Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Getuigen betekent vaak de kunst van het overtuigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Getuigen betekent vaak de kunst van het overtuigen

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

dr. K. van der Zwaag redartielid van Zicht

De vraag of een niet-christelijke overheid erop aangesproken kan worden om zich door het Woord van God te laten gezeggen, blijft een belangrijk discussiepunt waar het laatste woord nog niet over is gezegd. Een niet-christelijke overheid kan God niet publiek de eer geven, zo betoogt drs. R. Janssens in een brochure De burger in beeld.

Hij kiest voor een overtuigingspolitiek in plaats van getuigenispolitiek. Geen gesloten, getuigende houding, maar een open, communicatieve houding, gericht op dialoog in plaats op monoloog. Voor de SGP is het belangrijk om op deze discussie in te springen. Ook deze partij worstelt met de vraag hoe te getuigen in een geseculariseerde samenleving. Staat de SGP soms op een tweesprong tussen 'verontrusten' en 'zakelijken'i De doordenking van de relatie tussen geloof en politiek wordt hét belangrijke item voor de toekomst.'

Drs. Janssens, directeur van de Groen van Frinsterer Stichting, de wetenschappelijke 'denktank' van het GPV, geeft in zijn GPVuitgave een waardevol overzicht van de verschillende visies op het burgerschap. We volgen ze in het kort op de voet om vandaaruit ons standpunt te bepalen. In de jaren tachtig en negentig vond er in ons land een zogeheten burgerschapsdebat plaats, onder meer ten gevolge van de gevoelde kloof tussen kiezer en gekozene en het afnemend normbesef en de verloedering van de samenleving. In het rapport Eigentijds burgerschap', in 1992 gepubliceerd door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), werd gepleit voor het zogenaamde "neo-republikeins burgerschapsconcept." Als een belangrijke hedendaagse burger­ iimu deugd werd daarbij onder meer genoemd "het zelfstandig en oordeelkundig omgaan met pluraliteit en loyaliteitsconflicten."

­ Janssens onderscheidt tussen verschillende soorten van burgerschap: het republikeinse, liberale, communitaristische, sociaal-democratische, neo-republikeinse en christelijke burgerschap. Bij het republikeins burgerschap staat de inzet voor de publieke gemeenschap centraal. Burgerdeugden als moed, toewijding, gehoorzaamheid en discipline zijn hierbij trefwoorden. Democratie is de beste staatsvorm om het burgerschap vorm te geven. In de liberale burgerschapsvisie voeren de individuele rechten van de burger de boventoon. Het klassiek-liberale concept heeft in die zin wijzigingen ondergaan nu naast het primaat van het individu en zijn vrijheid (de traditionele waarborg tegen overheersing door de staat) ook de nadruk gelegd wordt op het beginsel van verantwoordelijkheid en het zich inzetten voor de maatschappelijke zaak.

De communitaristische visie doet vooral opgeld binnen kringen van het CDA en is afkomstig uit de Verenigde Staten in beginjaren negentig. De voormalige minister van justitie Hirsch Ballin heeft erop gewezen dat de mens als sociaal wezen het best tot zijn recht komt in allerlei vormen van gemeenschappen, omdat daarbinnen consensus bestaat over specifieke normen en waarden. Het zijn deze natuurlijke gemeenschappen die de morele orde van de samenleving bepalen en die via de combinatie van vrijheid en sociale samenhang moeten leiden tot een harmonieuze en goede samenleving.

„ J. Hoogland schetst ook de verlegenheid van de christen in deze cultuur. Er is steeds meer een scheiding ontstaan tussen wetenschap en wereldbeschouwing."

De sociaal-democratische burgerschapsvisie heeft vanouds grote nadruk gelegd op de rol van de staat. De verzorgingsstaat, oftewel de verzorging van de staat voor de burgers van de wieg tot het graf, onderging een herijking in die zin dat de burger zelf een actieve bijdrage moet leveren aan zijn burgerschap. De burger moet niet alleen een gegarandeerd inkomen krijgen, maar ook actief deelnemen aan de publieke gemeenschap, zowel door arbeid als via het publieke debat.

