in onze postmoderne tijd ten volle. Ten diepste is Gods Woord en Wet normatief gezien niet meer relevant voor de moderne mens. De autonome mens is zichzelf tot norm geworden. Bij de bestrijding van deze moderne tijdgeest, waartoe de christelijke politiek in onze tijd bij uitstek geroepen is, kunnen wij dus niet om Da Costa en diens Bezwaren heen.
Ik wil dit nog slechts aan de hand van één voorbeeld nader adstraheren. Mij trof bijzonder wat hij in hoofdstuk 8 van de Bezwaren zegt over de heersende macht van de publieke opinie. Als er iets actueel is m de Bezwaren, dan dit wel. In onze eeuw van informatie en communicatie laten zich de desastreuze gevolgen van de overheersende invloed van de publieke opinie wel heel duidelijk vrezen. Een publieke opinie die, zeker in onze tijd, wordt geïndoctrineerd en gemanipuleerd door de massamedia. De ontwikkelingen van wereldwijde informatiesystemen, zoals intemet, geven hieraan een apocalyptische dimensie, die Da Costa reeds in de kiem aanschouwde. Hier krijgt de volkssouvereiniteit een wel heel concrete spits! De ontwikkelingen die Da Costa reeds voorzag, voltrekken zich nu in een stroomversnelling. Daarbij is er een groot verschil tussen de positie van Da Costa en Groen van Prinsterer en die hun nazaten in onze dagen: konden zij nog appelleren aan een godsdienstig besef bij brede la gen van de bevolking, en was in uitwendige zin nog sprake van een gedoopte natie, het ontkerstemngsproces plaatst ons thans in een geheel andere situatie, waarin zelfs maar een herkenning van hetgeen christenen in de samenleving beweegt steeds meer gaat ontbreken. Dat noopt zeker niet minder dan in de dagen van Da Costa tot een helder getuigenis, in woord en daad. Het is echter een toenemende worsteling, hoe de moderne mens nog te bereiken.
Da Costa's positie was in zijn dagen een zeer eenzame. De onze zal ten diepste niet anders kunnen zijn. Altijd tegen de stroom in. Da Costa heeft ervaren wat dit kan meebrengen. Daarop heeft Groen van Prinsterer bij Da Costa's begrafenis in 1860 treffend gewezen:
"Da Costa was getuige der Evangeliewaarheid, gelijk ze tegen al wat haar ontkent of miskent, gekant is. Belijder dus en strijder. Belijder en lijder. Martelaar voor zijn overtuiging ... Niet slechts heeft hij het Evangelie beleden, zijn leven sedert hij het Evangelie gekend heeft, is een gestadige belijdenis geweest."
Aan zulke belijders heeft onze tijd meer dan ooit behoefte. God geve ze ons!
Noten
1 Deze beschouwing is een bewerking van een inleiding, welke ik op 4 oktober 1997 te Utrecht hield voor de studentenvereniging Solidamentum.
2 Zie hiervoor mijn bijdrage "Grondwetsherdenking zonder Groene", in Transparant, Tijdsdmft van de Vereniging van Chrislen-Historid, jaargang 9, nr. 2 (1998), pagina 3.
3 Mr. D.J.H, van Dijk en drs. H.F. Massink (red.), Groen en de grondwet, uitgeverij ], ]. Groen en Zn. 1998.
4 Voor een uitvoeriger beschrijving verwijs ik vooral naar de Biografische schets van Isaac da Costa, opgenomen in: Dr O.W. Dubois "Een vriendschap in Réveilkring. De omgang tussen Isaac da Costa en Willem de Clercq (•1820-1844)", uitgeverij J.J. Groen en Zn. 1997, met aldaar verdere literatuurverwijzingen, pag. 18 e.v.
5 Zie vorige noot.
6 Zie ook K. van Walsem, De Chaos en het Licht Serie Christelijk Erfgoed, Uitgeverij Den Hertog BV, 1989, pag. 19 e.v.
7 Biikeliezmgen van mr Is. da Costa. Opmeuw uitgegeven door L.M.F. Scholten, Uitge verij Van den Berg, Zwijndrecht, 1983- 1985.
8 Zie de bijdrage van R Kuiper "Het Réveil en de Grondwet van 1848", in Groen en de grondwet, pag. 76 e.v.
9 Voor citaten maak ik voor de helderheid gebruik van de door drs. K. Exalto bewerkte heruitgave, uitgeverij Tolle Lege, Bleiswijk 1974.
10 Dubois, t.a.p., pag. 80.
11 Prof. dr. A.Th van Deursen. Het Reveil en de geest der eeuw. in: Christendom op de terugtochti, uitgeverij De Groot-Goudnaan 1997, pag. 87 e.v (Dnestar-bundel).
12 Zie met name zijn bnef van 15 februari 1852 aan Groen van Prinsterer Brieven van mr L da Costa, medegedeeld door Groen van Prinsterer //, Amsterdam 1872, pag. 74 en 75.
13 Zie terzake vooral R. Kuiper, in: Het Réveil en de Grondwet van 1848, pag. 77 e.v. Zie ook Dubois, t.a.p., pag. 343 e.v.
14 De Chaos en het Licht. 1850, met inleiding en toelichting door K. van Walsem (zie nt. 6).
15 Mevr Dr M.E. Kluit, Mr Isaac da Costa, de mens in zijn tijd, in: Isaac da Costa. Op 28 april t%C, honderd jaar na zijn overlijden herdacht. Uitgeverij Callenbach N.V. Nijkerk(1961). pag. 29.
16 Zie daarover laatstelijk Dubois, t.a.p.. pag. 193 e.v., en de daar aangehaalde literatuur
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1998
Zicht | 28 Pagina's