Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

”Ach mijnheer, het was geleend”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

”Ach mijnheer, het was geleend”

8 minuten leestijd

drs. J.J. Polder

'Al d' aard' en alles wat zij geeft / Met al wat zich beweegt en leeft / Zijn 't wettig eigendom des HEEREN.' Wat worden de psalmen toch graag gezongen in de gereformeerde gezindte. Hoe goed is het om de psalmen aan te heffen, en wat kan de gemeentezang in de zondagse eredienst mensen bemoedigen voor de werkweek en het dagelijks leven. 'Bis orat, qui cantat, ' aldus Augustinus, 'wie zingt, bidt twee keer.' Behalve bemoedigend zijn de psalmen ook onderwijzend en vermanend. De inhoud van de psalmen heeft consequenties voor de inhoud van de werkweek. Psalm 24 bezingt de Bijbelse visie op eigendom en geeft daarmee de toon aan voor het economisch handelen.

Eigendomsrechten liggen aan de basis van het economisch leven.' Het onderscheid tussen 'mijn en dijn' bepaalt met welke productiemiddelen en met welk kapitaal iemand aan de slag kan gaan, in welk huis men kan \A? onen en in welke huizen met, wat men kan eten en drinken, wat men kan kopen en verkopen. In de westerse samenlevingen wordt een absolutistische visie op eigendom gehuldigd. Daarbij bestaan er nauwelijks verschillen tussen christenen en nietchnstenen.

"A/ onze eigendommen zijn geleend.'

De moderne eigendomsvisie voert terug op het werk van John Locke, en komt er in het kort op neer dat de mens persoonlijke, individuele eigendomsrechten heeft en autonoom kan beslissen wat hij met zijn bezittingen doet. Men herkent deze visie in uitspraken als: 'Dit is van mij en iedereen blijft er met zijn vingers af, want ik heb er eerlijk voor gewerkt.'

Heer en meester

Uitspraken als deze ademen de geest van de Franse Revolutie. Vrijheid, gelijkheid en broederschap, en het meest van deze is de vrijheid. Verwonderlijk IS dit niet, vi/ant er bestaat een directe lijn van de Code Civil naar ons oude Burgerlijk Wetboek waarin eigendom werd omschreven als 'het regt om van eene zaak het vrij genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken, mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of openbare verordeningen, mits men aan de regten van anderen geen hinder toebrenge; alles behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegen behoorlijke schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet' (artikel 625). In het huidige Burgerlijk Wetboek wordt gesproken over 'het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben' (Boek 5, artikel 1). De mens als heer en meester.

De definitie van het oude Burgerlijk Wetboek is interessant omdat daarin ook wordt terug gegrepen op het Romeinse recht. Daarin werd onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten eigendomsrechten. Het recht van gebruik ('usus'), het recht van vruchtgebruik ('usus fructus') en het recht om een goed te vervreemden ('abusus'). Dit laatste is het meest omvattend, en heeft betrekking op het recht om eigendomsrechten aan anderen over te dragen, bijvoorbeeld door verkoop. Het onderscheid is instructief en actueel. Bij een naamloze vennootschap bijvoorbeeld, heeft de ondernemer het recht om het vermogen te gebruiken, de aandeelhouder heeft het recht om zijn aandeel aan anderen over te dragen, terwijl het recht van vruchtgebruik door ondernemer en aandeelhouder wordt gedeeld.

Leenheer en rentmeester

De moderne visie op eigendom vindt weinig steun in het Bijbelse spreken over eigendom. 'Wat hebt gij, dat gi| niet hebt ontvangen^' (1 Korinthe 4:7). Eigendom is geen recht dat de mens aan zichzelf of aan zijn arbeid ontleent, maar een gave van God. In het Engelse spraakgebruik wordt 'property' onderscheiden van 'dominion'.'' 'Property' duidt op absoluut eigendom, waardoor iemand kan zeggen 'dit is van mij'. 'Dominion' kan worden vertaald als 'de goederen die iemand onder zijn beheer heeft'. God is eigenaar in de eerste betekenis, de mens in de tweede. God is Leenheer, de mens rentmeester. Al onze eigendommen zijn geleend. Dat geeft verplichtingen. In de horizontale relatie tot onze medemensen kunnen wij eigendomsrechten uitbaten, verdedigen en afdwingen, maar onze vrijheid wordt door een verticale eigendomsrelatie begrensd. Voorbeelden daarvan treffen we aan in de politieke wetten van het volk Israël. Uitgaande van het Romeinse recht gaat het om de beperking van gebruiksrechten, van het recht op vruchtgebruik en van het recht op eigendomsoverdracht.

Beperking van gebruiksrechten

Het beloofde land Kanaan mocht niet eindeloos bebouwd worden. Op

de zevende dag en in het zevende jaar zou het land een sabbat hebben, een dag en een jaar van rust (Leviticus 25). De Israëlieten behoefden zich geen zorgen te maken over hetgeen zij in het sabbatsjaar zouden moeten eten en drinken. Evenals in de woestijn op vrijdag een dubbele hoeveelheid manna uit de hemel viel, zouden in het zesde jaar de akkers een dubbele oogst voortbrengen (Leviticus 21). Het sabbatsjaar onderstreept onze afhankelijkheid. Welvaart is geen resultaat van onze inspanningen is, maar een zegen van God.