Ongekende samenleving

Nu komen we op de neo-republikeinse burgerschapsvisie, die aan de orde komt in het genoemde WRR-rapport Eigentijds burgerschap. Burgerschap is in deze optiek gegrond in de maatschappehjke gevarieerdheid. De huidige samenleving heet een "organisatiemaatschappij" met een veelheid van politieke, sociale en culturele identiteiten. Burgerschap in deze optiek kan niet een eenduidige visie op de inrichting van de maatschappij geven, maar wil een omgangswijze bieden met al die verschillen in de maatschappij. De publieke gemeenschap heeft de taak om de pluraliteit aan gemeenschappen te organiseren.

Het WRR-rapport spreekt over de periode van 1880 tot 1960 van een "gekende samenleving". De vier zuilen: de protestantse, de rooms-katholieke, de socialistische en liberale zuil waren in die periode duidelijk afgebakende groepen. Door de secularisatie, ontkerkelijking en individualisering sinds de jaren zestig ontstond de zogeheten "ongekende samenleving". Sindsdien kennen we een enorme pluriformiteit op religieus, maatschappelijk en sociaal terrein. Waar de moderne samenleving gekenmerkt werd door begrippen als nationale eenheidscultuur, organisatie en hiërarchie en vaste identiteit, is de 'ongekende' samenleving te typeren met netwerken, reorganisatie en vliedende identiteiten. Ik verwijs in dit verband naar het postmoderne maatschappijbeeld dat prof. Paul Frissen in zijn recente boek De lege staat heeft geschetst.

Onderliggende vooronderstelling in het neo-republikeinse concept is de autonome burger die loyaal en competent mee doet met de inrichting van de samenleving en zijn normen ontleent aan de praktijk. In feite is het neo-republikeinse concept een synthese van de eerder genoemde burgerschapsvisies. Burgerschap vindt primair plaats in de publieke samenleving en heeft betrekking op de organisatie van de pluriformiteit. De overheid heeft het mandaat om namens de burgers het burgerschap vorm te geven. Ze wordt vooral gezien als een instantie die orde, evenwicht en stabiele samenlevingsverhoudingen moet garanderen. Zij is niet een instelling die op grond van godsdienstige overtuiging gelegitimeerd wordt en daaraan haar specifieke overtuigingen ontleent. Bij de liberalen, sociaal-democraten en de neo-republikeinen is het zwaartepunt komen te liggen bij de onderlinge regeling van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van de verschillende burgers.

Geheel andere tijd

Wanneer we een christelijke visie op burgerschap ontwikkelen, moeten we ons eerst goed in deze tijd verdiepen. De hedendaagse cultuur is goed in kaart gebracht in de artikelen in de bundel De kunst van het leven. We stippen hier vooral de politiek getoonzette artikelen aan en richten ons op de voor ons relevante kwestie van het getuigen in deze postmoderne cultuur. Terwijl de westerse beschaving vele eeuwen diepgaand christelijk is gestempeld, zijn we nu beland in een tijd van pluralisme: een naast elkaar bestaande veelheid aan levensrichtingen, geloofsovertuigingen en wereldbeschouwingen, zegt Kuiper'. Ook J. Hoogland wijst in zijn bijdrage over het pluralisme op dit fenomeen. Hij schetst ook de verlegenheid van de christen in deze cultuur. Er is steeds meer een scheiding ontstaan tussen wetenschap en wereldbeschouwing". Wetenschap en politiek zijn levenspraktijken die betrekking hebben op het publieke leven, wereldbeschouwing is daarentegen zaak van het privé-leven. Wereldbeschouwingen worden steeds meer persoonlijke waardesystemen die gemarginaliseerd zijn in de huidige samenleving. Ook het exclusieve karakter ervan staat onder grote druk. Hoogland: "Wereldbeschouwin­ gen staan onverschillig naast elkaar. En in toenemende mate roept het verbazing op wanneer mensen aan wereldbeschouwelijke opvattingen ook nog publieke aanspraken op waarheid of geldigheid daarvan verbinden"'". Tegenover het wereldbeschouwelijk indifferentisme hebben christenen terecht er dikwijls op gewezen dat wereldbeschouwelijke claims omvattend zijn en betrekking hebben op heel het leven.

Individualisering en globalisering gaan hand aan hand. Deelnemen aan de cultuur betekent nu 'on line' te zijn in het wereldwijde communicatieweb. De cultuur zal urbaner worden, snel, zakelijk, consumerend en onbarmhartig. Kuiper wijst op het belang van een christelijke tegencultuur. \A^aarbij hij ook de figuur van Daniël aan het hof van Babel noemt. In een wereld die communiceert volgens het internetmodel, ligt de christelijke cultuuruitdaging in de directe interactie. "De concrete christen die iets doet of iets te zeggen heeft, is belangrijker dan een christelijk stelsel op één of ander gebied"".

Ik denk dat dit een belangrijk gegeven is. Het een hoeft het ander echter niet uit te sluiten. Juist door ons persoonlijk voorbeeld mogen we ook iets laten doorgeven van de leer die wij voorstaan en die ten diepste gegeven is met de Schrift (en de belijdenis). We moeten dit Woord wel in verbinding brengen met de cultuur. Teveel is de band tussen Woord en cultuur verwaarloosd door te denken in waterdichte compartimenten. H. Jochemsen schetst drie modellen voor de verhouding tussen Woord en cultuur die van belang zijn voor de christelijke ethiek en voor het bredere ethische debat in de samenleving. Het Woord kan gezien worden als verbetering van de cultuur, het Woord stelt de cultuur fundamenteel onder kritiek en het Woord is gericht op vernieuwing van de cultuur. Dat zijn belangrijke conclusies. Ook Jochemsen wijst op het belang van de presentie van christenen in een niet-christelijke omgeving, die soms een profetische dimensie krijgt door zicht te geven op de waarden en normen van het Koninkrijk van God.

„Het tokrantkheginsel is dermate doorgeslagen dat het hebben van een integrale, principiële visie op de inrichting van de samenleving langzamerhand in de taboesfeer is gekomen. Het compromis regeert."

Christelijke visie

Juist in deze samenleving komt het aan op bezinning hoe de christelijke burgerschapsvisie gestalte moet krijgen. Janssens knoopt in de uitwerking van zijn christelijke visie aan bij de oproep van het GPV aan de overheid om God publiek de eer te geven en Zijn soevereiniteit over heel het leven te erkennen. De christelijke visie houdt in dat de overheid een instelling van God is en niet alleen een door het volk afgevaardigde instantie. De overheid wordt niet gelegitimeerd vanuit een immanent denkkader, bestaande uit een afvaardiging van haar burgers om het onderlinge verkeer te regelen, maar wordt van boven ons gegeven.

Deze christelijke visie staat haaks op het huidige paarse regeringsbeleid. Het gaat 'paars' om stabiliteit, orde en evenwicht, sociale samenhang en maatschappelijke cohesie. Paars heeft een liberaal-pragmatische politiek veroorzaakt. Janssens wijst terecht ook op de politieke verschraling die dat met zich mee brengt, een vervlakking van principiële noties. Het tolerantiebeginsel is dermate doorgeslagen dat het hebben van een integrale, principiële visie op de inrichting van de samenleving langzamerhand in de taboesfeer is gekomen. Het compromis regeert. Politici treden nauwelijks meer op vanuit een principieel denkkader, maar proberen alleen nog zoveel mogelijk de belangen van de burger te behartigen. Politiek houdt zich hoofdzakelijk bezig met procedures en nauwelijks meer met de inhoud. "Politici zijn meer bezig om evenwicht aan te brengen aan de verschillende wensen, behoeften en opvattingen dan dat ze zichzelf vanuit een visie in de discussie mengen. Burgerschap onder paars is daardoor vervlakt tot het zoeken naar een voor iedereen aanvaardbare samenlevingsverhouding."

„Jk denk dat de laatste tijd gelukkig meer aandacht is gekomen voor de s^^anning tussen de reformatorische zuil en de theocratie."

Maar hoe nu uit het dilemma te komeni We hebben het over een christelijke visie op burgerschap maar deze kan intussen wel heel verschillend ingevuld worden. Janssens geeft ons daarvan een overzicht in een viertal modellen. Het eerste model is dat van de theocratie, waarbij partijen als de SGP en de Hervormde Gereformeerde Staatspartij de overheid de bevoegdheid toekennen de valse godsdiensten te bestrijden, dus in overeenstemming met artikel 36 NGB.