De Heere stelde strenge straffen in het vooruitzicht wanneer de Israëlieten het sabbatsjaar zouden schenden. Ballingschap zou hun deel zijn, zodat het land alsnog tot rust kon komen (Leviticus 26). We weten dat de Israëlieten zich nauwelijks aan het sabbatsjaar hebben gehouden. We weten ook dat zij zeventig jaar als ballingen in Babel hebben gewoond. De straf is werkelijldieid geworden.

Beperking van het vruchtgebruik

De Israëlieten mochten niet de gehele oogst voor zichzelf houden. Sterker nog, zij mochten niet eens de volledige oogst van het land halen. Altijd moest er een deel overblijven voor de verarmde landgenoot en de rondtrekkende vreemdeling (Leviticus 19). Van het deel van de oogst dat wel werd binnengehaald werden de eerstelingen geofferd en werd vervolgens tien procent afgezonderd voor de Levieten en de tempeldienst (Leviticus 27). Verder werd eens in de drie jaar een extra tiende deel ingezameld voor armen, v/eduwen en vreemdelingen in de poort (Deuteronomium 14 en 26).

Beperking van het recht op eigendomsoverdracht

Het land Kanaan werd via loting toegekend aan de twaalf stammen als een onvervreemdbaar erfdeel. Het land mocht niet blijvend worden verkocht, 'want het land is Mijne, dewijl gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt' (Leviticus 25). Naboth nam dit gebod serieus, hoewel hij wist dat het hem zijn leven kon kosten. Alleen uit pure noodzaak mocht een verarmde Israëliet zijn erfgoed verkopen, waarbij hij toch nog een soort eigendomsrecht behield, want hij mocht na verloop van tijd zijn verkochte bezittingen 'lossen' (terugkopen). Ook zijn bloedverwanten kregen dit recht. Zo was Boaz een losser van Naomi en haar familie. Echter ook wanneer het land niet werd teruggekocht zou de verarmde Israëliet niet voor altijd van zijn erfdeel verstoten blijven. Eens in de vijftig jaar werd het Jubeljaar gevierd. Dan werden alle schuldverhoudingen vereffend en kon de verarmde Israëliet terugkeren naar zijn voorvaderiijke bezittingen. In feite werd dus niet de grond verkocht maar het recht om het land een aantal jaren - tot aan het Jubeljaar - te gebruiken en de vruchten ervan te genieten.

Een maquette

De burgerlijke wetten van het oude Israël gelden met voor alle tijden en plaatsen. Het land Israël had als het beloofde land een aparte status, waardoor op de bodem als 'verbondsgrond' de claim van een nieuwe gehoorzaamheid rustte. Verder moeten we bedenl< en dat de eigendomsbepalingen waren toegesneden op een agrarische samenleving, en met klakkeloos kunnen worden overgezet naar onze moderne samenleving.

Toch kunnen we met J. Hoek instemmen als hij schrijft dat ondanks het 'unieke van de theocratische ordening van het leven onder Israël, God ons daarin de maquette gegeven heeft van een Hem welbehaaglijke mensenmaatschappij, waarin ieder mens tot zijn recht kan komen en zijn genadige recht van Godsv/ege ontvangt." De burgerlijke wetten van het oude Israël wezen heen naar de praktijk van de Christengemeente kort na het Pinksterfeest; 'En allen, die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeen; en zij verkochten hun goederen en have en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had' (Handelingen 2). Deze eendracht en gemeenschapszin is 'voor ieder christenmens een wenkend perspectief bij de bezinning op de economische orde. Een economische toepassing van het theocratisch en christocratisch vi-

Er zijn vier ijkpunten bij de concretisering van dit wenkend perspectief naar de manier waarop wi) over eigendom denken en ermee omgaan.

1. Ten opzichte van God zijn wij rentmeester. 'Bezitten als niet bezittende' (1 Korinthe 7) is de aangewezen geesteshouding.

2. Ten opzichte van andere mensen zijn wij eigenaar. Dit eigendomsrecht is onderworpen aan de Bijbelse inzettingen. In hoofdsom gaat het om het liefhebben van God en de naaste, waarbij de burgerlijke wetten uit het Oude Testament een belangrijke inspiratiebron zijn.

3. Met het oog op een persoonlijk rentmeesterschap heeft ieder mens een toegangsrecht tot productiemiddelen.

4. Mensen die niet kunnen werken hebben recht op barmhartigheid, leniging van primaire levensbehoeften en een bestaan op een aanvaardbaar basisniveau.

De bijbelse visie op eigendom herkent men in uitspraken als: 'Dit heb ik ontvangen, en iedereen mag er in delen, want het is allemaal geleend.'

Noten:


1. ].]. Polder e.a.. Tussen hipnsel en belang - Normatieve gedachten over economie, markt en samenleving, 's-Gravenhage / Houten, 1998.

2. J. Locke, Tiro treatises on government, 1690.

3. A. Kouwenhoven, Inleiding in de economische ethiek, Nijkeik, 1989.

4. D.A. Hay, Economics today - a Christian criticfue. Grand Rapids, 1991.

5. G. Holdijk e.a., Bijbelse ethiek en economische ordening, 's-Gravenhage, 1983.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1999

Zicht | 28 Pagina's

”Ach mijnheer, het was geleend”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1999

Zicht | 28 Pagina's