Het tweede model is dat van de twee rijken. Daartoe rekent zich het GPV. De bevoegdheden van kerk en staat dienen afgebakend te worden. Aan de ene kant erkent men ten volle de godsdienstvrijheid, aan de andere kant kiest men voor een terughoudende opstelling van de overheid op het niet-publieke terrein. Het derde model is dat van de profetie: het christelijk geloof staat niet in verband met een christelijke staatsvisie maar moet voomamelijk tot uiting komen in de maatschappelijke betrokkenheid van christenen. Het vierde en laatste model is dat van de secularisatie: geloof is er voor het privé-leven, de politiek voor het publieke leven.

Overtuigen

Graag wil ik aanknopen bij het pleidooi van Janssens voor een overtuigingspolitiek in plaats van een getuigenispolitiek en vandaaruit mijn standpunt bepalen. Vanouds heeft het woord getuigen van de SGP een belangrijke plaats ingenomen. Soms wordt het woord getuigen zelfs belangrijker geacht dan het kiezen voor een praktische opstelling. De achterliggende gedachte is dat het beginsel per definitie zwaar­ der moet wegen dan de praktijk. Tegelijkertijd wilde de SGP altijd volwaardig zich opstellen in de parlementaire democratie. De partij koos voor het parlementaire bestel, en daarmee voor het compromis. Zij stond niet afwijzend tegenover de democratie, maar wilde deze wel theocratisch, vanuit het Woord van God, normeren.

Janssens benadrukt dat de overheid niet slechts christelijke belangen zou moeten behartigen, maar aan alle religieuze en maatschappelijke groeperingen recht moet doen. Vanouds heeft bij het GPV de geestelijke vrijheid (eigenlijk een soort middenpositie tussen algehele godsdienstvrijheid en gereformeerde theocratie) een grote plaats ingenomen. Ook de RPF neemt deze middenpositie in. De bezwaren van deze partij tegen de SGP richten zich op de door deze partij voorgestane reikwijdte van het onverkorte artikel 36. De vraag is echter hoe terughoudend de overheid mag zijn om niet-christelijke uitingen van het pubheke terrein te weren.

De mening van Janssens is dat de overheid nooit iemand persoonlijk een christelijke levensstijl mag opdringen, ook al is het haar taak een politiek te voeren die recht doet aan Gods geboden en ordeningen^. Ook hierin is duidelijk een spanning te constateren. Zijn conclusie is dat het feitelijke beroep op de overheid om God de eer te geven eigenlijk te hoog gegrepen is voor deze tijd. Daarom kiest hij voor het model van overtuiging. Hij beroept zich daarbij op de persoon van Daniël. Deze zou Nebukadnezar niet slechts oproepen God de eer te geven, maar wilde ook via de gehoorzaamheid aan Gods geboden demonstreren dat de naleving van Gods wet een heilzame Vv'erking had. Daarmee ziet Janssens een relevant gegeven voor deze tijd. In deze huidige geseculariseerde samenleving zou het veel aansprekender zijn om de overheid niet zozeer op te roepen God te eren maar de overheid zo voor te leven dat zij ziet dat Gods geboden ook voor het publieke leven een positieve uitwerking heeft.

Terugval

Ik denk dat Janssens terecht wijst op het gevaar dat de eis van het streven naar de publieke erkenning van Gods eer te vlot wordt gesteld, met als gevolg dat men er in de praktijk niet meer mee uit de voeten kan en terugvalt in een zakelijke politieke benaderingl Dat is ook een groot gevaar voor de SGP. Daarom heeft deze discussie ook voor onze partij veel te zeggen. Als ik me niet vergis dreigt er in onze partij een tweedeling te ontstaan tussen enerzijds een stroming die vooral temg wil naar de (oude) beginselen en wars staat tegenover elke vernieuwende vertaling naar de praktijk van alledag, terwijl aan de andere kant soms een dermate zakelijke benadering van politiek en bestuur aangehangen wordt waaruit de beginselen geheel verdwenen zijn.

In beide gevallen is de wereld van het geloof en die van de politiek van elkaar gescheiden. In het ene geval is er hoogstens sprake van een geïsoleerde tegencultuur, die zich steeds meer vervreemdt van de werkelijkheid, in het tweede geval is er een zich restloos overleveren aan het zakelijke (of liever verzakelijkte) politieke bedrijf. In die zin kan ik me wel verenigen met de stelling van Janssens dat louter getuigenispolitiek en zakelijke benadering af te wijzen zijn maar dat opgekomen moet worden voor een politiek waarin de overtuiging open en eerlijk wordt gecommuniceerd'''. Theocratie in de zin van geloof in de regering van God over alle dingen, is een overtuiging die we voluit in de brede samenleving moeten uitdragen. Het christelijk geloof van een politiek volgens Gods geboden is naar zijn aard grensoverschrijdend, zegt Janssens, en het SGPstudiecentrum heeft dit ook zo uitgesproken tijdens zijn jubileum vorig jaar".

Ik denk dat vanuit dit oogpunt een herwaardering van de reformatorische zuil een plaats dient te hebben. De antithese die vanouds in de christelijke politiek een belangrijke rol speelde, heeft een steeds defensiever corunotatie gekregen, gericht op de rechtvaardiging van het zich apart organiseren van christenen'^. Daar heeft de VU-filosoof J. Klapwijk al in 1979 op gewezen: christelijke organisaties dreigen doelen in zichzelf te worden. "Ze gaan uitdrukking geven aan haar anders-zijn en zijn ook aan zichzelf verpücht anders te zijn. Het is duidelijk dat zelfingenomenheid en groepsegoïsme nu op de loer liggen." Klapwijk brengt de verzuiling in verband met de verzieking van het volksleven. De knusse, christelijke gemeenschap wordt een getto met geestelijke inteelt (Hoogland). De gerichtheid op heel de schepping moet daarom een belangrijke rol blijven spelen in de legitimering van christehjke organisaties''.

Ik denk dat de laatste tijd gelukkig meer aandacht is gekomen voor de spanning tussen de reformatorische zuil en de theocratie. Laten we voorop stellen dat er natuurlijk veel goede dingen te zeggen zijn van de zuil. Maar als ik me niet vergis is de laatste tijd juist meer oog gekomen voor de 'bijverschijnselen' van isolement en het verdwijnen van de blik naar de wereld. Ik heb in mijn proefschrift betoogd dat wie artikel 36 serieus neemt moet uitgaan van een ongedeelde kerk die zich richt op het gehele volk. Onlangs is dit door dr. P. de Vries in zijn proefschrift over Owen nog eens duidelijk gesteld. Een van zijn stellingen luidt: "Artikel 36 van de NGB doet niet alleen een appèl op de verheid om de ware religie te beschermen. Zij gaat ook uit van één ongedeelde, nationale, gereformeerde kerk". Waarlijk gereformeerde theocraten denken nationaal en de echte aanhangers van artikel 36 kunnen de gedachte van een nationale kerk die de hele samenleving op het oog heeft, niet loslaten. P. de Vries zegt zelfs in een andere stelling dat het toelatingsbeleid van een christelijke school in strijd is met de intentie van artikel 36 en er zelfs afbreuk aan doet. Die woorden etekenen niet een miskenning van de waarde van de christehjke of reformatorische school, maar willen de ogen openen voor het feit dat het Woord van God niet bedoeld is voor een afzonderlijk christelijk volksdeel maar voor heel de samenleving'

„Janssens vindt het frappant dat bij het GPV de eer van God centraal staat en dat je dat nooit beluistert bij kamerleden en gemeenteraadsleden van het GPV'I? . Dat gevaar is er ook voor de SGP."

In een sfeer van confrontatie met de ander mogen \Ne onze exclusieve opvattingen niet verzwijgen. 'Tolerante' mensen weten over het algemeen weinig raad met vormen van exclusivisme. Daarvoor zijn ze nu eenmaal te exclusief pluralistisch, zegt Hoogland'^. De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat er diepgaande kloven tussen mensen bestaan vanwege de verschillende levensovertuigingen die zij aanhangen. Die verschillen kunnen mensen het gevoel geven burgers van verschillende werelden te zijn. Toch blijven ook christenen fundamenteel aangewezen te zijn op alle mensen, van welke richting zij ook zijn. Met Hoogland zou ik ervoor willen pleiten dat de gesprekspartners de waarheidsaanspraken die in eikaars overtuigingen besloten liggen, serieus te nemen en elkaars diepste overtuigingen geestelijk te toetsen. Eerlijkheid gaat toch boven alles! Daarbij dient de christen ook de 'leefbaarheid' van de eigen wereldbeschouwing in de vormgeving van zijn eigen leven en handelen te tonen.

Uitzonderlijke situatie

Ik denk dat de SGP zich terdege moet realiseren dat het christelijk geluid nog maar door weinigen wordt opgemerkt. Ik ben het helemaal met de conclusie van Janssens eens dat christenen in deze samenleving nauwelijks een gezichtsbepalende factor meer zijn. We moeten ons geen illusies maken over onze vermeende invloed. De zuilgerichte benadering van christenen heeft tot gevolg gehad dat ze zich hebben afgesloten van de maatschappij en een tegencultuur hebben ontwikkeld'*. Maar wat is de doorwerking ervan in de brede samenlevingi Janssens vindt het frappant dat bij het GPV de eer van God centraal staat en dat je dat nooit beluistert bij kamerleden en gemeenteraadsleden van het GPV'. Dat gevaar is er ook voor de SGP.

Toch zou ik tegenover Janssens bepleiten het theocratisch geluid te blijven laten horen. Ik kom daarbij toch weer op de blijvende relevantie van het theocratisch geluid van de SGP. Juist een postmoderne mens die bezwijkt onder de last van de pluraliteit, zou gebaat zijn bij een helder en duidelijk geluid dat hem richting geeft. De uitdrukking "zo zegt de Heere" kan best naar voren gebracht worden, maar dan op een manier die geen aanstoot geeft. Ik denk dat we theocratie als beginsel moeten handhaven. Ds. Hette Abma schrijft in het blad Kontekstueel dat we er goed aan doen artikel 36 van de NGB "voorshands" compleet met de gewraakte passage te handhaven'^ Het gaat er in dit geloofsartikel allereerst om dat de

Toch zou ik tegenover Janssens bepleiten het theocratisch geluid te blijven laten horen. Ik kom daarbij toch weer op de blijvende relevantie van het theocratisch geluid van de SGP. Juist een postmoderne mens die bezwijkt onder de last van de pluraliteit, zou gebaat zijn bij een helder en duidelijk geluid dat hem richting geeft. De uitdrukking "zo zegt de Heere" kan best naar voren gebracht worden, maar dan op een manier die geen aanstoot geeft. Ik denk dat we theocratie als beginsel moeten handhaven. Ds. Hette Abma schrijft in het blad Kontekstueel dat we er goed aan doen artikel 36 van de NGB "voorshands" compleet met de gewraakte passage te handhaven'^ Het gaat er in dit geloofsartikel allereerst om dat de overheid de belijdenis van de Naam bevordert en dat er partij gekozen moet worden in de strijd der geesten. "Het positief bevorderen van het komende rijk, kan moeüijk worden losgemaakt van het weren en uitroeien van de manifestaties van het rijk van de anti-christ. Bijbels gezien is daar een onverbrekelijke band tussen beide." Abma zegt dat we met het oog op de claim van Gods Woord, zoals Psakn 67: "De volken zullen U, o God, loven", nooit mogen accepteren dat men godslasterlijke propaganda maakt. De overheid heeft hier een belangrijke roeping. "Wie zich in zijn activiteiten niet wil richten op het komende Rijk Gods, die speelt het rijk van de anti-christ in de kaart."

Van dit geluid is ook te getuigen in een multiculturele samenleving. Het zwijgen over de komst van migranten in de Nederlandse cultuur betekent dat wat nog resteert van het christelijk karakter van onze samenleving, verdwijnt. Hette Abma spreekt van een verzaking van het theocratisch beginsel.'* In de lijn van Van Ruler stelt Abma dat de échte theocratie de basis is voor de tolerantie. "Het verplicht ons er dan wel toe het theocratisch beginsel niet alleen ondubbelzinnig, maar vooral ook onbekrompen toe te passen".^" Ook in zijn recente artikel in Kontekstueel zegt hij dat we in onze samenleving steeds meer te maken krijgen met een grotere verscheidenheid aan religies, waardoor het gevaar dreigt van botsing in de geloofsovertuigingen. Ook al gaat het weliswaar geheel tegen de postmoderne tendens in, toch zal vanuit de theocratische overtuiging het unieke van het christe­ lijk geloof benadrukt dienen te worden. Met insluiting van tolerantie, als confessie in plaats van als concessie. "We mogen niet kritiekloos meepraten over een post-christelijke tijd. We leven namelijk in een pre-messiaanse tijd." "Gedreven door het verlangen naar de komst van de Verlosser zullen we ons mogen inzetten voor de eer van God op alle terreinen van het leven." "Mooi eigenlijk dat theocratisch visioen", zo besluit Hette Abma zijn artikel.

Theocratie is per definitie missionair. We moeten die stelling nog steeds aandurven. We zijn over het algemeen te verdedigend en te scheutig met onze beginselen. Ik begrijp dan ook niet de opmerkingen van prof. Graafland in zijn artikel , getiteld "Van het theocratische naar het missionaire"^'. Alsof hier een tegenstelling zou zijn! Graafland ziet in dit artikel theocratie vooral als een oudtestamentisch verschijnsel, resultaat van een vermenging van kerk en politieke macht, wat volgens hem staat tegenover de missionaire kracht van de gemeente, die niet door theocratische machtsuitoefening of bescherming in stand gehouden moet worden. Het theocratische model is volgens hem volstrekt ongeloofwaardig geworden. "Als nieuwtestamentische gemeente zijn we in deze wereld niet gesteld om een theocratie te vestigen, maar om missionair dienstbaar te zijn." Ik denk dat hier een begripsverwarring hem parten speelt. Theocratie heeft niets met geweld en macht te maken, maar wel met de regering van God die ook gestalten en vormen in de samenleving aanneemt. Die gedachte van een gestaltelijke theocratie, een Godsregering die aardse vormen aanneemt, zoals Van Ruler die hanteert, vind ik eigenlijk zo gek nog niet.

Op een tweesprong

„ Christelijke p> olitiek is daar overtuigend waar christenen hun diep> ste motieven eerlijk, krachtig maar ook in een open dialoog naar voren brengen."

Daarom kan ik uiteindelijk instemmen met de kern van Janssens overtuigingspolitiek als hij zegt dat deze niet louter een afgeven is van een getuigenis, maar evenmin een zakelijke benadering waarin de christelijke motivatie weinig gecommuniceerd wordt^'. In de overtuigingspolitiek zit altijd ook een appèl, maar een appèl alleen kan gauw claimend overkomen^\ P. de Vries heeft tijdens het jubileumcongres van het studiecentrum van de SGP terecht opgemerkt dat een christen-politicus geen appèl moet doen op kennis die niet aanwezig is. Dat maakt een christen-politicus onverstaanbaar of zelfs belachelijk'. Ik verwijs in dit verband naar dr. R. Bisschop, die inhoudelijk hetzelfde poneerde: "Het is vruchteloos om te appelleren aan kennis van Gods geboden als zelfs de flauwste notie daarvan ontbreekt."^*' Op zich sluit het pleidooi van Janssens aan bij wat er in de SGP ook leeft: de beginselen in een verstaanbare taal uit te dragen in een veranderende samenleving. De verschillen inzake de theocratische uitwerking van bepaalde politieke beginselen die verwijdering gaven (zoals de visie op de vrijheid van godsdienst en de binding van de overheid aan beide tafelen van Gods Wet) verdienen nadere doordenking. Christelijke politiek is daar overtuigend waar christenen hun diepste motieven eerlijk, krachtig maar ook in een open dialoog naar voren brengen. Zijn we nog in staat om te verwoorden wat ons drijft, en ook in eigen woordend-Een inhoudelijk debat over de punten die de kleinere christelijke partijen verenigen en verdelen zou de plaatsbepaling van de christelijke politiek ten goede komen, zonder daarbij de eigenheid van de partijen te kort te doen.

Noten

1 Dit artikel is geschreven mede naar aanleiding van een tweetal publicaties; drs. R. Janssens, De burger in heeld. Een christelijke visie of> overheid, individu en samenleving, uitgeverij De Vuurbaak, Barneveld 1999, 115 blz.; prijs ƒ ? i en Jan Peter Balkenende e a (red.). De kunst van het leven. De cuhuurundaging van de lie eeuw, uitgave Continental Sound/CNV-Kunstenbond, Rotterdam 1999, 227 blz; ƒ 39, 90.

2 R. Janssens, De burger in beeld, p. 52.

3 Jan Peter Balkenende e.a. (red.). De kunst van het leven, p. 9.

4 Jan Peter Balkenende e.a. (red.), De kunsi van het leven, p. 32.

5 Jan Peter Balkenende e.a. (red.), De kunst van het leven, p. 32.

6 Jan Peter Balkenende e.a. (red.). De kunst van het leven, p. 13.

7 R. Janssens, De burger m beeld, p. 65.

8 R. Janssens, De burger in beeld, p. 70.

9 R. Janssens, De burger in beeld, p. 73.

10 R. Janssens, De burger in beeld, p. 74.

11 W. Fieret e.a. (red.), Christelijke foliliek in een geseculariseerde samenleving. SCP in it He eeuw, 's-Gravenhage 1999, p. 10.

12 R. Janssens, De burger in beeld, p. 35.

13 Jan Peter Balkenende e.a. (red.). De kunsi van het leven, p. 36.

14 Ik denk dat dr. ir. J. van der Graaf gelijk heeft toen hi| in De Waarheidsvnend (2 september 1993) stelde dat de reformatorische zuil toch ergens van afgescheiden komaf is. Zoals de gereformeerde zuil een netwerk van eigen organisaties schiep, zo vond er ook in de reformatorische zuil een dergelijk proces plaats. Hoe anders de positie van de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze kerk bleef, gezien haar positie in dit land in de geschiedenis, verknocht met de staatsverbanden en bleef als zodanig ook verantwoordelijkheid dragen voor het openbaar onderwijs. Hervormden zien hun kerk als een planting van God in de geschiedenis, nauw verbonden (zie de relatie met het verbond!) met het geheel van de kerk en het geheel van de samenleving. Vaderland en volk sluiten het ontwikkelen van een eigen (organisatonsche) identiteit en cultuur uit (zo heeft A. A. van der Schans terecht betoogd). Van der Graaf stelt ondertussen vragen bij de vruchtbaarheid van de reformatorische zuil naar buiten toe. De zuil is doel in zichzelf gev/orden en wordt intem bepaald door het veilig stellen van de eigen identiteit en het ontwikkelen van een eigen cultuur. "Met intussen verlies aan theocratisch gehalte, van roepingsbesef voor het geheel van kerk en samenlevmg'. Hi) kritiseert overi­gens ook de eigen hervormd-gereformeerde kring die ook een doperse trek vertoont door zich ook af te sluiten, ook naar het geheel van de eigen kerk toe.

15 Jan Peter Balkenende e.a. (red.), De kunst van het leven, p. 34.

16 R. Janssens, De burger in beeld, p. 76.

17 Nederlands Dagblad Vin 3\ december 1999.

18 'Kroruek over het theocratisch visioen", m: Kontekstueel 14/1 (oktober 1999), pp. 3540.

19 G. Hette Abma, "Kroniek" [over het theocratisch beginsel], in: Kontekstueel 7 (199i), p.38.

20 G. Hette Abma, Het migranten-vraagstuk theocratisch bezien. In gesprek met dr. A. NoordegraaP, in: Kontekstueel 7 (199i), p. 36, 37. N n o O

21 In De Gvitate, het blad van de CSfR. november 1999. o

22 Zicht, 1000, m. 1.

23 R. Janssens, De burger m beeld, p. 101.

24 R. Janssens in het Nederlands Dagblad, il december 1999.

25 W. Fieret e.a. (red.). Christelijke folitiek in een geseculariseerde samenleving, p. 19.

26 W, Fieret e.a. (red.). Christelijke politiek in een geseculariseerde samenleving, p. 43.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Zicht | 40 Pagina's

Getuigen betekent vaak de kunst van het overtuigen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Zicht | 40 Pagina's